“Ik ben in 1951 geboren in Nieuw-Schoonebeek, en er vervolgens nooit meer weggegaan. We waren vroeger met veertien kinderen thuis. Daarvan wonen er nog zeven in Nieuw-Schoonebeek. Mijn moeder bleef thuis om voor de kinderen te zorgen en mijn vader had een boerderij. Die stond in het oosten van het dorp, bijna op de Duitse grens.
Het opgroeien in dit dorp ging automatisch. Er was van alles. We gingen in het weekend vaak naar cafe Steffens, daar kon je op zondagavond (stijl)dansen. Dat kon vanaf je zeventiende, maar toen ik jonger was stond ik daar al door het raam te kijken. Daar vlakbij was snackbar Annie, daar gingen we na het dansen vaak nog even naar toe. Ik leefde echt in het dorp. Heel soms ging ik naar de discotheek buiten het dorp.
Ik had mijn eerste baantje op mijn vijftiende. Als je bij ons thuis van de middelbare school af kwam moest je werken. We waren met zoveel thuis, we hadden niet echt een keus wat voor werk je ging doen. Waar werk was ging je naartoe. Voor mij was dat de supermarkt. Vroeger noemden we dat een galanterie, je kon er boodschappen doen maar ook potjes en pannetjes kopen. Ik kende de eigenaren en daar hadden ze iemand nodig.
De supermarkt was van de familie Heijnen. Het was een kleine supermarkt, net buiten het dorp. Ze hadden er ook een café naast. Het is inmiddels allemaal weg. In die tijd gingen we nog op de fiets bij de mensen thuis de boekjes ophalen, daarin schreven klanten welke boodschappen ze nodig hadden.
Na mijn eerste baan bij de supermarkt heb ik even in de huishouding gewerkt. Ondertussen kreeg ik verkering met een man uit het dorp, Harm Schwieters. Vervolgens heb ik tot mijn huwelijk gewerkt in cafe Juurlink bij het grenskantoor. Toen ik een jaar na mijn huwelijk in verwachting was ben ik gestopt met werken.
We kregen samen drie kinderen. Dat ik niet meer werkte om thuis voor de kinderen te zorgen was in die tijd heel gewoon. Helaas werd mijn man echter gedeeltelijk afgekeurd en kwam hij thuis te zitten. Er moest geld verdiend worden, dus ben ik weer werk gaan zoeken. Ik heb toen geïnformeerd bij een andere supermarkt in het dorp en kon daar aan de slag.
Het was een plek waar mensen ook naar toe kwamen voor het sociale aspect. Sommige mensen kwamen drie keer per dag; eerst voor wat bij de koffie, ‘s middags omdat ze wat waren vergeten en om drie uur kwamen ze boodschappen doen voor het avondeten. Deze mensen kwamen echt voor het contact. Ze waren overdag vaak alleen thuis, de kinderen waren naar school en de man werkte, dan kwamen ze een praatje maken tegen de eenzaamheid. Ze kletsen met ons maar ook vooral met andere klanten. Dat ging helemaal vanzelf. Er stond geen koffiezetapparaat maar mensen kwamen elkaar gewoon tegen in het gangpad.
Helaas is ook deze supermarkt twintig jaar geleden verdwenen uit het dorp. Daarmee was ik na 13 jaar werkloos en ben ik vervolgens thuis gebleven. Dat was niet erg, ik ben vrijwilligerswerk gaan doen en heb hier en daar huisjes schoongemaakt.
Later is er nog een kleine supermarkt in het dorp geweest. Die had ook een maatschappelijk doel, er werkte mensen van de sociale werkplaats. Die zaten er dus met subsidie, maar ook dat kon niet meer uit. Er werd te weinig gebruik van gemaakt. Ze hadden een beperkt assortiment. Als je voor de grote boodschappen toch al naar Klazienaveen of Schoonebeek moet, dan neem je met de auto gelijk alles mee. Dat snap ik wel, maar het is wel jammer. Van vergeten boodschappen kan een supermarkt niet bestaan.
Niet alleen de supermarkten zijn verdwenen, ook de bibliotheek, andere winkels, de huisarts, de apotheek, alles is weg. We hebben alleen het dorpshuis nog. Gelukkig, want ook alle cafés zijn dicht. Alleen het café op het oosten is nog open, maar slechts beperkt. Het is nu meer voor Duitsers dan voor Hollanders. Verder is er helemaal niks meer en dat vind ik jammer voor de leefbaarheid van het dorp. De gezelligheid en het samenkomen wordt anders, het wordt iets afstandelijker. Het is minder spontaan geworden, je ziet en spreekt elkaar vooral bij geplande activiteiten. Bij snackbar De Spinde kom je elkaar nog wel eens tegen, maar ook daar bestel je je eten, haal je het op en weg ben je weer.
We hadden als dorp de supermarkten meer moeten steunen door er vaker boodschappen te doen. Daar ben ik zelf ook schuldig aan. Ik ga eens in de 14 dagen naar Klazienaveen voor de grote boodschappen. Ook doen wij zelf vaak boodschappen in Duitsland, we wonen aan de Europaweg die daarheen leidt. Voor mij is het geen groot gemis dat er geen supermarkt meer in het dorp is, maar voor de oudere mensen wel. Die kunnen dan even het huis uit met een doel. Mensen gaan niet zomaar een rondje om de straat lopen. Maar met de opdracht om slechts een pakje boter of bloemen te halen gebeurt dat wel.
Het dorp heeft geprobeerd de voorzieningen te behouden, maar het lukt gewoon niet. We voelden ons ook niet gehoord door de gemeente. We hebben er alles aan gedaan maar er wordt niet naar ons geluisterd. Dat is hartstikke zonde.
De basisschool is er nog maar er wordt over gesproken om dat samen te voegen met Weiteveen. Ook de voetbalverenigingen uit de regio doen al veel samen. Dat samenvoegen gebeurt steeds meer en dat bevalt wel. Op deze manier kunnen verenigingen wel blijven bestaan, terwijl ze het in hun eentje niet zouden redden.
En dat verenigingsleven is hier belangrijk. Het zorgt voor samenhang in het dorp, het is met elkaar dingen doen. Die saamhorigheid en gezelligheid is hier vanaf kleins af aan. Op de lagere school gaan de kinderen op vrijdag naar tienerwerk. Als ze wat ouder zijn gaan ze naar de jeugdsoos Rumah Pemuda. Dat wordt allemaal door vrijwilligers mogelijk gemaakt. Net als de scouting. En doordat hier zoveel vrijwilligers het met elkaar doen, kan er veel gebeuren. Zo is Rumah live ook ontstaan; een keer paar jaar er is voor de jongeren een grote kermis met veel muziek. Zo zijn er allemaal groepen die van alles organiseren.
Het dorpshuis de Dorpshoeve draait ook op vrijwilligers. Het is een fijne plek, met verschillende zalen aan elkaar. De dansclub zit erin, je kunt er feestjes houden maar er worden ook andere activiteiten georganiseerd. Voorheen moest je voor het bloedprikken bijvoorbeeld altijd naar Schoonebeek toe, nu kan dat twee keer per week in het dorpshuis.
Nu ik met pensioen ben doe ik zelf ook vrijwilligerswerk, vooral voor de kerk. Ik schik de bloemen, maak schoon en stel het parochieblad samen. Zoals ik me nu voel kan ik dat nog lang volhouden. Ik voel me verbonden met de kerk omdat ik 55 jaar lid ben geweest bij het koor van de kerk, maar dat is sinds corona opgeheven. Van alles wat verdwenen is mis ik dat het meest. Ik zat er al vanaf mijn zestiende bij. Maar tijdens corona haakten er mensen af, en toen was de vraag: wat doen we? De dirigent uit Duitsland kon het ook niet meer lang doen en toen hebben we besloten te stoppen. Het gaat er niet om dat het koor weg is, maar wel het samen zijn iedere donderdagavond.
Ik ben doordat de voorzieningen verdwenen zijn niet minder mensen gaan spreken, maar ik zie dat wel om mij heen. Via mijn vrijwilligerswerk bij De Zonnebloem zie ik dat vooral de oudere mensen er last van hebben. Jongere mensen werken of zijn lid van verenigingen. Die hebben er niet zoveel last van, die pakken de auto en weg zijn ze.
Ik maak me zorgen over de toekomst van het dorp. Op deze manier gaat er steeds meer weg. Mensen zeggen: wat heb je hier nog? Ze vertrekken naar Klazienaveen onder andere voor de lange winkelstraat. Het verdwijnen van voorzieningen is voor mij nooit een reden geweest om niet meer in Nieuw-Schoonebeek te blijven. Ik zelf moet er niet aan denken dat ik in Klazienaveen zit. Hier ben ik bekend met alles, en ken ik iedereen. Ik ben bang dat je daar een onbekender bestaan leidt.”
Terug naar het artikel over het verdwijnen van voorzieningen uit dorpen