TOEVAL BESTAAT NIET
door Sonny Abdelfetah
‘Majoor Ferebee. Lig je klaar? We naderen de stad’, mompelt Theodore van Kirk, nog half kauwend op een aantal zonnebloempitjes. De majoor knikt in antwoord. De metalen hendel ligt als gegoten in zijn hand. Van Kirk kijkt nog even naar de hoogtemeter, die een meting van 3.4 miles uitslaat. Een doodse stilte heerst in de Amerikaanse metalen vliegmachine, die een dag geleden nog ‘nummer 82’ heette. Bij dageraad hadden copiloot Lewis en gezagvoerder Tibbets nog ruzie over de naamgeving. Maar, Tibbets maakte hem al gauw duidelijk wie er hoger in de orde staat. ‘We gaan ze even laten schrikken’, grinnikt Tibbets, zoekend naar een grijns of een glimlach op de gezichten van zijn collega’s. Maar niemand reageert. De overige elf bemanningsleden lijken het zelfs niet eens te horen. Een uiterste concentratie overheerst. Er mogen geen fouten gemaakt worden. De Elona Gay nadert de – nu nog bruisende stad – om daar een duivels plan in werking te stellen.
Tsutomu werpt zijn koffer op het enige bed van kamer 231 in Hotel Hiroshima Peace Park. Een klein wolkje stof komt daarmee om hoog. Tsutomu kreunt gefrustreerd en stoft het oude matras af met zijn hand. Een grijs, verjaard en verkleurd matras blijft over. Maar hij laat zich niet te lang bekommeren om de slechte hygiëne van de hotelkamer. Dit werkweekend kan hem niet meer stuk. Tsutomu’s werkgever heeft hem een week geleden gevraagd of hij van Nagasaki naar Hiroshima kon reizen om wat werkervaring op te doen buiten eigen stad. Tsutomu zei uiteraard ‘ja’, want het in het echt zien van de motoren waaraan zij binnen het bedrijf aan werken is toch wel wat anders dan een blauwdruk. Tsutomu klimt, nog in zijn kleding, op het krakende bed en spreidt zijn armen. Morgen wordt een mooie dag. Tsutomu denkt aan zijn dochters: Toshiko en Naoko. Hopelijk hebben ze het niet moeilijk vannacht, zonder zijn vader in huis. En zijn vrouw Hisako. Ook voor haar is het de eerste nacht ooit zonder haar man in huis. Tsutomu wuift zijn bezorgde gedachten weg en dommelt langzaam in een diepe slaap.
‘Kijk, Tsutomu. Vertel je baas in Nagasaki maar dat de Sakae 31 functioneert zoals het hoort’, klopt Kurata op zijn schouder. Kurata is de directeur van de grootste Mitsubishi fabriek in Hiroshima. Tsutomu knikt aarzelend en zegt dan: ‘Dat komt door dit stukje hier’. Hij wandelt samen met Kurata om het vers ontworpen blok staal. Tsutomu stopt en wijst een klein blokje aan op het motorblok. ‘Dit is waar de water-methanol zit. Dit zorgt voor de boost in snelheid’, grijnst Tsutomu trots terwijl hij zijn eigen kindje presenteert. Kurata blijft even stil en glimlacht dan terug. ‘Ja, Tsutomu. Dat zal wel’, mompelt hij terwijl Tsutomu signaleert hem te volgen. Ze lopen door de grote poorten van de fabriek naar buiten. ‘Laten we even wandelen, en vertel mij dan meer over die water-methanol’, zegt Kurata. Tsutomu legt de baanbrekende techniek uit terwijl zij een wandeling maken over een modderig pad naast de fabriek. En over de verbrandingstechniek in de motor. En over de zelf sluitende vleugeltanks.
‘Tibbets. Op uw signaal’, fluistert Ferebee in zijn microfoontje, waarmee hij de doodse stilte onderbreekt. ‘Copy. Wachten, even wachten’, reageert Tibbets gespannen. Het enige geluid dat volgt is van de vliegmachine zelf. Het gekletter van het metaal en het geluid van kleine regendruppeltjes op de vleugels. ‘Nu. Omhoog die hendel!’, roept Tibbets, waarop Majoor Ferebee de metalen hendel omhoog rukt. Het metalen luik achter hem opent en het vernietigingswapen verlaat het vliegtuig. Ferebee drukt de hendel weer omlaag om het luik te sluiten. ‘Missie geslaagd, mannen’, kondigt Tibbets enthousiast aan. Co-piloot Robert Lewis grijnst terwijl zijn collega’s het slagen van de roeping vieren. Hij volgt het ‘postpakketje’ dat met behulp van een parachuutje naar beneden daalt met eigen ogen, tot het bijna niet meer te zien is. Lewis wil net omdraaien om zich aan te sluiten bij de euforie van zijn collega’s, wanneer er plots een oogverblindende flits volgt. De flits verdwijnt langzaam. Lewis ziet de Japanse stad Hiroshima verdwijnen onder een gigantische wolk. Een wolk in de vorm van een paddenstoel. De radio van de crew is ineens akelig stil. ‘Mijn God, wat hebben we gedaan?’, mompelt Robert Lewis.
Tsutomu’s voeten doen inmiddels al pijn van het wandelen, maar dat merkt Tsutomu niet. Eindelijk is er iemand met wie hij zijn passie voor het vak kan delen. Iemand die net als hij zo enthousiast is over de motoren die zij ontwerpen. ‘De Aichi D3A is een ander verhaal’, vervolgt Tsutomu zijn al een uur durende verhaal aan Kurata. Kurata, die al een uur lang geïnteresseerd luister, staakt plots het lopen. Hij staat stil en staart naar de lucht. Tsutomu volgt zijn blik en kijkt in de verte. Heel erg ver, in de verte, ziet hij een klein object met een parachuutje dalen. ‘Wat is dat?’, vraagt Kurata kalm. Tsutomu knijpt zijn oogleden samen en drukt zijn bril met zijn duim hoger op zijn neus. In stilte kijken de mannen hoe het pakketje langzaam daalt. Kurata haalt zijn schouders op. ‘Vertel verder, wat zei je over de Aichi D3A?’, vraagt hij terwijl hij verder wandelt. Maar Tsutomu blijft staan. Iets klopt er niet. Hij blijft staren in de richting van het dalende object wanneer hij plots een vliegtuig in de verte ziet. Een vliegtuig dat niet lijkt op een Japans vliegtuig. Hij kan het weten, want bij Mitsubishi ontwerpen zij de gevechtsvliegtuigen voor de regering. Kurata volgt Tsutomu’s blik. Tsutomu’s handen beginnen te trillen. En dan zijn lippen. ‘Dat – dat is een bom, Kurata’, stamelt hij. Een oogverblindende flits volgt. Een seconde is het stil, maar dan blaast een hete en onzichtbare stoot van lucht hen van de grond.
Een hoge pieptoon jaagt zich door het hoofd van Tsutomu. Zijn oogspieren lijken verlamd, wanneer hij zijn ogen probeert open te doen. Na een aantal seconden lukt het dan toch. De ooit levendige stad is nu gehuld in stof en puin. Een dikke, bijtende atmosfeer penetreert de blaasjes in zijn longen. In de verte ziet Tsutomu een gigantische oranje wolk in de vorm van een paddenstoel. Hij kijkt langzaam naar beneden naar zijn lichaam. Zijn huid is bedekt in een grijs laagje van stof. Twee enorme brandwonden op zijn armen, die een ondragelijke pijn horen uit te slaan. Maar dat doen ze niet: Tsutomu voelt helemaal niks. Hij kijkt rond, op zoek naar Kurata, maar ziet hem niet. Tsutomu begint de zelfde wandelroute terug te lopen. In een waas. Zijn brein gehuld in een ondoordringbare mist. Hij strompelt langzaam door. Het enige waar hij aan denkt is zijn familie. Zijn dochters. Zijn vrouw. Hij moét terug naar huis. Hoe dan ook.
De stem van Kurata galmt door Tsutomu’s hersenpan. Ter hoogte van waar net nog de fabriek stond, is nu niks meer. Alleen puin en stof. Lichamen van mensen die minder geluk hebben. Kleine brandjes. Het motorblok waar Tsutomu en Kurata een aantal uur geleden nog enthousiast over aan het spreken waren ligt eenzaam onder een dekentje stof en gesteente. Tsutomu strompelt door het puin, op zoek naar leven. Dan hoort hij het weer: weer de stem van Kurata die op een schelle wijze door zijn hersenpan reist. Maar dit keer leek het echter. Een hand tikt Tsutomu op zijn schouder. Daar staat hij dan: Kurata. Een geïmproviseerde mutella houdt zijn verminkte arm op zijn plek. De staren elkaar even in ongeloof aan. ‘Ik dacht dat je dood was, Tsutomu. Sorry’, stamelt hij in ongeloof. Tsutomu hoort hem wel, maar registreert de woorden niet. Het enige wat hij wil is naar huis. Naar zijn kinderen. Naar zijn vrouw. ‘Ik moet naar huis, Kurata’, mompelt Tsutomu. Kurata knikt aarzelend. ‘Wonderbaarlijk genoeg is het treinstation nog operationeel. Ik heb al wat collega’s de trein in geholpen’, zegt hij.
‘Mama, papa zou toch gisterenavond al thuiskomen?’, vraagt een vierjarige Toshiko, gewikkeld in een klein dekentje, terwijl ze in de deuropening naar haar slaapkamer staat. ‘Geen zorgen lieverd. Hij komt snel’, reageert een onwetende Hisako. Zij vraagt zichzelf de zelfde vraag af, maar wuift het weg met de gedachte: ‘Het zal allemaal wel uitlopen’. Ze brengt Toshiko naar bed, kust haar een goede droom toe en doet hetzelfde voor de al in diepe slaap rustende Naoko. Ze loopt al neuriënd terug naar de woonkamer en ploft neer in een grote stoel. Ze heeft nog vier hoofdstukken te gaan in haar favoriete boek. Een boek over het ‘gevaar van toeval’. Plots hoort ze achter zich gerommel. Ze draait zich om en kijkt naar de voordeur, waar de knop langzaam omdraait. De deur gaat open en daar staat haar man. Hij is bijna niet meer te herkennen. Zijn armen en benen gehuld in verband. Zijn gezicht zo bleek als een doek. Hisako slaakt een gil van angst wanneer ze haar man ziet instorten tot zijn knieën.
‘Het gaat al beter met papa, lieverd. Geen zorgen’, fluistert Hisako haar dochtertje Toshiko toe. Het is al twee dagen geleden sinds Tsutomu met knikkende knieën en bedekt met brandwonden hun knusse appartementje kwam betreden. ‘Waarom ben je dan alsnog boos, mama?’, vraagt Toshiko aarzelend. Hisako lacht zachtjes. Hoe kan haar vierjarige dochter haar nu al zo goed kennen? Tuurlijk is Hisako boos. Haar man, Tsutomu, die tot gisterenavond nog kotsend over de toiletpot gehangen heeft, wil morgen alweer naar werk. Zijn werkgever heeft gevraagd rapport uit te brengen over de situatie in Hiroshima. De stad Nagasaki leeft nog in complete onwetendheid. En uiteraard heeft haar man daarop ingestemd. Omdat.. ‘Omdat hij geen ruggengraat heeft’, mompelt Hisako. Ze kijkt hoe haar man het huis verlaat, met koffer al in hand. Hisako volgt, samen met haar kinderen, de uitgang een aantal minuten later. Ze gaat alvast zalf halen voor de behandeling van de brandwonden van haar man vanavond. Handig, want er zullen nieuwe zijn.
‘Heel de stad is vernietigd. Overal lijken. De fabriek is weg. Er is niks meer’, snikt Tsutomu. Omringd door een klein groepje zakenlieden toont Tsutomu zijn verwondingen, al huilend. ‘Een gigantische paddenstoel? Tsutomu, je snapt dat dit nogal ongeloofwaardig klinkt’, bijt zijn supervisor hem toe. Tsutomu huilt. Het enige wat hij nog kan is huilen. Het liefst had hij zijn supervisor het kantoorgebouw uitgesleurd. Maar hij heeft geen kracht meer. De enige kracht dat nog in zijn lichaam overgebleven is, heeft hij voorbestemd aan zijn dochters en vrouw. Zijn vrouw die hij op toeval ooit ontmoet heeft, toen hij terug naar de supermarkt ging om een vergeten product te halen. Net als zijn twee dochters, die beide per ongeluk verwekt zijn: ook toeval. Zijn baan bij Mitsubishi Industries heeft hij ook per toeval weten te bemachtigen. Een buurman met wie hij bevriend was kent wat mensen hogerop en heeft Tsutomu’s naam laten vallen. Bijna net zo toevallig als het feit dat er elke minuut, nog een atoombom een Japanse stad zal verwoesten. Toevallig de geboortestad van Tsutomu. En die van Hisako. En die van Naoko, Toshiko. Een bom die uit hetzelfde vliegtuig geworpen wordt als de bom van drie dagen eerder. Toevallig overleeft Tsutomu deze. Zijn vrouw en kinderen ook: omdat zij op ditzelfde moment, weg zijn bij de ‘ground zero’. Omdat zij zalf zijn gaan halen voor de brandwonden van Tsutomu.