“Ik ben geboren in 1936, en heb vervolgens al mijn levensjaren in Nieuw-Schoonebeek gewoond. We waren vroeger met ons zeventienen thuis, ik heb maar liefst veertien broers en zussen.
Het opgroeien in Nieuw-Schoonebeek was heel gemakkelijk. Alles was in de buurt dus je kon overal makkelijk komen. We gingen lopend naar school. Ik kende iedereen in het dorp, van jong tot oud. Dat komt onder andere doordat ik lang lid ben geweest van de voetbalclub.
Na de lagere school ging ik twee jaar naar de ambachtschool in Coevorden. Daarna ben ik op mijn veertiende gaan werken bij groenteboer Knegt in Klazienaveen. Van daaruit gingen we met paard en wagen met groente en fruit de omgeving langs. Ik moest aanbellen en dan kwamen de mensen mee naar de wagen om te kijken wat ze wilden hebben. De bestelling werd dan bij hun thuisgebracht.
Ik vond het leuk werk. Door het lopen, het bij de mensen langs gaan en het buiten zijn. We gingen elke dag, ongeacht het weer. Toen ik ouder was ging ik alleen op pad met paard en wagen. En als ik dan wat langer bij mensen stond te kletsen, dan liep het paard al door naar de volgende klant. Het paard wist precies waar hij langs moest gaan.
Toen ik bijna twintig was, ben ik mijn eigen groente- en fruitzaak begonnen in Nieuw-Schoonebeek. Mijn winkel heette de Kroon supermarkt. Dat was de naam van mijn leverancier met wie ik een soort samenwerking had. Het was een heel klein winkeltje, dat vroeger een bakkerij was geweest. Op deze plek heb ik het vak echt geleerd. Toen er mensen in het pand werden gehuisvest moest ik eruit. Toen heb ik tegenover mijn oude woonhuis een houten keet neergezet voor de opslag van het groenten en fruit.
In die tijd heb ik ook een busje aangekocht. Het was het begin van de autotijd, maar zeker niet iedereen had er een. Het was een kleine vrachtwagen met een zeil erover die je kon wegschuiven. Daaronder stonden stellingen voor het groente en fruit. Door de auto kreeg ik een groter gebied en ging ik ook naar Weiteveen.
Overdag ging ik rond met mijn koopwaar. Als ik aanbelde was er altijd wel iemand thuis. Als ik aan de deur kwam reageerden mensen heel gewoon. Ik maakte altijd een klein praatje, daardoor was ik goed op de hoogte van wat er speelde in het dorp. Ze zagen mij één keer in de drie dagen. Om de dag ging ik naar het oosten, het westen en Weiteveen. En dan begon ik weer opnieuw in het oosten.
Door mijn werk heb ik ook mijn inmiddels overleden vrouw Gre ontmoet. We zagen elkaar elke keer als ik naar het oosten ging. Vroeger waren er in die richting huizen tot aan de Duitse grens. Zij bezorgde daar de kranten. Als we elkaar zagen wisselden we de krant voor een appel of een peer. Zo hebben we verkering gekregen.
Het langs huis gaan met groente en fruit heb ik gedaan tot mijn trouwerij in 1967. Toen hebben we hier in het dorp een kruidenierswinkel gebouwd. Een deel bestond uit stellingkasten met kisten met groente en fruit. En boven de winkel woonden we. Alle drie mijn kinderen zijn er geboren.
Mijn vrouw was overdag samen met een winkelmeisje in de winkel. Ik was met de auto op pad om groente en fruit in te kopen en de winkelboekjes op te halen. Het waren lange dagen. Ik werkte van ‘s ochtends vroeg tot ‘s avonds laat. We konden goed rondkomen van de winkel, al was het geen vetpot. En mijn werk was belangrijk, want ik was de enige die groente en fruit verkocht in Nieuw-Schoonebeek en Weiteveen.
In de jaren zeventig werd het moeilijker voor de winkeltjes om te overleven. Op den duur trok al het volk weg naar de grotere supermarkten in de omgeving en moesten veel kleinere winkeltjes al noodgedwongen stoppen. Er waren in die tijd ook meerdere cafés, maar langzaam is dat allemaal gaan verdwijnen. Deze eigenaren hadden er altijd al een andere baan naast en zijn daar meer gaan werken. In de jaren tachtig kwam het moment dat ook ik wist dat ik moest gaan stoppen. Er was te weinig omzet en het kon daardoor niet meer uit. Dat de mensen niet meer kwamen nam ik ze niet kwalijk, ik begreep het zelfs wel. Na mij waren er nog zes winkels over, maar ook die zijn inmiddels allemaal verdwenen.
Dat is het lot van het dorp. Ik heb het niet als vervelend ervaren. Ik ben er niet minder mensen door gaan spreken. Ik kan in de auto stappen en ergens naar toe gaan, als je dat niet hebt is het veel ingrijpender. Wat wel een probleem is voor de toekomst van het dorp is dat er ook steeds minder vrijwilligers zijn. Doordat mensen wegtrekken wordt ook die voorzieningen minder, terwijl we juist daar zo op leunen.
Sinds mijn pensioen ben ik ook lid van veel verenigingen. Op de dinsdagmiddag ging ik altijd fietsen met een clubje. De omgeving hier is heel mooi, vooral richting Duitsland. Vroeger deden we dat met veertig mensen, toen ik stopte waren er nog maar drie man over. Dat wordt allemaal minder.
Gelukkig kan ik nog wel koersballen. Dat is een binnenspel op een mat met een klein balletje. Het lijkt op jeu de boulle, alleen is de bal is niet rond en moet het naar het kleine balletje toe koersen. Voor het spel werkt het in mijn nadeel dat ik mijn arm niet meer zo hoog kan bewegen. Het is versleten, het tillen van al die zware kisten met groente en fruit zal daar de oorzaak van zijn.
Fysiek kan ik steeds minder. Ik vond het altijd heel leuk om in de tuin te werken maar het spitten gaat niet meer. Ik deed ook vrijwilligerswerk voor de kerk. Ik hielp bijvoorbeeld bij het graven van een graf voor een begrafenis. Normaal deed ik ook altijd zelf de boodschappen maar sinds corona haalt mijn dochter de boodschappen op.
Ik kom nu niet zo veel meer in het dorp, maar ik mis het eigenlijk niet. Ik zie niet zo veel mensen meer van mijn eigen generatie, en de jeugd ken ik al helemaal niet. Hier in mijn eigen buurtje ben ik wat beter op de hoogte. Ik wil hier graag blijven wonen. Het uitzicht is schitterend. Als ik rechtuit kijk, kijk ik zo naar Weiteveen en een natuurgebied.”
Terug naar het artikel over het verdwijnen van lokale voorzieningen uit dorpen