Na jaren van het leenstelsel, krijgen studenten in het hoger onderwijs vanaf dit studiejaar weer een basisbeurs. Die bedraagt ongeveer 110 euro voor thuiswonende studenten en een dikke 400 euro voor uitwonende studenten. Om misbruik van de uitwonendenbeurs te voorkomen, controleert de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) of de studerende inderdaad uitwonend is.
DUO heeft sinds 2012 ongeveer 10.000 studenten beschuldigd van fraude. Twee derde van hen ging in bezwaar tegen die beslissing. Daarvan werd een vijfde toegekend. Ongeveer 1500 studenten stapten naar de rechter toen ze geen gelijk kregen, een kwart van hen won de zaak.
Door een wetswijziging aan de Wet studiefinanciering, die in 2012 in werking trad, werd de bewijslast omgedraaid, zodat studenten een verdenking met hard bewijs moeten weerleggen. Daar komt Robin Verspaandonk, advocaat bij Park20 Advocaten, om de hoek kijken. Hij is gespecialiseerd in onderwijsrecht en staat studenten bij die procederen tegen DUO. Hoe kunnen zij zich verweren?
Om in aanmerking te komen voor de uitwonendenbeurs moet de student aan twee voorwaarden voldoen: hij moet ingeschreven staan op een ander adres dan dat van (een van) zijn ouders en het opgegeven woonadres moet overeenkomen met het adres waarop hij staat ingeschreven bij de Basisregistratie Personen (BRP). In de praktijk betekent dat volgens Verspaandonk hoofdverblijf hebben in de woning waarop je ingeschreven staat. Hij legt uit: ‘’Het gaat om de woning waarin je het grootste gedeelte van de tijd verblijft. Stel dat je twee dagen in de week op het opgegeven adres woont en vijf dagen ergens anders, dan kun je dus in de problemen komen.‘’
Bij het beoordelen van een aanvraag wordt gekeken naar een (on)logische combinatie van het inschrijfadres, het ouderlijk adres en het adres van de onderwijsinstelling gecombineerd met kenmerken zoals leeftijd, onderwijssoort en woonsituatie. Op basis daarvan worden adressen geselecteerd die vervolgens kunnen rekenen op een huisbezoek. Dat wordt, in opdracht van DUO, door private bedrijven of handhavers van gemeenten uitgevoerd om te beoordelen of de student er daadwerkelijk woonachtig is. Een huisbezoek is niks anders dan het woord zegt, aldus Verspaandonk. ‘’De toezichthouders gaan langs, bellen aan en vragen of ze toestemming hebben om even binnen te kijken. Eenmaal binnen gelaten, stellen ze wat vragen en kijken ze rond.’’
Werkwijze toezichthouders
Inzage in een geanonimiseerd dossier geeft een beeld van hoe de toezichthouders te werk gaan: Ze bellen aan bij een portiekwoning, waarop de deur wordt geopend door een man die zich desgevraagd voorstelt als de hoofdbewoner van de woning en broer van de student die er ingeschreven staat. Ze legitimeren zich namens DUO als toezichthouders en leggen de reden van hun komst uit, namelijk het uitvoeren van een controle naar de woonsituatie van de student. Die was in dit geval niet aanwezig, waarna ze aan de eigenaar vragen of hij wil meewerken aan de controle.
Nadat toestemming is gegeven, verklaart de eigenaar van de woning dat de student geen eigen slaapkamer heeft in de woning en geen bed. In plaats daarvan slaapt de student op de bank, waarop de toezichthouder vraagt naar het beddengoed van die slaapplek. Er wordt een kast getoond, waarin een deken ligt. Dan wordt er gevraagd of er spullen van de student in de woning aanwezig zijn zoals kleding, poststukken of andere zaken die de student toebehoren. In dit geval wordt er aangegeven dat er geen kledingstukken naar de student herleidbaar zijn, omdat alles door elkaar hangt en beide heren dezelfde kledingmaat hebben. Dan worden er vragen gesteld over wanneer de student thuiskomt, hoe laat hij gaat slapen, hoe laat hij opstaat, of hij werkt, of er een huurcontract is en of hij weleens elders verblijft. Verspaandonk vult aan: ‘’Er wordt standaard gekeken of het aantal tandenborstels overeenkomt met de hoeveelheid bewoners.’’ In dit geval zijn er voldoende tandenborstels aanwezig voor de mensen die woonachtig zijn op het adres, inclusief de student.
Toezichthouders rapporteren na het onderzoek aan DUO, die een eindoordeel velt. Als DUO constateert dat de student niet woont op het inschrijfadres, wordt het teveel ontvangene bedrag, dus het verschil tussen de uitwonende en de thuiswonende beurs, teruggevorderd. Daarnaast kan DUO een bestuurlijke boete opleggen, welke 50 procent van de teveel toegekende studiefinanciering bedraagt. Indien de student het niet eens is met het besluit van DUO heeft hij of zij de mogelijkheid om binnen zes weken bezwaar te maken bij DUO. ‘’Als je bezwaar aantekent, kun je dat pro forma doen. Dan teken je bezwaar aan op nader te voeren gronden en krijg je in de praktijk vier weken extra om je gronden aan te vullen. Zelf vraag ik altijd het dossier op, want ik wil weten waar DUO zijn beslissing op baseert. Daar ga ik dan op schieten.’’
Verweer
‘’In deze kwestie is er geen andere plausibele reden voor het bewaren van een deken in een kast in een woonkamer, anders dan dat die aanwezig is omdat er op de bank wordt geslapen. Daarnaast kon door de toezichthouders niet vastgesteld worden welke kleding van de student is, omdat de kleding van de student tussen de kleding van zijn broer, de hoofdbewoner, zou hangen en ze dezelfde kledingmaat hebben. Ik kan me best voorstellen dat je kleding van elkaar leent als je een goede band hebt met je broer, maar er zijn dingen die je niet met elkaar deelt. Als het aankomt op sokken en ondergoed, wordt het al minder waarschijnlijk. Daar kun je dan op voortborduren.’’
In eerste instantie moest DUO, om op terugvordering over te gaan, aantonen dat een student wel op het ouderlijk adres woont. Tegenwoordig is er genoeg bewijs voor fraude als uit de controles blijkt dat een studerende niet woonachtig is op het opgegeven inschrijfadres. Als gevolg van een wijziging van de Wet studiefinanciering hoeft DUO dus niet meer aan te tonen dat de student bij zijn ouders woont, maar alleen dat de student niet op het inschrijfadres woont. Om het tegendeel te bewijzen, moeten studenten die van fraude beschuldigd worden dus onomstotelijk bewijs leveren dat ze wonen waar ze ingeschreven staan.
‘’Er zijn allerlei dingen die wat mij betreft als contra-indicatie kunnen werken, terwijl daar tijdens controles vaak niet naar gevraagd wordt. Zo worden bewoners meestal verzocht poststukken te laten zien, maar de meeste mensen ontvangen zelden nog post op de mat. Misschien kan er wel iets anders worden aangetoond, bijvoorbeeld een abonnement op de nabijgelegen sportschool dat geregistreerd staat op het adres. Daarnaast is het aannemelijk dat je in de buurt van waar je woont je boodschappen doet, dan kun je dat aantonen met pinbewijzen. Tegenwoordig heeft iedereen een Ring deurbel, misschien kun je met videobeelden laten zien dat de je daar binnenkomt. Of in- en uitstapgegevens van de Ov-kaart, waaruit blijkt dat je opstapt bij de dichtstbijzijnde halte.’’
‘’Als je nog verder gaat, maar dat is wat ingewikkelder, kun je het ook technisch aanpakken door bijvoorbeeld een log uit te draaien van je router, waaruit blikt dat je telefoon elke keer heeft ingelogd. Of je kunt door middel van het IP-adres van de woning bewijzen dat de berichtjes die je hebt gestuurd daarvan afkomstig zijn.’’ Mogelijkheden genoeg, maar je moet een beetje vindingrijk zijn: ‘’Mijn taak is om argumenten te verzinnen waarom het nou juist wel aannemelijk is dat iemand woont waar hij zegt dat hij woont. Dat is niet alleen juridisch, maar ook een stukje technisch. Hoe uitgebreider het dossier, hoe ingewikkelder het wordt.‘’
Afstappen van vooroordelen
Op de vraag wat hij het moeilijkst vindt aan dit soort zaken, hoeft hij niet lang na te denken. ‘’Dat je moet afstappen van vooroordelen. Een goed voorbeeld is het delen van kleding met een familielid: er zijn mensen die daar geen enkel probleem mee hebben, er zijn mensen die bij een vintage winkel tweedehands kleren kopen en dat dragen en er zijn mensen die alles nieuw willen hebben en er niemand aan laten komen. Als je daar volgens een bepaalde standaard naar gaat kijken, kan je het ongeloofwaardig achten dat iemand zijn hele garderobe deelt met zijn broer. Maar daar moet je heel erg mee oppassen, want jouw manier van leven is die van de ander niet. Het is dus zaak je te verdiepen in de levenswijze van een ander.’’
‘’Er zijn natuurlijk ook situaties die in eerste instantie heel vreemd zijn. Stel nou dat de student staat ingeschreven op een tweekamerwoning, waar naast hem, zijn oom, tante en nichtje wonen. Dan zal eenieder redeneren: die slapen met zijn vieren in één slaapkamer. Dat kan, maar het klinkt minder aannemelijk als in het ouderlijk huis vijf slaapkamers aanwezig zijn en alleen een moeder en vader wonen. Waarom zou je dan bij je oom intrekken, terwijl je in het ouderlijk huis een slaapkamer én studeerkamer tot je beschikking hebt. Op het eerste oog is dat onlogisch, maar dan moet je jezelf afvragen: wat is dan toch de reden dat iemand daar woont en kan ik dat aannemelijk maken? Dat wil niet zeggen dat dit verhaal niet net zo goed verzonnen kan zijn, maar het getuigt wel van het belang van een open blik.‘’ Verspaandonk besluit: ‘’Het is heel casuïstisch, elk geval is uniek.’’