Dertig jaar na de genocide is Srebrenica nog altijd geen afgesloten hoofdstuk. In juli 1995 werden meer dan achtduizend mannen en jongens onder de ogen van een machteloze VN (Dutchbat III) weggevoerd en vermoord; ook vrouwen, kinderen en ouderen kwamen om.
De spanning is nog altijd voelbaar: tussen Serven en Bosniakken wordt gezwegen, terwijl politieke leiders het verleden blijven ontkennen en de samenleving verder verdelen. In zo’n klimaat blijkt spreken bijna onmogelijk.
Door: Lukas Kuijper


Srebrenica gezien vanuit een VN-voertuig, april 1993.
Bron: AFP

Vluchtelingen verdringen zich rond een VN-pantservoertuig in Potočari, net buiten Srebrenica, 13 juli 1995.
Bron: AP

Een vrouw schreeuwt haar wanhoop uit naar een VN-soldaat in het vluchtelingenkamp bij Tuzla, 17 juli 1995.
Bron: Ron Haviv / VII Photo

“Wij zagen de soldaten met blauwe helmen als vrienden die hier waren om ons te helpen en te beschermen (…) het was een brute vorm van verraad.”
— Nedžad Avdić, overlevende van de genocide
Te midden van de duizenden vluchtelingen die begin juli 1995 uit de VN-enclave werden verdreven, bevond zich de zeventienjarige Nedžad Avdić. Samen met honderden andere mannen en jongens werd hij afgevoerd naar het dorp Petkovci, zo’n zeventig kilometer verderop. Bij aankomst werd hij opgesloten in een verlaten basisschool en gedwongen om Servische nationalistische leuzen te roepen. Niet veel later sloegen ze de ramen kapot en openden ze het vuur. Meerdere mannen kwamen om. De overlevenden kregen tie-wraps om hun polsen, een blinddoek voor, en werden in het donker op een vrachtwagen geladen. Toen de laadklep dichtsloeg, begon een nacht die voor velen niet zou eindigen.
“Op weg naar de uitgang zag ik bloed op de vloer en lichamen bij de deur. Ik dacht: dit is het.”


Achter Nedžad strekt zich het heuvelachtige landschap uit waarin duizenden mannen werden vermoord. Even verderop zit hij bij de Srebrenica–Potočari Begraafplaats, kijkend naar de grafstenen.
In het audiofragment dat volgt, vertelt Nedžad in zijn eigen woorden wat daarna gebeurde: hoe hij dacht dat hij zijn laatste momenten beleefde, maar toch bleef leven.
Nedžad wijzend naar de namen van vermoorde familieleden (Avdić)
Dertig jaar na de genocide is Srebrenica nog altijd niet de stad die het vóór de oorlog was. Terwijl internationale delegaties zich opmaken voor de jaarlijkse herdenking, wonen hier mensen voor wie het verleden dagelijks voelbaar is en de strijd nog steeds voortduurt.
Drie die terugkwamen
Een van hen is Nedžad Avdić, die op zijn zeventiende als een van enkelen een executie overleefde. Ook Ahmed Hrustanović, die al zijn volwassen mannelijke familieleden verloor, keerde terug. Hij probeert nu als imam houvast te bieden aan een moslimgemeenschap die een stuk kleiner is dan voor de oorlog. En Almasa Salihović, die haar broer verloor, is tegenwoordig woordvoerder van het Memorial Center in Potočari, het officiële herdenkingscentrum op het terrein van de voormalige Dutchbat-basis. Het instituut staat onder druk in een regio die wordt gedomineerd door de Servische Republika Srpska. Ondanks wat er is gebeurd, keerden in de jaren na de oorlog ook veel anderen terug.
Alle drie leven ze met één pijnlijke, onvermijdelijke waarheid: de genocide wordt nog altijd ontkend. Niet alleen in persoonlijke gesprekken of op lokaal niveau, maar ook op het hoogste politieke toneel. En hoe vastberaden ze zich ook aan de feiten vasthouden, botsen ze telkens opnieuw op historisch revisionisme van Servische nationalisten.


Net als Nedžad zijn ook Almasa en Ahmed teruggekeerd. Drie van de vele Bosniakken die, ondanks alles, terug wilden keren naar de plek waar ze zich het meest mee verbonden voelen.
Republika Srpska
Sinds het vredesakkoord van Dayton in 1995 is Bosnië en Herzegovina opgedeeld in twee entiteiten: de Federatie van Bosnië en Herzegovina, waar vooral Bosniakken en Kroaten wonen, en Republika Srpska, de overwegend Servische entiteit waarin ook Srebrenica ligt. Daarnaast is er het autonoom bestuurde Brčko-district. Die verdeling was bedoeld om het geweld te stoppen, maar dertig jaar later belemmert het nog altijd de samenwerking. Beide entiteiten hebben namelijk veel eigen zeggenschap en gezamenlijke besluiten kunnen daarom vaak worden geblokkeerd. Zo werd in 2021, via een decreet van de internationale hoge vertegenwoordiger, genocideontkenning strafbaar gemaakt. Maar terwijl de wet in de Federatie wordt toegepast, negeert Republika Srpska die volledig. Een nationale wet die in de praktijk maar in een deel van het land geldt.
In Republika Srpska wordt de genocide in Srebrenica niet alleen ontkend, maar afgedaan als een verzinsel van het Westen. Op 26 februari noemde President Milorad Dodik het in een gesprek met Rudy Giuliani een “verzonnen verhaal” en weigert uitspraken van internationale rechtbanken te erkennen. Diezelfde dag nog werd hij door een Bosnische rechtbank veroordeeld tot één jaar cel en zes jaar uitsluiting van politieke functies. Niet vanwege zijn uitspraken over Srebrenica, maar omdat hij weigerde twee bindende besluiten van de internationale hoge vertegenwoordiger uit te voeren.
Kort daarna, op 7 maart, sloot het Srebrenica Memorial Center in Potočari voor het eerst zijn deuren. Uit veiligheidsoverwegingen vanwege de spanningen na de veroordeling van Dodik. Deze recente ontwikkelingen zijn voor de lokale Bosniakken allesbehalve geruststellend.

In Srebrenica hangen veel vlaggen van Republika Srpska, een zichtbaar teken van wie hier de macht heeft.
Voor imam Ahmed Hrustanović is deze politieke druk dagelijks voelbaar. “We mogen geen angst laten zien. Want als we dat doen, staan we zwak. Dan is er misschien wel weer iemand die probeert af te maken wat Karadžić en Mladić zijn begonnen,” zegt hij, verwijzend naar de politieke en militaire leiders achter de genocide in Srebrenica. Toen president Dodik twee jaar geleden sprak over het afsplitsen van Republika Srpska, dacht Hrustanović er even over na: moest hij zijn gezin tijdelijk naar Tuzla brengen, uit voorzorg? Wat als de situatie zou escaleren? Zelf overwoog hij nooit te vertrekken. Hij zou blijven, juist om ‘zijn mensen’ houvast te bieden en om te laten zien dat Srebrenica niet alleen aan de ontkenners toebehoort. Uiteindelijk kwam het er niet van en woont zijn gezin, net als hij, nog altijd in Srebrenica.
“Ik dacht hetzelfde als mijn vader in 1993,” zegt hij. Een reflex, gevormd door trauma. Sinds zijn terugkeer in 2014 is de dreiging volgens hem steeds voelbaarder geworden. “Het wordt erger,” zegt hij. “Zeker nu Dodik steeds openlijker praat over afscheiding.”
Ontkenning als realiteit
Op het eerste gezicht lijkt Srebrenica een gewone Bosnische provinciestad. Kinderen lopen naar school en ouderen drinken koffie op het plein. Maar schijn bedriegt: onder de oppervlakte ligt een diep gespleten werkelijkheid.


Bij deze basisschool in Srebrenica volgen Bosniakken en Serviërs grotendeels gescheiden onderwijs. Het schoolpleintje herinnert aan 12 april 1993, toen vier zware artilleriegranaten van het Bosnisch-Servische leger insloegen. Daarbij kwamen minstens 74 Bosniakken om het leven.
In het Servisch-gecontroleerde onderwijssysteem van Republika Srpska wordt de genocide nauwelijks benoemd. In sommige schoolboeken wordt de val van de enclave niet genoemd, of omschreven als een militaire overwinning op “islamitische strijders”. Leerlingen krijgen vaak gescheiden les, met aparte curricula voor Servische en Bosniakse kinderen. Generaal Ratko Mladić, door het Joegoslavië-tribunaal veroordeeld tot levenslang voor genocide, wordt nog vaak geëerd als een oorlogsheld en straten en pleinen dragen nog steeds de namen van omstreden oorlogsleiders in Republika Srpska.
Voor jongeren die hier opgroeien is dat ingewikkeld. De geschiedenis die ze thuis en op school meekrijgen, botst vaak met wat andere leeftijdsgenoten horen. “We hebben te maken met parallelle werkelijkheden,” zegt Almasa Salihović. “Je kunt niet bouwen aan toekomst als je niet eens het verleden kunt benoemen.”

Srebrenica, waar Bosniakken en Serven het dagelijks leven delen, maar de geschiedenis gescheiden blijft.
Een stad die niet mag groeien
Op bestuurlijk niveau wordt ook in Srebrenica geen vooruitgang geboekt. Burgemeester Mladen Grujičić, lid van Dodiks SNSD, ontkent de genocide en weigert het woord zelfs te gebruiken in het gemeentehuis. Die ontkenning sijpelt door in het beleid: voorzieningen worden verwaarloosd of bewust uitgekleed.
Plannen om het verouderde drinkwatersysteem te repareren stranden, omdat hogere bestuursniveaus financiering blokkeren. Het busverkeer, vroeger goed voor meerdere ritten per dag naar Bratunac, Zvornik en Sarajevo, is teruggebracht tot maar één lijn. Dat valt deels te verklaren uit de bevolkingsdaling, Srebrenica telt nog niet een derde van de inwoners van 1991. Veel bewoners zien er vooral politieke opzet in: wie een gemeenschap afsluit van de buitenwereld, belemmert haar herstel en kansen op economische groei. En dat zorgt er weer voor dat mensen vertrekken.

Ahmed Hrustanović in de auto op weg van Srebrenica naar het herdenkingscentrum in Potočari – 5,5 km, zo’n zeven minuten rijden. Zonder auto rest alleen een wandeling van ruim een uur; de bus die hier vroeger veel vaker reed is verdwenen.
Onderhuids wantrouwen
Als je als buitenstaander door vredig Srebrenica loopt is de afstand tussen groepen nauwelijks merkbaar. Tot iets het plotseling aanwakkert. Zoals toen er kort geleden een man op straat iemand in een auto sleurde. Twee Bosniakse vrouwen hoorden dit verhaal en raakten in paniek. Niet alleen vanwege het geweld zelf, maar vooral vanwege wat het zou kunnen betekenen. “Ik hoop maar dat het geen Serviër en Bosniak zijn,” zei een van hen. De spanning en angst die zij hadden, was duidelijk af te lezen terwijl ze het navertelden. Uiteindelijk bleek het om een ruzie tussen twee Serviërs in een liefdesrelatie te gaan. Pas toen keerde de opluchting terug.
Het incident legt iets pijnlijks bloot: zelfs persoonlijke conflicten kunnen in Srebrenica ongewild etnisch geladen raken. Vertrouwen is fragiel, vooral in een omgeving waar collectieve trauma’s nog niet zijn verwerkt. De vrouwen willen ook niet met hun naam in dit stuk, uit angst om betrokken te raken in spanningen die ze liever vermijden.
Voorzichtige hoop
En toch zijn er ook kleine tekens van hoop. Bosniak- en Servische kinderen zien elkaar op school, al volgen ze grotendeels gescheiden lesprogramma’s. In de pauze spelen ze samen en ze groeien gewoon op in hetzelfde dorp. “Ze zien elkaar als gelijkwaardige kinderen,” zegt leraar en imam Ahmed. Het geeft hem hoop.
Ook volwassenen gaan in het dagelijks leven normaal met elkaar om. “Natuurlijk,” zegt Ahmed, “Bosniakken en Serviërs drinken samen koffie, ze leven een normaal leven.” Het geloof wordt volgens hem ook met rust gelaten, net als voor de oorlog.


In Srebrenica leidt imam Ahmed Hrustanović het religieuze leven van een teruggekeerde gemeenschap. De herbouwde moskee naast hem staat symbool voor wat eerst verloren ging, maar later is teruggekeerd.
Tegelijk ziet hij hoe de politiek echte toenadering belemmert. “We hebben geen problemen met gewone mensen. We leefden eeuwenlang zo. Alleen het politieke systeem dwingt sommige Serviërs om zich af te keren van onze verhalen,” zegt hij. “Ze mogen van dat systeem de uitspraken van de Verenigde Naties niet accepteren. Je zult hier geen enkele Serviër vinden die met je over het verleden wil praten.”
Serviërs en Bosniakken kunnen elkaar groeten, wat drinken, samenwerken en sporten, zolang niemand begint over de oorlog van de jaren 90. Want zolang een genocide verzwegen wordt, blijft samenleven mogelijk, maar kwetsbaar. Het is alsof één zin alles weer kan doen kantelen.

Lokaal voetbaltoernooi in Srebrenica, waar Bosniakken en Serviërs samen spelen.
Terugkeren
Voor Nedžad, Ahmed en Almasa is blijven niet vanzelfsprekend, en juist daarom zo belangrijk. Hun aanwezigheid houdt de herinnering levend en zichtbaar, midden in de gemeenschap.
Bronnen: Census 1991 & 2013 (Statistical Office of Bosnia and Herzegovina); schatting 2003 o.b.v. OSCE en International Crisis Group (2003)
In 1991 waren driekwart van de inwoners Bosniakken. Na de genocide zakte hun aandeel drastisch: rond 2003 werd Srebrenica naar schatting voor 90 à 95% bewoond door Serviërs. In 2013 was de verhouding deels hersteld (54% Bosniakken), maar het totale inwonertal lag toen nog ruim 60% lager dan voor de oorlog. De cijfers maken duidelijk hoe de oorlog Srebrenica blijvend veranderde, maar de terugkeer van Bosniakken laat zien dat vreedzaam samenleven nog steeds als mogelijk wordt gezien. 2013 is vooralsnog de meest recente officiële volkstelling.

Hoewel veel Bosniakken na de oorlog zijn teruggekeerd naar Srebrenica, laten huizen als deze zien dat niet iedereen terugkwam. Sommige woningen staan er nog altijd bij zoals na de oorlog.
Internationale rol
Op en rond 11 juli zullen internationale leiders opnieuw grote woorden van solidariteit uitspreken. Maar volgens overlevende Nedžad Avdić is dat niet genoeg. Hij benadrukt dat de internationale gemeenschap haar werk in Srebrenica niet heeft afgemaakt. “Ze hebben ons hier achtergelaten met de opdracht om tot een soort akkoord of co-existentie te komen met extremisten. Eerst lieten ze ons over aan de Servische strijdkrachten. Daarna lieten ze Srebrenica achter in de entiteit Republika Srpska.”
De internationale gemeenschap, van de Verenigde Naties en de Europese Unie tot het Office of the High Representative, is nog altijd aanwezig in Bosnië. Frontex versterkt de grensbewaking, EU-gelden ondersteunen hervormingen en EUFOR Althea houdt met circa 1.100 militairen toezicht op de naleving van het Dayton-akkoord. Maar politieke confrontaties, bijvoorbeeld met leiders als Milorad Dodik die de genocide blijven ontkennen, worden zelden aangegaan.
Aan de andere kant onderhoudt Dodik nauwe banden met landen als Rusland, Servië en Hongarije. Hij ontmoet Poetin met regelmaat, voor het laatst in april, en neemt Russische retoriek over soevereiniteit en ‘westerse inmenging’ gretig over. Daarmee wordt Republika Srpska een breuklijn tussen het EU-georiënteerde Bosnië en een groeiend blok van autoritaire bondgenoten rond Moskou.

Almasa Salihović voor een VN-voertuig in Potočari. Als woordvoerder van het herdenkingscentrum zet ze zich in voor erkenning van wat er in 1995 gebeurde, op de plek waar Dutchbat en de internationale gemeenschap toen faalde.
Die internationale terughoudendheid van het Westen weerspiegelt wat zich ook lokaal in Srebrenica afspeelt. Er wordt onderling gezwegen om de rust te bewaren, net zoals de internationale gemeenschap de confrontatie uit de weg gaat om de stabiliteit niet te ondermijnen. In beide gevallen blijft rechtvaardigheid uit omwille van de orde.
Aan de andere kant ontvangt het herdenkingscentrum in Potočari wel ondersteuning van internationale partners. “Sinds 2007 zijn we een officiële staatsinstelling,” vertelt Almasa. “Dat betekent dat we een beperkt basisbudget krijgen voor vaste lasten en vaste medewerkers. Maar het merendeel van onze projecten, zoals tentoonstellingen, conferenties en educatieve programma’s, kunnen we alleen realiseren dankzij fondsen van buitenlandse ambassades, vooral uit het Verenigd Koninkrijk, Nederland en de Verenigde Staten.” Alleen al in 2024 ontving het Memorial Center ruim 700.000 euro aan internationale projectsteun.
Een doorlopende opdracht
Op 11 juli wordt het herdenkingscentrum in Potočari opnieuw, voor de 30ste keer, een plek van verdriet, gemis en onrecht. Ruim duizend mensen zijn nog altijd vermist. Vragen blijven onbeantwoord, daders lopen vrij rond en ontkenning duurt voort. Dertig jaar na de genocide is het litteken van Srebrenica nog lang niet geheeld. Ook hierom komen familieleden samen, waaronder jongeren die de genocide alleen uit verhalen kennen, maar de gevolgen met zich meedragen.
Voor Almasa blijft het niet bij die ene dag. “Voor mij is dit een doorlopende opdracht,” zegt ze. Daarom organiseert het centrum het hele jaar door activiteiten: van een zomer- en winterschool tot educatieve projecten, filmvertoningen en kunstexposities. Ook is er dit jaar een tweedaagse conferentie waarin wordt teruggeblikt op dertig jaar herdenking, gerechtigheid, educatie en activisme. “En we kijken tijdens de conferentie ook vooruit: wat is er nog nodig de komende jaren?” Op 10 juli opent bovendien de grootste tentoonstelling tot nu toe, in een van de voormalige VN-loodsen: een ruimte van 4.300 vierkante meter.
Politieke tegenwind
Het dagelijks leven op deze plek is op zichzelf al een uitdaging volgens Almasa. “Vrijwel iedereen die bij het herdenkingscentrum werkt, woont ook in Srebrenica. Dat is óók een uitdaging. Maar het is en blijft ons plek.”
Zij en haar collega’s worden geregeld beschuldigd van het aanwakkeren van haat, alleen omdat ze verhalen vertellen. “Voor bepaalde politieke partijen is onze aanwezigheid hier, het praten en herinneren, iets wat zij proberen af te schilderen als opruiing.”
En de druk blijft niet beperkt tot woorden. In 2023 moest de internationale Hoge Vertegenwoordiger ingrijpen om ruim drie miljoen euro aan buitenlandse donorgelden vrij te maken voor het Herdenkingscentrum. Dat geld was vastgelopen door lokale politieke blokkades. Twee jaar later namen de bedreigingen een tastbare vorm aan: op 7 maart 2025 moest het centrum, zoals eerder genoemd in de tekst, voor het eerst tijdelijk sluiten vanwege zorgen om de veiligheid. Kort nadat RS-president Milorad Dodik werd veroordeeld en de spanningen opliepen.
“Wat me raakt,” zegt Salihović, “is dat veel mensen hier het herdenkingscentrum niet erkennen. Ze leven op slechts enkele kilometers afstand, maar weigeren te erkennen wat er op deze plek wordt herinnerd. En tóch geloof ik dat zelfs zij respect hebben voor hen die hun verhaal blijven vertellen, hoe ongemakkelijk dat ook is. Want het vergt moed om op deze grond te blijven staan en te zeggen: ‘Ik heb het overleefd. En dit is wat er gebeurde.’”


8372 doden, maar nog geen 7000 stenen. Families wachten nog altijd op een graf om bij te rouwen.
“Je denkt iemand te kennen”
Tijdens een bezoek met collega’s aan Nationaal Park Tara, aan de Servische kant van de grens, keek Almasa voor het eerst vanaf een bergtop uit over haar geboortestreek. “Ik was er nog nooit geweest,” zei ze later. “En had nog nooit zo naar Bosnië gekeken. Ik vond het prachtig.” Het uitzicht was helder, haar dorp aan de overkant van de rivier goed te zien.
De rust werd onverwacht doorbroken toen, bij het klinken van de oproep tot gebed vanuit de moskee in het dorp, een man achter haar plots zei: “Ik hoop dat ze allemaal verdrinken.”
Almasa’s collega draaide zich om en zei kalm: “Dank je wel, voor wat je net zei.” De man stamelde een verlegen “sorry” en liep weg.
Ze kreeg er rillingen van. Ze dacht dat ze hem kende. Dat hij open en redelijk was, maar dat bleek een vergissing. Het moment maakte pijnlijk duidelijk hoe diep de haat soms nog zit en hoe weinig je eigenlijk weet over wat er in iemand omgaat. “Misschien zijn er wel meer die zo denken, maar weet ik het gewoon niet.”
Op verschillende terreinen verandering nodig
De anekdote legt bloot dat tussen Serven en Bosniakken nog altijd veel moet veranderen volgens Almasa. Niet alleen op politiek niveau, maar ook onder elkaar. Vooral in de opvoeding, in gezinnen, in de manier waarop kinderen leren wie ‘wij’ zijn en wie ‘zij’. “Als je leert dat de ander je vijand is, neem je dat de rest van je leven mee.”
Ze merkt hoe moeilijk echte verandering blijft zolang ontkenning, het verheerlijken van daders en het uitblijven van onderling gesprek voortduren. “Er bestaat nog altijd een onzichtbare grens in de hoofden tussen entiteiten en tussen etnische groepen.” Toch gelooft ze dat jongeren verschil kunnen maken. Als ze durven te luisteren, vragen te stellen en de ruimte krijgen om zelf na te denken, buiten de verhalen die hen zijn meegegeven. Maar die ruimte is er zelden. “De haat wordt vaak van bovenaf gevoed.”
Over 10 Jaar
Bij de 30ste herdenking kijkt Almasa alvast vooruit. Gevraagd naar hoe ze de situatie bij de 40ste ziet, antwoordt ze bedachtzaam: “Misschien is het dan nog steeds te vroeg. De echte problemen zitten te diep, ze komen nauwelijks aan de oppervlakte en er wordt te weinig gedaan om echt iets te verbeteren.”
Toch blijft ze hopen op beweging, ook al is het klein. “Dat één jongere besluit zélf op zoek te gaan. Dat een Servisch kind naar het Herdenkingscentrum komt, niet oordeelt, maar luistert. Misschien is dat een illusie, maar zonder die hoop hebben we niets.”
“Ik had hoop in de oorlog, zelfs tijdens het schieten. En die hoop heb ik nog steeds. De negatieve krachten zijn sterk, veel sterker dan wij, maar we moeten blijven vechten. Niet met wapens, maar op onze eigen manier. Ieder van ons moet doen wat binnen zijn vermogen ligt.”
— Nedžad Avdić, overlevende van de genocide