De hunkering naar het buitenlands waterpolo avontuur

Foto: Floor Goedegebuure.
Vele waterpoloërs vliegen naar het buitenland om daar de sport te beoefenen. Iefke van Belkum (37), oud-olympisch waterpoloster, heeft zelf veel ervaring opgedaan in het buitenland tijdens haar waterpolocarrière. Schijnbaar heeft het buitenland iets wat Nederland niet heeft. ‘Maar ook daar is het geen vetpot’.
Inmiddels staat van Belkum als coach aan de rand van het zwembad en vertelt dat ze straks een training moet geven. De dames zijn druk bezig met het inzwaaien. Al pratend en lachend zie je overal armen en benen zwaaien. Niet veel later neemt van Belkum ze apart om het plan door te nemen. Ze staan in een grote kring wat verder op in het zwembad. Als de speelsters één voor één het water in druppelen, spat het water alle kanten op. Je hoort het gelach van de dames het zwembad vullen, terwijl zij rustig aan het inzwemmen zijn. Van Belkum legt uit dat spelen in het buitenland steeds vaker voorkomt. ”Vroeger kwam het voornamelijk in de eredivisie voor, maar het begint ook steeds meer voor te komen onder de amateurs. Het is de zucht naar het avontuur”, volgens van Belkum. Maar is het alleen die zucht of komt er meer bij kijken?
De normaalste zaak van de wereld
”Toen ik voor het eerst naar het buitenland ging om te spelen, had ik zo’n Nokia en hoopte ik dat die het deed in Amerika. Inmiddels is de wereld zoveel veranderd. De stap naar het buitenland is gemakkelijker geworden dan die in mijn tijd was”, vertelt van Belkum. Het is een fenomeen dat steeds meer voorkomt naarmate de tijd vordert. Van Belkum was zelf een van de weinige, van het Nederlands team, die veel in het buitenland speelde.
Naast Laura Aarts die in de zomer van 2019 het Nederlands team bedankte, zijn er ook anderen die dit idee hadden. Zij was het niet eens met de route die bondscoach Arno Havenga voor haar in gedachte had. Aarts wilde het liefst blijven spelen bij haar club in Hongarije in plaats van nog een jaar te spelen in Zeist. Bij de mannen verliet Jorn Winkelhorst in 2020 het Oranje-team om bij het Duits nationale team te spelen. Winkelhorst en bondscoach Harry van der Meer konden het niet eens worden over de aanpak richting het Olympisch Kwalificatietoernooi. Zelf heeft Van der Meer een hele lange tijd in het buitenland gespeeld. Hij had een Italiaans paspoort aangevraagd om te blijven spelen in Italië. Daar lag voor hem meer carrière dan in Nederland.
Ondertussen vertelt van Belkum over haar tijd in het buitenland. Zelf heeft zij in Hawaï, Griekenland en Rusland gespeeld. ”Tijdens mijn opleiding speelde ik in Amerika, bij de universiteit in Hawaï, hier heb ik zo’n twee jaar gespeeld. De bondscoach eiste toen dat je terugkwam als je in aanmerking wilde komen voor de Spelen. Voor mij was dat een vrij makkelijke keuze, want ik wilde dat erg graag. Ik ben toen naar huis gekomen om in Zeist te spelen. Na de Spelen kon ik wel terug naar de universiteit, maar ik was al weer twee jaar verder. Toen dacht ik dat ik wel toe was aan een hoger niveau, want ik kwam al makkelijk mee in de competitie voor ik naar Nederland kwam. Ik kon mijn opleiding ook hier volgen, maar uiteindelijk besloot ik om de stap naar Griekenland te maken.”
Ook al is het geen vetpot
In andere landen is deze sport een stuk groter dan bij ons. De populariteit is vaak te vinden in Zuid- en Oost-Europa. Neem bijvoorbeeld Hongarije, Italië, Kroatië, Servië en het opkomende Spanje. Meestal worden in de populaire landen de wedstrijden uitgezonden op de televisie. Soms worden er documentaires over gemaakt, zoals bij Hongarije. De sport is daar groter dan in Nederland. ”Al moet ik wel zeggen dat wij in Nederland een relatief grote competitie hebben. Wij hebben naast de topteams ook nog de amateurteams. In het buitenland bestaat alleen de topcompetitie”, aldus van Belkum. Er bestaan in die landen vaak meer kleinere dan grotere clubs. In Nederland ken je vaak verschillende dames en herenteams binnen een club. Zo heb je dames één, twee, drie enzovoort. ”Dit zijn alweer meerdere teams”, zegt ze wijzend naar de speelsters in het water. ”In Griekenland is dat dus niet zo. Daar heb je dames één en met geluk een dames twee. Eigenlijk is een dames twee hebben al uitzonderlijk.”
De spelers worden vaak bij hun kleinere beginclub opgeleid, en als je goed genoeg bent, wordt je vervolgens doorverkocht aan de clubs in de topcompetitie. In het buitenland worden daar ook opleidingsvergoedingen aangehangen. ”Zo werkt het helaas niet in Nederland. Je leidt iemand zeven à acht jaar op en vervolgens zeg je doei en dat was het. In het buitenland gaat dat zo anders. Er zit daar gewoon een verdienmodel achter”.
Niet alleen het verdienmodel is anders, maar ook de trainingen. ”De intensiteit in de trainingen is gewoon hoger. Je traint daar twee keer per dag, dus zowel ’s ochtends als ’s avonds. Op twee à drie dagen heb je vaak nog extra krachttrainingen. In bepaalde landen zul je moeten reizen voor de competitie. Als je op Sicilië speelt en je moet naar Rome dan zou ik toch het vliegtuig pakken. Het is gewoon allemaal anders ingericht. Vele landen spelen voor de Europacup, dus zij houden rekening met die data. Dat is in Nederland ook weer anders. Als je gewoon wat wil in het waterpolo dan is het logisch dat je die stap zet. Het is daar net allemaal wat professioneler dan in Nederland, maar nog steeds geen vetpot qua loon”, vertelt van Belkum.
Wellicht ook avontuur in Nederland?
In Nederland is het zeker mogelijk om op topniveau de sport waterpolo te beoefenen. Dit gebeurt allemaal in het zwembad in Zeist. Toch kiezen mensen voor het buitenland, van Belkum legt uit waarom: ” In Nederland is het gewoon veel eentoniger om een fulltime programma te volgen. Je zit dan inderdaad in Zeist en daar heb je de faciliteiten die er nodig zijn. Alleen ben je altijd met dezelfde mensen en altijd in hetzelfde zwembad.” De eerder geprezen amateurtak in Nederland heeft er deels wel een aandeel in. Juist doordat zij zo groot zijn in Nederland. ”Dan kom je bij de club in Zeist en dan heb je, heel hard gezegd, te maken met alle amateurs van Nederland. Die trainen gewoon drie à vier keer in de week. Ook zij proberen het maximale eruit te halen wat er in zit, want die trainen kneiterhard. Er is alleen een verschil, het is gewoon niet nummer één voor de meeste topsporters. Dat levert dan weer frictie op en zie je dat mensen toch graag naar het buitenland vertrekken.”
Het in het buitenland spelen, gebeurd natuurlijk niet alleen in de Nederlandse competitie. Er zijn ook Hongaren, Italianen en Amerikanen die het avontuur opzoeken in Spanje. Dit is weer diezelfde hunkering naar avontuur waar van Belkum het eerder over had. ”Ik denk stiekem dat dat wij als Nederland veel te bieden hebben”, vertelt van ze, ”wij hebben goede onderwijsinstellingen. Daar zou je heel goed, als Nederland maar ook als waterpoloclub, gebruik van kunnen maken. Kijk bijvoorbeeld naar de Universiteit Leiden als daar een mooie opleiding wordt aangeboden en te combineren valt met waterpolo… Ja dan kan ik mij het niet voorstellen dat er geen top-Amerikaan een master komt volgen.” Naar haar mening is dat niet waar het probleem ligt, volgens Van Belkum moet er wel een oké waterpolo programma liggen waar spelers wat mee kunnen. ”Dat ligt er op dit moment niet, omdat het financieel eigenlijk onmogelijk is voor de clubs. Niet alleen ligt het aan het financiële aspect, maar ook aan de organisatorische zaken. In Nederland wordt het zwembad gedeeld met andere zwemsporten, zoals synchroonzwemmen, zwemles en onderwaterhockey. Dit komt doordat zwembaden hier een verdienmodel hebben. In het buitenland is dit veel minder het geval. Sterker nog een topteam heeft daar eigenlijk gewoon de hele dag het zwembad tot hun beschikking en de rest zorgt maar dat het om de trainingen heen gebeurd.”