Riet Veenker voor de plek waar vroeger de zaal van de gymnastiekvereniging zat waar ze 12 jaar lid van is geweest.
Riet Veenker voor de plek waar vroeger de zaal van de gymnastiekvereniging zat waar ze 12 jaar lid van is geweest.

 

“Ik ben in 1957 geboren op de plek waar ik nu zelf woon, en waar vroeger ook mijn ouders en grootouders hebben gewoond. We wonen al meerdere generaties op de Europaweg, tegenover hectometerpaal 19,9. Mijn vader komt uit het dorp, mijn moeder uit Steenwijk. Dat was toen een hele wereldreis. De wijkverpleegkundige zei tegen haar: ‘Mevrouwtje, mevrouwtje, wat brengt u toch vers bloed hier in deze gemeenschap.’ Want het trouwt hier allemaal met elkaar. En dat zie je overal nog terug, iedereen is familie van elkaar.

Mijn familie bezat een keuterboerderij, zoals eigenlijk iedereen dat in die tijd had. Je leeft van de opbrengst van de boerderij en drijft er verder geen handel mee. Je verkoopt af en toe een koe om zelf weer andere producten te kopen. Bij een keuterboerderij heb je van alles wat: veeteelt, landbouw, een boomgaard, pluimvee, varkens en koeien. En de paar spullen die je niet zelf had kocht je in het dorp.

Als kind aten we altijd van de opbrengst van onze eigen boerderij. En een keer per week kwam de groenteboer, voor een sinaasappel of een banaan. Daar verheugde wij ons de hele week op. Ik kwam uit een gezin met vier broers en een zus. Het opgroeien hier in het dorp was voor mij persoonlijk helemaal prima. Ik sprak af met vrienden bij elkaar op de boerderij, of gewoon aan de straat. ‘s Avonds kwam de jeugd samen en dat was altijd heel gezellig. Dan gingen we balspelen doen of vliegeren.

De R.K. Gerardus Majella basisschool in Nieuw-Schoonebeek.

Toen ik jong was hadden wij overburen en die waren niet katholiek, daar verbaasde ik mij over. Negenennegentig procent van de inwoners was hier katholiek. In mijn beleving had je katholieke mensen en je had heidenen. We hadden één katholieke school, één voetbalvereniging, één gymnastiekvereniging, van alles één. Iedereen was daar lid van en groeide samen op. Maar onze overburen gingen naar de zondagsschool in Schoonebeek. Als kind wist ik niet dat er wat anders was dan alleen maar een gemeenschap en dat iedereen daar bij hoorde.

Ik was vroeger lid van verenigingen in het dorp. Ik ging vanaf mijn zesde naar de gymnastiekvereniging en het kinderkoor. De gymnastiekvereniging had een heel klein zaaltje tegenover de school, waar ook schoolgymnastiek werd gegeven. Toen ik wat ouder werd kwam ik veel in de jeugdsoos. Ik denk dat het inmiddels wel de oudste van Nederland is, het is bijna zestig jaar geleden opgericht. Een avond op de jeugdsoos was gewoon een beetje hangen, maar we organiseerden ook dingen. Toen ik in het bestuur zat hebben we onder andere een rommelmarkt georganiseerd om onze kas te spekken. Ik ben er tot mijn twintigste lid van gebleven. Het zit tot op de dag van vandaag in het buurthuis.

In die tijd ging ik ook naar plekken wat verder weg, zoals Klazienaveen. Ik ging naar de middelbare school in Coevorden dus daar kwam ik dan ook met het uitgaan. Maar ik hield die twee werelden altijd heel gescheiden. Op school had ik vrienden, en thuis in Nieuw-Schoonebeek had ik mijn andere vrienden. Ik vond het dan heel moeilijk als een vriendin van school een weekend bij mij wilde komen, want dan gingen die twee werelden door elkaar lopen.

Doordat het een kleine gemeenschap is zitten de mensen met wie je op vierjarige leeftijd in de peuterklas zit vijfentwintig jaar later gewoon nog naast je in de kroeg. Dat zie nog goed terug in kameradengroepen. Kameraden zijn niet perse vrienden. Het zijn jongens die een groep vormen met een ludieke naam en zich inzetten voor bijvoorbeeld het Volksfeest of een voetbaltoernooi. Dat gaat door tot ze zeventig, tachtig jaar zijn en langzaam uitsterven. Die blijven heel het leven activiteiten met elkaar doen. Het zijn niet altijd boezemvrienden, maar ze voelen wel een band en als er wat te doen is komen ze als groep. 

Ik heb nooit in een andere plaats gewoond. Ik ben een mens die overal wel zijn plek vindt, ik zou ook in Amsterdam kunnen wonen. Ik ben toevallig hier gebleven, en hier met mijn man getrouwd. Hij komt uit Nieuw-Amsterdam en wilde wel hier komen wonen. We hebben ons werk hier in de buurt. Ik heb mij altijd, van mijn jeugd tot het heden, heel senang gevoeld hier in Nieuw-Schoonebeek.

Tijdens mijn huwelijk heb ik wel ergens anders in het dorp gewoond. Daarna ben ik teruggekomen naar de plek van mijn geboortehuis om samen met mijn vader (ook hier geboren, getogen en gestorven) de oude boerderij af te breken. We hebben er in bijna dezelfde stijl een nieuw huis opgebouwd waar hij zijn eigen woongedeelte in kreeg.

Drie jaknikkers pompen olie op in het naastgelegen Schoonebeek.

Naast ons huis ligt nog een zogenaamde NAM-weg. Die is er gekomen omdat er in de Tweede Wereldoorlog olie werd ontdekt in de weilanden achter onze huizen. Dit werd geheim gehouden voor de Duitsers. Vlak na de oorlog is begonnen met het oppompen van de olie. Om de 500 meter zijn er door de NAM (Nederlandse Aardolie Maatschappij) geasfalteerde rechte wegen aangelegd om bij de velden te komen. Die gingen langs onze huizen naar de jaknikkers, de machines die de olie uit de grond haalde. Voor deze wegen kregen de eigenaren van de grond heel veel geld en de NAM onderhield die wegen. Ze huurden dat per jaar. Daar zijn we allemaal rijk door geworden.

De NAM was heel gul voor Nieuw-Schoonebeek. Heel veel inwoners werkten ook bij of voor de NAM. In Groningen is de NAM een duivels woord, maar hier zijn ze heel goed voor ons geweest. Ze hebben veel geïnvesteerd het dorp. Als je in Nieuw-Schoonebeek zegt: ‘Val om wat van de NAM is’, dan blijft er weinig over. Schoonebeek had ook heel veel geld vroeger, het was een van de rijkste gemeenten van Nederland door de olie. Gemeenten als Amsterdam en Den Haag leenden geld van Schoonebeek.

Eerst hadden we heel veel voorzieningen in het dorp, maar geleidelijk aan is dat veranderd. Toen mijn eigen kinderen klein waren probeerde ik de lokale ondernemers nog te steunen. Ik was meer aan huis gebonden en het was een uitje om met de kinderen even te wandelen of te fietsen naar een winkel in het dorp. Maar we hadden vier kinderen, dus ik moest ook een beetje op het geld letten en verderop was het goedkoper. We gingen steeds verder reizen voor onze dagelijks boodschappen. Dat is niet per se de schuld van het dorp, het is gewoon de tijdgeest. Dat kan je niet tegenhouden.

Als laatste bleef er in Nieuw-Schoonebeek slechts een supermarkt over. Ik heb nooit gebaald van alle voorzieningen die verdwenen. De wereld is groter dan Nieuw-Schoonebeek. Er zijn denk ik maar een paar adressen die graag nog hun boodschappen in het dorp zelf zouden willen doen. Vaak zijn dat oudere mensen die slecht ter been zijn of alleen zijn. Gelukkig kunnen zij op iedereen een beroep doen, hier leeft het oude noaberschap nog. Heel veel mensen missen de voorzieningen uit nostalgie, maar niet in de praktijk. We zijn gewend om verderop onze boodschappen te doen.

Ik persoonlijk zie en spreek er niet minder mensen door. Dat heb je ook zelf in de hand. Als je mensen wilt ontmoeten zijn er hier zoveel verenigingen, voor ieder is er wat. Sluit je er bij aan of organiseer zelf wat. Ik zit in de buurtvereniging, de vrouwenvereniging en kan ook voor het dorp nog wel eens wat op poten zetten. Wanneer ik met pensioen ben hoop ik nog wat meer te kunnen doen. Ik wil de mensen blijven ontmoeten. Op mijn werk sprankelt en bruist het altijd, dat zal ik gaan missen.

Vroeger woonden er ongeveer 1.400 inwoners in het dorp, tegenwoordig zijn het er 1.300. Er vertrekken mensen, maar tegelijkertijd trekken er ook mensen hier naar toe. De huizen hier zijn veel goedkoper dan in de randstad en je hebt de ruimte. Dat trekt mensen met jonge kinderen, pensionado’s, en alles daar tussen. Het dorp is blij dat deze mensen komen. Er wordt wel eens gemopperd geef die woningen aan eigen inwoners, maar dat is meer gemopper om niks. Want wij zijn heel blij met die mensen, als ze maar meedoen met het dorp. Daar hebben we als gemeenschap wat aan. Als je hier op een eilandje gaat zitten maak je het jezelf moeilijk.

Die buurtinitiatieven en het noaberschap zijn er altijd al, het zit in de aard van de mensen om elkaar op te zoeken. Mijn vader en moeder hadden al heel vroeg een televisie, eind jaren 50. Mijn moeder was heel sociaal. Als er een voetbalwedstrijd werd uitgezonden konden de mensen uit de buurt en het dorp een plaatsje voor de tv reserveren. En op lange winteravonden vroeger zocht de buurt elkaar op om te breien en te haken.

Maar het was niet alleen voor de gezelligheid. Het was traditie maar ook een verplichting om als buren elkaar te helpen bij het slachten van de dieren in november. En het noaberschap gold zelfs voor twee buren die ontzettende ruzie met elkaar hadden. Een van hen was boer en kwam met een gebroken been in het ziekenhuis te liggen. Dat betekende dat je als noabers moest zorgen dat zijn oogst geoogst werd. Die naaste buren hebben gewoon hun plicht gedaan en al het werk gedaan. Daarna bleef de ruzie gewoon in stand. Maar het noaberschap was de regel. Als het niet gebeurde had je het hele dorp over je heen.

Ook als er iemand overleed in het dorp speelden de buren daar een grote rol in. Er werden door de buren drie briefjes geschreven. Met de naam, de uitvaart en de kerkdiensten erop. Elke buur liep met het briefje een andere richting op. Zodra je het briefje had gelezen moest je het direct doorgeven aan de buren. Niet in de brievenbus maar fysiek afgeven zodat je zeker wist dat ze het gelezen hadden. Zo werd iedereen in kennis gesteld. Als iemand vervolgens werd opgebaard dan zorgde de buren zonder het te vragen dat er de hele dag koffie en soep was voor het bezoek. En als de familieleden even wilden slapen gingen de buren waken. Ook het graven van het graf namen ze voor hun rekening. Er waren geen uitvaartorganisaties. Dat was bijzonder maar het gaf ook een warm gevoel. Die rituelen zijn er helaas niet meer.”

Terug naar het artikel over het verdwijnen van lokale voorzieningen uit dorpen