Multimediale longread – Dorpen zijn de afgelopen decennia in transitie van autonoom en zelfvoorzienend naar hun nieuwe functie als woondorpen. Het afnemende aantal voorzieningen wordt als steeds minder belangrijk ervaren in de kwaliteit van wonen. Het dorp Nieuw-Schoonebeek in Drenthe ondergaat deze ontwikkeling gelaten. De eerste inwoners investeren in gemeenschapsinitiatieven die het verlies van lokale voorzieningen opvangen.
Sinds de Tweede Wereldoorlog is de economie veranderd van een agrarische economie naar een economie met de meeste banen in de dienstensector. Daarnaast zijn we veel mobieler geworden, vooral door de komst van de auto. Deze ontwikkelingen van schaalvergroting en mobiliteit hebben ervoor gezorgd dat de afstand tussen wonen en werken in Nederland steeds verder toeneemt. Volgens sociaal geograaf Frans Thissen zijn de kleinste dorpen de grootste verliezers van deze ontwikkeling. “Ze hebben de meeste functies verloren.”
Aan de andere kant is er volgens hem ook sprake van schaalverkleining. “Wonen als activiteit is steeds belangrijker geworden in ons leven. Vroeger was wonen vooral huisvesting: grote gezinnen woonden in kleine woningen. Daardoor speelde een deel van het leven zich noodzakelijkerwijs buiten die woningen af. Dat zie je nu soms nog bij Marokkaanse en Turkse huishoudens.”
Maar de afgelopen decennia hebben Nederlandse huishoudens meer woonoppervlak gekregen per huishouden en ook per inwoner. Dat aantal stijgt nog steeds vertelt Thissen. “Mensen hebben tegenwoordig allemaal een eigen kamer, en eventueel ook nog een werkkamer en hobbykamer. Daarnaast is de televisie in ons leven gekomen en die heeft mensen verder aan huis gebonden.”
“Wonen is een kleine schaal. Je zou kunnen zeggen dat alles wat je zintuiglijk kan waarnemen uitermate belangrijk is geworden voor het woongenot. Mensen willen zich uitspreken over wat er gebeurt in hun straat. Waar staan de bomen, wie wonen er in de buurt en kan de auto in de omgeving worden geparkeerd? Dit betekent ook dat de politiek er steeds meer zeggenschap over wil hebben, en er ook daar sprake is van een schaalverkleining.”
Verdwijnen lokale voorzieningen
Dat de kwaliteit van wonen zo belangrijk is geworden heeft samen met het proces van schaalvergroting, de verschuiving van autonoom dorp naar woondorp veroorzaakt. Volgens Thissen zien we tegelijkertijd een trend dat de afgelopen decennia lokale voorzieningen uit dorpen verdwijnen. “In de detailhandel doet zich sinds de jaren 60 structurele schaalvergroting voor, en die is nog niet ten einde door onder andere concurrerende webshops. Dat betekent dat ondernemers steeds meer klanten nodig hebben om hun inkomen mee te verwerven.”
Daarnaast verandert op nationaal niveau de bevolkingssamenstelling sterk. De hele samenleving vergrijst. Nederland groeit nog wel, maar dat komt vanaf dit jaar alleen nog maar door migratie. Thissen vertelt dat het afnemen van de bevolking op het platteland al veel langer gaande is. “Jongeren zijn geneigd om uit de dorpen weg te trekken en keren er niet meer naar terug met nieuwe gezinnen.”
“Ook is ons ruimtelijk gedrag anders geworden. De afstanden die wij bereid zijn af te leggen zijn toegenomen, en nemen nog steeds toe. Wij zijn heel gevoelig voor de verhouding prijs-kwaliteit en voor keuzemogelijkheden. Dit doet zich op veel fronten voor, bijvoorbeeld bij ziekenhuizen. Mensen reizen liever naar een ver ziekenhuis waar ze direct bij specialisten terecht kunnen.”
Deze ontwikkelingen zorgen voor het verdwijnen van lokale voorzieningen uit dorpen. Het is voor ondernemers en voorzieningen vaak niet meer rendabel om zich in kleine dorpen te vestigen. En als ze er wel zitten gaan lokale bewoners vaak aan ze voorbij omdat ze meer kwaliteit, meer keuzevrijheid en een betere prijs-kwaliteitsverhouding willen. Volgens Frans Thissen geldt dit zeker voor nieuwe bewoners vanuit de randstedelijke gebieden. “Die willen niet naar de lullige supermarkt op de hoek, ze reizen liever naar de grote supermarkt verderop. Ze zijn niet gericht op de middelmatige voorzieningen in het dorp.”
Nieuw-Schoonebeek
Deze ontwikkelingen merken ze ook in het kleine dorp Nieuw-Schoonebeek. Het telt 1.300 inwoners en ligt helemaal rechtsonder in de provincie Drenthe, tegen de Duitse grens aan. Het dorp bestaat uit een doorgaande N-weg, de Europaweg, die naar Duitsland leidt. Haaks daarop ligt de Kerkenweg, die naar het dorp Weiteveen loopt. De kern van het dorp is daar waar de twee wegen elkaar ontmoeten. Ertussenin ligt nog een kleine woonwijk.
Peter Louter doet elk jaar voor Elsevier onderzoek naar waar mensen willen wonen in Nederland, aan de hand van de woonaantrekkelijkheid. Die begint zodra je de deur uit stapt. Het onderzoek gaat om de woonkwaliteit van de omgeving, niet om de kwaliteit van de woning zelf. In zijn onderzoek staat Nieuw-Schoonebeek op de 19e plaats van laagst scorende buurten op voorzieningenniveau. “Ze scoren op alle acht de onderwerpen die het voorzieningenniveau bepalen een dikke onvoldoende”, zegt Louter.
Ooit was Nieuw-Schoonebeek een dorp waar de werkgelegenheid lokaal werd gevonden en het verdiende geld vervolgens lokaal werd uitgegeven bij traditionele dorpsvoorzieningen. Op het hoogtepunt waren er tussen 1960 en 1965 meer dan 20 winkels tegelijkertijd in het dorp. Er waren maar liefst 11 kruideniers, 3 bakkers, 2 fietsenmakers en nog 5 andere winkels in het dorp. Daarnaast was er nog een kapper, een snackbar, een Rabobank filiaal en een postkantoor. Daar is tegenwoordig bijna niks meer van over. De meeste winkels waren al gesloten en sinds 2010 verdwenen achtereenvolgens ook de bibliotheek, de supermarkt en de geldautomaat uit het dorp.
Volgens Peter Louter zijn in Nieuw-Schoonebeek gelukkig ‘de heilige drie voorzieningen’ nog wel aanwezig of goed bereikbaar. In het dichtstbijzijnde dorp Weiteveen, op drie kilometer afstand, is een supermarkt en Nieuw-Schoonebeek bezit zelf een medisch centrum en een basisschool. Er zijn plannen om de katholieke basisscholen van Weiteveen en Nieuw-Schoonebeek samen te voegen en te huisvesten in één nieuw gebouw tussen beide dorpen in. Het is een gevolg van de meer dan gemiddelde vergrijzing in het dorp.
Bennie Scherpen (87) was vroeger groenteboer in Nieuw-Schoonebeek. Ook hij zag dat ontwikkelingen ervoor zorgde dat inwoners steeds verder gingen reizen voor hun boodschappen. Hij vertelt hoe het dorp is veranderd en hoe de inwoners het verlies van voorzieningen zelf ervaren. Klik op de foto voor een portret.
Basisschool
Volgens wethouder René van der Weide is over het samenvoegen van de scholen het laatste woord nog niet gezegd. Hij is in de gemeente Emmen portefeuillehouder ruimtelijke ontwikkeling, bereikbaarheid en leefbaarheid. “Wat mij betreft is het de inzet om de school in Nieuw-Schoonebeek te behouden. Als ik naar het leerlingenaantal kijk en naar de kentering van de krimp in de regio, die richting stabiliteit gaat en misschien wel naar groei, dan vind ik niet dat er aanleiding is om de school te sluiten of samen te voegen. Maar wij zijn als gemeente niet het schoolbestuur. De vraag is welke instrumenten we als gemeente in onze handen hebben?”
Hij legt uit dat het daarom heel belangrijk is om het inwonersaantal stabiel te houden. “Uiteindelijk worden voorzieningen gedragen door de inwoners. Als ze vertrekken komt de voorziening onder druk te staan. Door woningbouw kan het inwonersaantal hopelijk zelfs groeien met jonge gezinnen die weer nieuwe aanwas voor de basisschool zijn. We moeten echt voorkomen dat basisscholen in dorpen dicht gaan, want dat is vaak het begin van het einde. Het zou zonde zijn om in één van die twee dorpen, waar een school nog levensvatbaar is, de deur te sluiten. We moeten nadenken wat voor consequenties dat heeft voor de leefbaarheid.”
Betovering
Het begrip leefbaarheid is een containerbegrip. Het wordt gebaseerd op het oordeel dat bewoners hebben over de kwaliteit van het wonen ter plekke. Wonen speelt daar de belangrijkste rol in, maar de aanwezigheid van voorzieningen is voor sommige groepen nog steeds belangrijk, zo vindt Thissen. “Mensen die stedelijk wonen vinden het heel belangrijk om een aantal voorzieningen die bij hun leefstijl passen dicht in de buurt te hebben. Dit geldt zeker voor jonge mensen, singles en mensen die net samenwonen.”
Maar op het moment dat ze gezinnen gaan vormen en in een andere levensfase komen verandert die behoefte. De kwaliteit van wonen wordt dan belangrijker. “Mensen willen een huis met een voor- en achtertuin, of zelfs een helemaal vrijstaand huis. Een vrijstaand huis in de stad is uitermate zeldzaam, maar dorpen bieden veel meer mogelijkheden. Het dorp is de leverancier van hele specifieke woonvormen waar in de wooncarrière van mensen op een bepaald moment behoefte aan is. Dorpen en het platteland kunnen op de wooncarrière van mensen een betoverend perspectief hebben.”
In de toerismesector wordt dit betoverende perspectief ook wel ‘rurale idylle’ genoemd. Het verwijst naar nostalgische beelden uit het verleden. Het is een romantische visie op een zuivere, eenvoudige manier van het leven dicht bij de natuur en ver van de stad. De verbeelding van het platteland trekt mensen aan om er te wonen maar ook om er tijdelijk te zijn. Kijk maar naar de stijgende populariteit van recreatiewoningen in het buitengebied. Mensen zoeken graag de rust, ruimte en natuur even op.
Afstandsgevoeligheid
Mensen die in dorpen wonen of er naar toe verhuizen hebben een grotere afstandsgevoeligheid legt Peter Louter uit. “Ze kunnen het zich permitteren omdat ze een auto hebben die ze kunnen bekostigen en ze vinden het niet erg om verder te reizen om voorzieningen te bereiken. Maar voor mensen die minder mobiel zijn, zoals ouderen, is dit een stuk lastiger. Zij leunen echt op lokale voorzieningen die op loopafstand liggen. De verschaling op voorzieningenniveau heeft op die groep een hele grote impact.”
Hij legt aan de hand van Nieuw-Schoonebeek de gevolgen van de afstandsgevoeligheid uit. “De steden Coevorden en Emmen liggen allebei op ongeveer 20 kilometer, maar dat vinden de meeste mensen echt veel te ver voor de meeste voorzieningen. Gemiddeld is 12% van de mensen bereid om zo ver te reizen voor een MBO opleiding en 25% voor een HBO opleiding. Voor een museum wil 15% van de mensen zo ver reizen, en slechts 7% om voor het plezier te gaan shoppen.” Louter tekent daarbij aan dat voor mensen die op het platteland wonen de aanvaardbare afstanden groter zijn dan voor de gemiddelde Nederlander.
Hij vervolgt: “In het dichtstbijzijnde dorp, Weiteveen op 3 kilometer, is het voorzieningenniveau ook heel mager. Een iets grotere plaats die tussen de afstand van de steden en die van Weiteveen in ligt is Schoonebeek, op 8 kilometer. Voor heel veel type voorzieningen is dat ook te ver. En de voorzieningen waar mensen verder voor willen reizen hebben ze daar ook niet. Je ziet dus dat Nieuw-Schoonebeek zelf over heel weinig voorzieningen beschikt en de afstandsgevoeligheid van voorzieningen in de omgeving ook te hoog ligt. Daarom scoren ze zo slecht op voorzieningenniveau.”
Verlies
Volgens Wethouder René van der Weide probeert de gemeente daar waar mogelijk voorzieningen te behouden in dorpen. “Maar aan een pinautomaat die verdwijnt kunnen wij niet meer doen dan in gesprek gaan met de bank. Supermarkten dwingen we door ruimtelijk beleid in het centrum van dorpen te gaan zitten en niet aan de randen of in het buitengebied. Dat kan ertoe leiden dat er een winkelgebied ontstaat waardoor ook de groenteboer, slager, bakker en bloemist kunnen blijven. Over sportvoorzieningen gaan we helemaal zelf. Vanuit efficiency en kostenbesparing zou je de clubs zoveel mogelijk kunnen centreren. Maar dat willen we niet want dat betekent dat kleine dorpen daar de dupe van worden.”
Het verdwijnen van voorzieningen uit dorpen wordt door sommige inwoners als een groot verlies ervaren. Sociaal geograaf Frans Thissen heeft geleerd dat verlies niet te bagatelliseren. “Verandering is moeilijk, vooral als lokaal verlies betekent dat de identiteit van het dorp verandert. Als de school verdwijnt kan dat grote gevolgen hebben voor de levendigheid in het dorp. Maar er worden ook veel gevolgen aan vastgekoppeld die niet kloppen.”
Een goed voorbeeld daarvan is het sluiten en afbreken van een school in een dorp in de gemeente Schouwen-Duiveland. “Een logische reactie daarop is dat gezinnen wegtrekken omdat ze willen dat hun kinderen lopend naar school kunnen. Maar dat is een heel tijdelijke verandering. Op de plek van de gesloopte school zijn 21 woningen neergezet. Daar was veel belangstelling voor en omdat het echt gezinswoningen waren kwamen daar allemaal huishoudens in terecht met naar schoolgaande kinderen. Het werd het dorp met de meeste kinderen in de naar schoolgaande leeftijd op het hele eiland. Wie had dat ooit kunnen denken? Zo wordt er na een aantal jaar over het ontbreken van die voorziening helemaal niet meer gesproken. De enige herinnering die het dorp nu nog resteert is de Schoolstraat.”
Onderzoek De Groene Amsterdammer
In de media is er veel aandacht voor het verdwijnen van voorzieningen. De ‘human interest’ pagina’s van de kranten besteden er regelmatig aandacht aan. Vooral voor verslaggevercolumns is het een populair onderwerp. Er wordt gretig verslag gedaan van het verdwijnen van de laatste snackbar uit het dorp, de laatste buslijn en de laatste bibliotheek. Deze berichtgeving zette journalist Coen van de Ven van De Groene Amsterdammer aan het denken.
“Het was een beetje een maniakaal idee, maar ik heb aan de redactie voorgesteld om voor heel Nederland eens te inventariseren hoeveel voorzieningen er zijn verdwenen. We zijn begonnen met een denkoefening. Wat zou een klein kind tekenen als die een dorp zou tekenen? We kwamen uit op onder andere een school, een dokter en een politiebureau. We zijn de gegevens van die en meer essentiele voorzieningen gaan opvragen vanaf de jaren 80. In die tijd begon in politiek Den Haag het zakelijke denken, het alleen maar investeren in plekken die wat opleveren.”
Coen van de Ven publiceerde de uitkomsten van het onderzoek in het artikel ‘Hoe Den Haag uit Nederland verdween’. Uit het onderzoek blijkt dat de zichtbare overheid verdwijnt uit Nederland. In de afgelopen 25 jaar sloten er 1410 basisscholen, liepen de afstanden tot ziekenhuizen op en halveerde het aantal rechtbanken. Het aantal bibliotheeklocaties kromp in de afgelopen tien jaar met 28%. Ook het fuseren van gemeenten treft openbare voorzieningen hard. In de jaren na de herindeling dalen in gemeenten aanwezige publieke diensten zoals een theater en een zwembad. En door de fusie van de De Gemeentelijke Politie en de Rijkspolitie verdwijnen politiestations in heel het land.
Volgens het onderzoek gebeurde het verdwijnen van voorzieningen niet overal in hetzelfde tempo. Plattelandsregio’s zagen hun toegang tot voorzieningen sneller dalen dan randstedelingen of de bewoners van groeikernen als Zwolle en Eindhoven. Met name Oost-Groningen, Zeeland, Drenthe en grote delen van Friesland leverden flink in op hun voorzieningen, volgens het onderzoek met sociale onrust tot gevolg. Op de plekken waar de voorzieningen het hardst terugliepen, groeide rechts-populistische partijen zoals de PVV, Forum voor Democratie en de BoerBurgerBeweging bij elke verkiezing.
Gre Schwieters (71) heeft haar hele leven in Nieuw-Schoonebeek gewoond en veel voorzieningen zien verdwijnen. Voordat ze verdwenen heeft ze bij meerdere winkels en cafés in het dorp gewerkt. Ze vertelt hoe het dorp is veranderd en hoe de inwoners het verlies van voorzieningen zelf ervaren. Klik op de foto voor een portret.
Maatschappelijk onbehagen
Het viel Van der Ven tijdens zijn onderzoek op hoe het verdwijnen van voorzieningen in de retoriek zit van de populistische partijen. “Fortuyn had het er in zijn tijd al over. De klacht van de wegtrekkende voorzieningen is altijd een klacht geweest van de populist. De grote volkspartijen en de middenpartijen die krijgen daar de schuld van omdat ze hebben geregeerd. Terwijl het een zeer breed gedeeld idee was in Nederland dat voorzieningen konden afnemen. Daar zijn heel weinig partijen voor gaan liggen.”
Nu roepen populistische partijen hard om het terug krijgen van lokale voorzieningen op het platteland. Onder andere Caroline van der Plas van de BoerBurgerBeweging zegt op te komen voor “mensen op het platteland die moeten smeken of alsjeblieft de bibliotheek of het zwembad mag openblijven”.
Hoogleraar bestuurskunde Caspar van den Berg van de Rijksuniversiteit Groningen deed samen met onderzoeker Annemarie Kok in 2021 onderzoek naar het regionaal maatschappelijk onbehagen in opdracht van het ministerie van Landbouw. Volgens het onderzoek deed het zich aan het begin van de 21ste eeuw vooral voor in stedelijke gebieden. De afgelopen jaren lijkt het aantal mensen dat ontevredenheid ervaart groter te zijn in de minder dichtbevolkte plekken buiten het randstedelijk gebied. Er is hier een lager vertrouwen in nationale instituties, een lagere opkomst bij verkiezingen en de ‘perifere proteststem’ bij verkiezingen groeit. Deze ontwikkelingen komen ook samen in bijvoorbeeld de boerenprotesten en de Groningse aardbevingsproblematiek.
Volgens het onderzoek speelt ook het verdwijnen en ontbreken van voorzieningen een rol in het maatschappelijk onbehagen. De auteurs verwijzen in hun onderzoek naar andere onderzoeken waarin naar voren komt dat de tevredenheid over publieke voorzieningen zoals zorg, onderwijs, politie en het openbaar vervoer een cruciale rol spelen in het gevoel van ongenoegen.
Op basis van het rapport doen de onderzoekers ook een aantal aanbevelingen. Eén daarvan is het “investeren in een stelsel van 21ste eeuwse basisvoorzieningen en duurzame infrastructuur in elk gebied in Nederland”. De onderzoekers zijn ervan overtuigd dat het verdwijnen en niet aanwezig zijn van voorzieningen een bron is voor het maatschappelijk onbehagen, en dat wanneer die voorzieningen terug zouden keren de maatschappelijk onvrede in de verschillende gebieden ook zal afnemen. Ze pleiten voor het heropenen van bibliotheken met een ontmoetingsfunctie en het investeren in duurzaam en betaalbaar openbaar vervoer, snel internet en wijkagenten. Daarnaast zou in het hele land laagdrempelige geestelijke gezondheidszorg aangeboden moeten worden, net als een fysiek informatieloket voor uitleg of hulp bij overheidsregelingen.
Van der Ven denkt dat de aanwezigheid van lokale voorzieningen een wezenlijk verschil kan maken. “Aan de randen van Nederland woedt een ander soort onbehagen of populisme dan in de grote steden. Voor het beeld van de overheid maakt het uit hoe ze je behandelen. Ik denk dat het dan heel erg helpt als er plekken zijn waar een gemeenteambtenaar gewoon naast je komt zitten en je helpt met bijvoorbeeld de belastingaangifte.”
Ondertussen zijn het volgens hem allang niet alleen meer de populistische partijen die pleiten voor het herintroduceren van lokale voorzieningen. “De PvdA en het CDA zijn hier heel bewust mee bezig, het zit ook echt wel in hun identiteit. En zowel in het regeerakkoord als in het progressief oppositie akkoord wordt benoemd dat de overheid weer zichtbaarder moet zijn, onder andere door loketten. Wat ook opvalt is dat premier Mark Rutte het er sinds een jaar regelmatig over heeft.” Wellicht heeft daarin meegespeeld dat bestuurskundige Caspar van den Berg, die het rapport maakte over regionaal maatschappelijk onbehagen, tegenwoordig ook senator is voor de VVD.
Terugbrengen voorzieningen
Sociaal geograaf Frans Thissen verzet zich fel tegen de opvatting dat het weer zorgen voor lokale voorzieningen de oplossing is voor het maatschappelijk onbehagen. Hij schreef samen met andere geografen en sociologen een weerwoord in De Groene Amsterdammer. Hij licht het graag toe: “Het suggereert dat het de weg vooruit is, maar dat is niet zo. Het is de weg achteruit, en dan vooral varend op het kompas van populisme.”
“Populisten weten altijd onderwerpen te vinden die mensen betoveren. Ze beloven het zwembad open te houden en te zorgen dat de bibliotheek blijft. Maar als ze aan het bewind komen, dan zullen ze zien dat dat helemaal niet gaat. In ieder geval niet op de manier zoals zij zich dat voor ogen hebben. Het simpelweg teruggeven van voorzieningen is niet zo eenvoudig en helpt de mensen niet.”
Volgens journalist Coen van de Ven is dit geredeneerd vanuit de dominante logica, die er juist voor heeft gezorgd dat er veel voorzieningen zijn verdwenen. “We moeten fundamentele keuzes maken om uit de vicieuze cirkel te komen waardoor voorzieningen verdwijnen. Als de bus minder gaat rijden komen er minder mensen in de bibliotheek en moet die sluiten waardoor er nog minder bussen gaan rijden. Misschien moet er principieel een soort ondergrens zijn, dat er altijd binnen een bepaald aantal kilometer tenminste een bibliotheek is. Die kan functioneren als een dynamisch buurthuis waar je kennis kan halen, kan communiceren met de overheid en waar laagdrempelige psychologische zorg aanwezig is. Op deze manier kun je warmte creëren die mensen misschien wel eens missen in de samenleving.”
Maatwerk
Frans Thissen vraagt zich af wie je hiermee helpt. Hij pleit juist voor maatwerk. “Aan schaalvergroting zitten heel veel winnaars, maar er zitten ook verliezers aan. Dat zijn de mensen die een laag inkomen hebben, niet mobiel zijn en nog op het platteland wonen. Help je die mensen met de aanwezigheid van een bibliotheek? Daarmee komen ze niet bij het ziekenhuis als ze daarheen moeten. Een ander groot probleem, wat onder andere ook speelt in de regio van Nieuw-Schoonebeek, zijn jongeren die tussen wal en het schip vallen. En die dus hun opleiding niet afmaken en geen werk hebben. Dat zijn de mensen die nu in de kaartenbakken van de jeugdzorg zitten en straks in de kaartenbakken voor de sociale uitkering. Zijn zij geholpen met die bibliotheek?”
“Ik zie het positieve van een bibliotheek wel, het kan namelijk ook een ontmoetingsplek zijn. Maar een ontmoetingsplek kan ook een andere vorm zijn. De overheid heeft nogal eens de neiging om top-down beleid in te voeren, maar hier is echt maatwerk nodig. Je moet een oplossing samen met de bewoners vinden. Als die behoefte hebben aan een ontmoetingsplek en vinden dat het een bibliotheek moet zijn dan is het goed. Dan weet je zeker dat ze er ook daadwerkelijk gebruik van maken.”
Volgens wethouder René van der Weide moet je bij voorzieningen ook kijken hoe het zich verhoudt tot de grootte van het dorp. “Past een bibliotheek bij de omvang van Nieuw-Schoonebeek? Ik denk dan eerder aan een bibliobus. Het gaat om het toekomstperspectief en met in je achterhoofd de vraag of de voorziening bijdraagt aan het vestigingsklimaat. Vaak is de rode draad daarin een sportvoorziening en een ontmoetingsplek zoals een dorpshuis.”
Sociaal geograaf Thissen geeft een voorbeeld van maatwerk. “De gemeente Borsele had vijftien dorpen en heeft jarenlang geprobeerd in al die dorpen een basisschool te behouden. Door huizen te bouwen probeerden ze de schoolgaande bevolking op peil te houden. Maar het wilde maar niet lukken om de huizen vol te krijgen vanwege de afgelegen ligging van sommige dorpen. Op een gegeven moment hebben ze het bijltje erbij neer gegooid. In het dorp Ellewoutsdijk hebben ze de school gesloten en er een nieuwe functie voor gevonden. De inwoners vonden het een ramp maar in ruil daarvoor kregen ze een bus die door vrijwilligers wordt gereden. Die wordt onder andere gebruikt om de kinderen naar school te brengen, maar ook om de ouderen naar het ziekenhuis in Goes te brengen. Nu zeggen sommige inwoners: we hadden die verandering veel eerder moeten doorvoeren.”
Media
Volgens Thissen moet er worden geprobeerd minder te blijven hangen in wat er vroeger was en focussen op het omgaan met verlies door middel van het zoeken van een perspectief naar voren. Dat kan volgens hem onder andere door ‘storytelling’. “Ik heb prachtige voorbeelden gezien van lokale initiatieven die door middel van musicals, toneelvoorstellingen of andere kunstvormen het verhaal van hun dorp vertelden. Wat betekende het dorp vroeger, hoe is het dorp veranderd en waar moeten we heen? Door dat verhaal te vertellen neem je mensen mee in het veranderingsproces en voeg je een nieuw hoofdstuk toe aan de geschiedenis van het dorp.”
Hij hekelt de rol van de media in het zoeken van een perspectief naar voren. “Journalisten agenderen door lobby’s uit de dorpen steeds maar weer dat verlies van voorzieningen. En daar zit iets heel sympathieks in. Het verdwijnen van een snackbar wordt breed uitgemeten en vinden we een verkeerde ontwikkeling. Maar het heeft tegelijkertijd ook een ongelooflijk negatief effect op het beeld van het dorp. Want die berichtgeving zegt min of meer dat je in het dorp niet meer fatsoenlijk kunt leven. Wie zijn de mensen die daar blijven wonen? De verbeelding over het platteland heeft te maken met rurale idylle, maar eigenlijk ook constant met een beeld van achterlijkheid. Dat wordt mede geschapen door steeds maar weer dat verlies te agenderen.”
Journalist Coen van de Ven vindt deze artikelen juist negatief over de politiek, maar niet negatief over het platteland. Hij ziet zijn eigen artikel en onderzoek dan ook meer als een aanklacht tegen de randstad. “Het verdwijnen van voorzieningen is een hele wezenlijke maatschappelijke ontwikkeling. Het vertaalt zich ook electoraal. We hebben een hele analyse gemaakt en zien daarin een trend. Wij hinten waartoe dat zou kunnen leiden, en onderbouwen dat met data. In het stuk laten we bijna uitsluitend mensen aan het woord die in de gemeenschappen leven en ervoor opkomen. Ik vind het juist heel mooi dat de media die er vaak van worden beticht dat ze teveel focussen op Amsterdam, Utrecht, Den Haag en Rotterdam beschrijven wat daar gebeurt. Don’t shoot the messenger.”
Sociaal kapitaal
De reden dat Frans Thissen het niet eens is met de manier waarop er wordt bericht is het mogelijke effect. “Het leidt er namelijk toe dat een heleboel mensen zeggen daar ga ik niet wonen. En over de gevolgen daarvan maak ik mij momenteel grote zorgen. Er worden heel veel hoogopgeleiden gezocht die in dorpen kunnen werken als basisschooldocent, huisarts en fysiotherapeut. Nu blijven zij in de stad wonen en rijden ze voor het werk heen en weer naar het dorp. Dat leidt ertoe dat het sociaal kapitaal uit de dorpen verdwijnt.”
“Je hebt sociaal kapitaal nodig om bottum-up allerlei gemeenschapsinitiatieven tot stand te brengen. Daar heb je mensen voor nodig die in het algemeen een hogere opleiding, of op een andere manier daar de kennis en kunde voor hebben. Deze mensen hebben ook een positieve houding ten opzichte van verandering. Die heb je nodig om dorpen weer opnieuw de weg naar voren te laten vinden. En daar helpen die artikelen over het verlies van voorzieningen niet bij.”
Gemeenschapsinitiatieven
Als mensen naar tevredenheid wonen zijn ze bereid om te investeren in gemeenschapsinitiatieven legt Thissen uit. “Met beleid gericht op de kwaliteit van het wonen kunnen we mensen zover krijgen te investeren in datgene waarvan zij vinden dat het lokaal nodig is. Deze gemeenschapsinitiatieven kunnen de functie van lokale voorzieningen vervangen. Voor lokale voorzieningen zit het toekomstperspectief vooral in datgene wat bewoners samen met elkaar tot stand weten te brengen.”
Daarvoor is het belangrijk dat er sociale cohesie binnen het dorp is. In het onderzoek van Peter Louter naar waar mensen willen wonen in Nederland valt op dat waar plaatsen laag scoren op voorzieningenniveau, inwoners een hoge mate van harmonie ervaren. Hij legt uit hoe dat komt: “In een dorp ken je elkaar, je ervaart weinig hinder en misdaad. Er is nog sprake van noaberschap: het naar elkaar omzien en helpen van elkaar. Daar heb je beide profijt van. Het is een veel rustiger en harmonieuzer leven dan in steden. Daar is het leven anoniemer en individualistischer. Als die mensen naar de dorpen komen is het de vraag hoe erg ze zich gaan inzetten voor het dorp. Ze zitten waarschijnlijk minder te wachten op die sociale contacten dan autochtone inwoners.”
Riet Veenker (71) denkt dat de meeste inwoners voorzieningen vooral missen uit nostalgie. Volgens haar zijn er altijd al buurtinitiatieven en goed noaberschap geweest in Nieuw-Schoonebeek. Ze vertelt hoe het dorp is veranderd en hoe de inwoners het verlies van voorzieningen zelf ervaren. Klik op de foto voor een portret.
Volgens Frans Thissen heeft het samenleven in een dorp iets eigenaardigs. “Het noaberschap wordt mooier voorgedaan dan het is, uit nostalgie. In het dorp moet je omgaan met degenen die er zijn. Dat is niet de menselijke natuur. Mensen willen wonen met gelijkgestemden. Tegelijkertijd is het voor de maatschappij goed om sociale menging te hebben. Het vinden van een goede balans hierin is in dorpen een grotere uitdaging dan in steden. In dorpen wordt minder gebouwd en kun je dus minder bijsturen.”
Wat hem betreft moet de overheid helpen als in dorpen de belangrijkste ontmoetingsplek verdwijnt en bewoners zelf niet in staat zijn om een nieuwe nieuwe ontmoetingsplek te creëren. “Maar de overheid moet een gedifferentieerd beleid voeren ten opzichte van dorpen en dat kunnen ze eigenlijk niet. Ze zijn ingesteld op verdelende rechtvaardigheid, ieder dorp moet hetzelfde hebben. En dat is niet nodig want heel veel dorpen kunnen het zelf. Laat mensen het zelf uitzoeken als het sociaal kapitaal en de inkomens aanwezig zijn.”
Thissen vindt het wel belangrijk dat de overheid meedenkt en faciliteert. “Op het moment dat inwoners iets willen, zijn er nog veel hobbels te nemen. De overheid kan helpen in de sfeer van vergunningen en door bijvoorbeeld bestemmingsplannen te wijzigen. Hier zit het maatwerk dus in het meedenken en faciliteren, in plaats van het top-down implementeren.”
Woonzorgcentrum De Zwarte Racker
Een voorbeeld van een gemeenschapsinitiatief is het woonzorgcentrum ‘De Zwarte Racker’ dat de zussen Ria (70), Lenie (69), Gerda (68) en Annie (67) Voppen hebben gerealiseerd in Nieuw-Schoonebeek. Door het verdwijnen van voorzieningen was er geen plek meer in het dorp waar hun hoogbejaarde moeder mensen ontmoette voor een praatje. De zussen konden het niet aanzien dat hun moeder steeds minder aanspraak had en daarom openden ze in 2008 in het dorpshuis een dagopvang voor ouderen. Later werd dit op een andere locatie uitgebreid tot een woonzorgcentrum.
[aesop_content color=”#000000″ background=”#c0c0c0″ width=”content” height=”auto” columns=”1″ position=”none” innerposition=”auto” imgrepeat=”no-repeat” disable_bgshading=”off” floaterposition=”left” floaterdirection=”up” revealfx=”off” overlay_revealfx=”off” aesop-generator-content=”In het audiobestand vertellen de zussen en hun moeder uitgebreid over het initiatief:<br /><br /><br /><br />
[MAM id=jHFlSxI6 type=audio]”]
In het audiobestand vertellen de zussen en hun moeder uitgebreid over het initiatief:
[/aesop_content]
Volgens oudste zus Ria Voppen zijn ze bij het opzetten van hun gemeenschapsinitiatief tegen veel zaken aangelopen. “We hadden geen voorbeeld dus we deden alles zoals we dachten dat het moest. We zijn wel vijf jaar met de Rabobank bezig geweest om de financiering rond te krijgen. En tijdens de bouw zijn we tegen van alles aangelopen. Ook een contract afsluiten met het zorgkantoor was een langdurig traject. Het zijn allemaal hele moeizame processen waarin je de weg niet in weet.” Ze is uitgenodigd door de Hogeschool Windesheim om te komen vertellen over de totstandkoming van hun initiatief. Samen gaan ze het proces evalueren en kijken wat de knelpunten waren.
Daar zal in ieder geval de rol van de gemeente worden besproken. “Tijdens het opzetten van ons gemeenschapsinitiatief voelde we ons helemaal niet gesteund door de lokale overheden. We moesten alles honderd keer vragen en er zelf achteraan. We hebben de plannen bij de gemeente Emmen wel vijf keer moeten indienen. Ik vond dat een heel traag proces. Daar zou je echt hulp bij moeten krijgen en er zou een soort protocol voor moeten zijn. Uiteindelijk hebben we een wethouder gevonden die ons goed gezind was. Die heeft uiteindelijk veel voor ons gedaan, ook tegen de zin van alles en iedereen in.”
Rol gemeente
Volgens wethouder René van der Weide van Wakker Emmen zijn al die procedures helaas inherent aan hoe de overheid werkt. Om gemeenschapsinitiatieven te stimuleren werkt de gemeente Emmen nu met gebiedscoördinatoren. “Dat zijn de oliemannetjes tussen de samenleving en het gemeentehuis. Ze proberen ideeën een stap verder te brengen door de juiste mensen erbij te betrekken en te kijken hoe we het kunnen faciliteren. Daarbij laten we het dorp soms echt zelf de leiding nemen. Maar het blijft een samenspel tussen de gemeenschap en de gemeente.” Voor veel initiatieven is geld nodig en daarom kan er gebruik worden gemaakt van een subsidieregeling.
De wethouder is blij met initiatieven die uit de gemeenschap zelf komen. “Dat betekent dat er een soort ondernemerschap in de samenleving zit. Het sociaal kapitaal is het fundament voor het functioneren van een dorp. En dat zijn niet alleen de hoogopgeleiden. Het zijn juist ook de mensen die er met hun handen voor zorgen dat er bij de voetbalclub een nieuwe kleedkamer wordt gebouwd en dat het dorpshuis wordt geschilderd. Wat de inwoners samen allemaal voor elkaar krijgen straalt heel veel kracht en levensvatbaarheid uit voor de dorpen. Als wij als overheid proberen de voorzieningen zoveel mogelijk op peil te houden, dan heb je volgens mij hele goede ingrediënten om de dorpen op de been te houden.”