De teruggave van koloniale roofkunst

Na een bloederige oorlog in 1949 kon Indonesië zich eindelijk onafhankelijk noemen. Toen Nederland vervolgens de schuldenlast van de ex-kolonie voorlegde werd er ook langzaamaan gesproken over de teruggave van cultureel erfgoed. Museumgoed dat door Nederland bemachtigd werd tijdens rooftochten moet onvoorwaardelijk terug. Echter kent de teruggave van dit culturele erfgoed een lange weg.

Het houden van illegitiem verkregen koloniale collecties wordt ook wel gezien als culturele toe-eigening. Een fenomeen waarbij een cultuur, ongepast of niet-erkend, elementen uit een achtergestelde cultuur overneemt. Anno 2021 is dat een groot taboe en dus worden er al tijden gesprekken gevoerd over dit onderwerp. Volgens de stichting Nationaal Museum van Wereldculturen zijn de Nederlandse musea in bezit van meer dan 170 duizend objecten afkomstig uit Indonesië. Deze zijn verdeeld over verschillende musea in Nederland. Voormalig directeur van de NMvW, Stijn Schoonderwoerd zegt in een interview met de Volkskrant dat daarvan maar 10 procent bestempelt kan worden als roofkunst. Dat komt neer op een verzameling van 17 duizend objecten die geroofd, gesmokkeld of tijdens militaire expedities zijn buitgemaakt.

In 1962 smokkelde Nederland 380 etnografische objecten uit Indonesië. De smokkel van deze objecten was in strijd met het internationale recht. Samen met een door Indonesië voorgesteld team van experts ging Nederland aan de slag om de objecten te filteren. De objecten die konden bijdragen aan nationale bezinning kregen prioriteit. Indonesië presenteerde vervolgens een lijst van 10.000 objecten die het land graag terug wilde hebben.

 

Teruggaven in het verleden

Voordat er onderhandelingen plaatsvonden over het teruggeven van kunst, had Nederland al een aantal teruggaven gedaan. In het rapport van de Raad van Cultuur uit 2020 staat dat zij uitvoerig onderzoek hebben gedaan naar de koloniale collecties in Nederlandse musea. Het rapport bevat een analyse over de teruggaven in het verleden. Zo stelt het rapport dat Nederland voor het eerst begon met teruggeven in 1907, nog voor de Indonesische afhankelijkheid. Zo werden regalia aan de Bone- en Gowe-sultanaten teruggegeven in 1907 en 1938. In 1937 werden geroofde krissen overgedragen aan koninklijke families in Zuid-Bali. Pas in 1975 startten de onderhandelingen tussen Nederland, de Republiek Indonesië en de Bijeenkomst voor Federaal Overleg (BFO) over het Indonesisch cultureel erfgoed dat Nederland in bezit had. Zij stelden samen met het Indisch Instituut een lijst op van 1456 kostbare objecten die onderzocht moesten worden. Deze onderhandelingen waren voor Indonesië niet alleen van historisch belang. Zij beschouwden het ook als respect van de ene natie naar de andere. Nadat ze in 1975 verklaarde te willen samenwerken om de opbouw van musea en archieven te stimuleren gaf Nederland de eerdergenoemde 380 etnografische objecten terug.

Volgens het rapport verliepen de onderhandelingen in eind 1975 stroef. Zo bleek uit een verslag van de onderhandelingen dat Nederland niet wilde spreken over ‘teruggave’, maar continue het woord ‘overdracht’ bleef gebruiken. Deze term zou namelijk minder juridische risico’s met zich meebrengen omdat er dan niks zou worden geïmpliceerd. Na twee jaar werden in juni 1977 de eerste stappen gezet in een overleg over restituties. De jaren erna werden verschillende voorwerpen teruggegeven. Zo werd een deel van de uitrusting van prins Diponegoro teruggegeven. De prins verloor in 1829 een gevecht met de Nederlanders. Ook werd het Prajñaparamita-beeld uit Singosari, zo’n 243 objecten afkomstig uit de rooftocht uit Lombok, ofwel Lombokschat, en het schilderij van de gevangenneming van Diponegoro door Raden Saleh. Daar stopten de teruggaven. In 1990 stond Nederland erop dat de rest van de schatten, met uitzondering van de Bali- en Lombokschat, waren aangekocht of ontvangen als cadeau.

In datzelfde jaar werd een onderzoek gestart naar erfgoed dat door zendelingen uit de archipel was meegenomen. Dat onderzoek leidde uiteindelijk tot teruggave van verschillende objecten tussen 2005 en 2014. In de grafiek hieronder staan alle teruggegeven objecten door de jaren heen. Er is bewust gekozen om de jaartallen van de regalia, 1907 en 1938, niet in te voegen. Dit komt omdat deze onbekend zijn.

Figuur 2 Grafiek van hoeveelheid teruggegeven objecten aan Indonesië

 

 

Teruggeven in het heden

In totaal zijn er tussen 1937 en 2020, 7557 voorwerpen teruggegeven. Toch hebben we nog steeds zo’n 17 duizend objecten in het bezit dat niet op eerlijke wijze is verkregen. Het advies wat bij het rapport van de Raad van Cultuur hoort, is meer dan alleen erkenning van eigendomsrecht. Op 7 oktober 2020 stuurde minister Ingrid van Engelshoven het rapport van de Raad van Cultuur door naar de tweede kamer om bestudeerd te laten worden. Zij voorspelde in de brief naar de kamer dat ze begin 2021 haar reactie op het advies zou sturen. Op 29 januari 2021 publiceerde de rijksoverheid een nieuwsbericht over de reactie van Engelshoven en het besluit van het kabinet. Op de website staat het volgende;

“Minister Van Engelshoven: ‘Het koloniaal verleden is een onderwerp dat vele mensen nog dagelijks persoonlijk raakt. We moeten daarom zorgvuldig omgaan met koloniale collecties. Ik vind het belangrijk dat de koloniale collecties toegankelijk zijn en vanuit verschillende perspectieven de daaraan verbonden verhalen vertellen. Dit kan ook een pijnlijke confrontatie met het onrecht uit ons verleden betekenen, een onrecht dat zich soms nog dagelijks laat navoelen. Geroofde cultuurgoederen horen daarbij niet in de Rijkscollectie thuis. Als een land dat wil, geven we het terug.’”

Het beleid voor teruggave is helder. Van Engelshoven wil de roofkunst onvoorwaardelijk teruggeven aan het land van herkomst. In overleg zijn er drie categorieën van cultuurgoederen opgesteld die in aanmerking komen voor teruggave. Cultuurgoed zal onvoorwaardelijk worden teruggegeven als kan worden vastgesteld dat het object geroofd is uit een voormalige Nederlandse kolonie. Als het geroofd is uit een kolonie van een ander land of een speciaal belang heeft voor een land, kan het goed ook in aanmerking komen voor teruggave. Daarbij zal Nederland een samenwerking aangaan met voorheen gekoloniseerde landen om kennisuitwisseling en onderzoek te doen naar koloniale collecties.

 

Terughoudend ontvangen

Nederland heeft dus een beleid gemaakt waarbij teruggaven van kunsten makkelijker wordt. Zo ook voor kunst uit Indonesië. Toch wil Indonesië niet zomaar alles overhevelen. Uit een interview van NOS-correspondent Annemarie Kas met archeoloog en directeur van het in Jakarta gelegen Museum Nasional, drs. Siswanto (2020), blijkt dat het museum terughoudend is over de terugname van kunstobjecten. Voor hun gaat kwaliteit over kwantiteit. Daarbij, stelt Siswanto, is het een dure aangelegenheid om de kunst te vervoeren. Daarbij kan het arriveren van deze kunstobjecten voor opschudding zorgen omdat het nog niet zeker is van wie de stukken nu eigenlijk zijn. Unieke en symbolische objecten ziet hij graag naar Jakarta komen. De diamant van Banjarmasin is zo’n object wat veel culturele waarde heeft, maar ook voor onrust kan zorgen. Nazaten vinden dat zij recht hebben op de steen. Drs. Siswanto gaat daarom liever voor een prettige samenwerking met Nederland.

Hoewel Nederland in de 20e eeuw niet enthousiast was over de teruggave van een deel van hun Nederlands-Indische kunstcollectie gaat dat in de 21e eeuw toch een stuk soepeler. Waar ze eerst niet wilde spreken over teruggave om het leed van het verlies van een kolonie te verzachten, moet roofkunst nu onvoorwaardelijk worden teruggegeven aan de rechtmatige eigenaar. Zowel Nederland als Indonesië streven naar een soepele samenwerking als het gaat over de kunstcollecties. Daarbij verliest Nederland niet zoveel als misschien verwacht. Indonesië wil klaarblijkelijk niet alles terug hebben.