Zweden: natuurparadijs of groene woestijn?

Wie aan Zweden denkt, denkt aan uitgestrekte meren en bossen. Maar achter dit natuurschoon verschuilt zich een strijd tussen ecologen en boseigenaren. De een ziet duizenden plant- en diersoorten verdwijnen, de ander ziet biodiesel als dé oplossing voor het klimaatprobleem. ‘Wij noemen het geen bossen, maar intensieve boomplantages.’

‘De bomen bestaan uit één soort en zijn even oud. Aan de dunne stammen te zien schat ik ze een jaar of twintig. Voor een boom die vierhonderd jaar oud kan worden is dat een jonkie.’ Ik loop met ecoloog Marcus Hall, promovendus aan Linnéuniversitetet in Kalmar, door een productiebos ten noorden van de universiteitsstad. Voor ons spreidt zich een zee van keurig dicht op elkaar geplaatste sparren uit. De felle zon, niet ongewoon in de regio die bekend staat als het ‘tropische stukje van Zweden’, bereikt de bodem met moeite. ‘Minder boomsoorten betekent minder dier- en plantsoorten. Daarnaast kunnen maar weinig planten groeien in deze donkerte.’

De eentonige sparren staan dichtbij elkaar, waardoor het zonlicht de bodem nauwelijks bereikt.

Zweden bestaat voor 68 procent uit bos. Dat komt neer op een gebied van 279.000 vierkante kilometer, bijna zeven keer zo groot als Nederland. Daarmee staat Zweden, na Finland, op de tweede plek als het gaat om de hoogste bosdichtheid. Maar van echte bossen kan je niet spreken, zegt Dima Litvinov, bosexpert voor Greenpeace Sweden. ‘Een bos is een ecosysteem, bruisend met netwerken van organismen, dat is ontstaan in de loop van honderden jaren. Wij noemen het dan ook geen bossen, maar intensieve boomplantages.Op die manier ontstaat er een heel ander beeld van Zweden. Als je het hebt over echte bossen, bossen wiens ecosysteem intact blijft, praten we eerder over 30 procent.’

De enige bossen die gespaard blijven vormen de natuurreservaten, een kleine 6 procent van het totale bosareaal. Daarnaast beloven de bosbouwbedrijven een overige 5,6 procent te beschermen, maar laten dat vaak na. ‘De grote bedrijven hebben ontzettend veel macht, ook al bezitten ze maar een kwart van de Zweedse bossen. Het andere kwart is eigendom van staatsbedrijven, zoals Sveaskog, en de overige helft wordt gerund door private boseigenaren. Die hebben echter niet de knowhow en de middelen om een bos te kappen.’

‘Stel je voor’, vervolgt Litvinov, ‘je woont op het platteland en bezit tien hectaren bos die al generaties teruggaat. Op een dag komt er een groot kapbedrijf je erf op rijden, dat vaak onderdeel uitmaakt van een groot bosbouwbedrijf, en zegt “Dit bos zou ik kappen als ik jou was, anders is het te laat. Even hier tekenen en wij regelen alles.” Het gaat hen niet per se om de bosbouw. Het zijn in wezen papierbedrijven die in pure wanhoop op zoek zijn naar zo veel mogelijk bos, want zelf hebben ze niet genoeg om de massale papierproductie van hout te voorzien. Het zijn die bedrijven die de toon zetten in bosland Zweden.’

Ook het productiebos, waar ik met ecoloog Hall doorheen loop, is eigendom van het Zweedse staatsbosbouwbedrijf Sveaskog. Met 14 procent van het gehele bosoppervlak in Zweden is Sveaskog de grootste boseigenaar van het land. De bossen hebben niet alleen te maken met een lage biodiversiteit. Productiebossen als deze zijn een walhalla voor de letterzetter. Deze donkerbruine kever vormt een van de grootste hoofdpijndossiers van de Zweedse bosbouwindustrie. ‘De mannetjes boren zich massaal in verzwakte sparren om te paren en vreten daarmee grote delen van de boom kaal’, vertelt Hall en hij wijst naar het resultaat. De aangetaste bomen zijn grijs en kaal, waardoor het bos doet denken aan het Demsterwold uit The Hobbit.

Bosbouwbedrijven proberen van alles om de kever te bestrijden, maar zonder succes. De natuurlijke vijanden bevinden zich vooral in omgevallen dode bomen, en dat zijn nou juist de bomen die de bosbouwindustrie uit de weg ruimt. Door klimaatverandering, en de daarmee gepaard gaande droogte en stormen, raken de sparren verder verzwakt, ten gunste van de letterzetter. Hiermee graaft de intensieve bosbouw, met zijn gebruik van monoculturen en dicht op elkaar geplaatste sparren, langzaam zijn eigen graf.

Veel dier- en plantsoorten zijn er niet te zien in dit productiebos van Sveaskog.

Sinds mensenheugenis vormen de bossen de hoeksteen van de Zweedse samenleving. De Vikingen gebruikten het hout voor hun schepen om de Atlantische oceaan over te trekken, de Amsterdamse binnenstad leunt op grenen heipalen die het in de zeventiende eeuw uit Scandinavië importeerde en de rode houten huisjes kenmerken het idyllische Zweedse platteland. Kappen ging met hand, waarbij de beste bomen selecteerden en de rest lieten staan. Oerbossen, met bomen van vier- tot zeshonderd jaar oud, vormden de norm voor het Zweedse landschap.

Dat alles veranderde tijdens de Industriële Revolutie, toen de Zweedse bosbouw explodeerde. Europa had een grote behoefte aan houtproducten en Zweden profileerde zich graag als het uitverkoren exportland. De oudste en dikste bomen vormden de eerste slachtoffers, waardoor het aantal oerbossen in rap tempo daalde. ‘Ze haalden simpelweg de krenten uit de pap’, vertelt boshistoricus Lars Östlund aan de Zweedse media. ‘Oude bossen werden gezien als “slechte” en “onproductieve” bossen, bossen die hulp nodig hadden van de mens. Het opruimen van oerbossen werd gezien als een restauratieproject.’

Na de Tweede Wereldoorlog kwam daar nog een schepje bovenop. Zweden verklaarde het modernisme heilig. Alles wat ook maar rook naar oud en natuurlijk moest tegen de vlakte, net als de oude binnensteden. De kaalslagmethode deed zijn intrede, waarbij hele velden bomen in een klap met de grond gelijk werden gemaakt. Het betekende het einde voor onproductieve loofbossen en dode bomen. Die werden vanuit vliegtuigen bestreden met het gif hormorslyr, een gif die kanker en vruchtbaarheidsproblemen kan veroorzaken bij mensen. Grote machines ploegden de bodem om waardoor de bodem droger werd, wat gunstiger is voor landbouw. Met dank aan de vele protesten vanaf de jaren 70 zijn beide methodes tegenwoordig verboden.

Voor veel natuurbossen, bossen die niet worden gebruikt voor de houtteelt, was het echter te laat. Sinds de jaren vijftig is 60 procent van de Zweedse natuurbossen verdwenen. Dat komt neer op zo’n 116 duizend vierkante kilometer, een gebied drie keer zo groot als Nederland. Velen daarvan worden weer terug gepland, maar in de vorm van eentonige sparplantages. Het kost een ecosysteem honderden jaren om te herstellen en de geplante bossen kunnen minder dier- en plantsoorten huisvesten dan het oude bos. De bosbouw vormt een gevaar voor maar liefst 1400 dier- en plantsoorten, zoals korstmossen en rijstplanten. Niet voor niets bevinden de meeste bedreigde soorten zich in productiebossen.

Na de kaalslag is er weinig meer over van het ‘bos’.

Ondanks het feit dat ecologen en milieuorganisaties de noodklok luiden, proberen de bosbouwbedrijven het idee in stand te houden dat iedereen gebaat is bij de kaalslagmethode. Zo houden ze nauwe kontakten met Centerpartiet, de Zweedse tegenhanger van het CDA, en de Zweedse landbouwuniversiteit: SLU. De bosbouwsector financiert een groot deel van haar onderzoekers. Zo stopte de sector 50 duizend kronen, samen met 50 duizend kronen vanuit de overheid, in het programma Skogsforsk. Weinig verrassend kwam het programma naar buiten met een rapport dat vaststelde dat ‘een hogere houtproductie positieve effecten heeft voor het klimaat’. De marketing gaat zelfs zover dat hele lespakketten voor middelbare scholen worden gefinancierd vanuit de bosbouwindustrie.

Daarmee houdt de bosbouwsector de huidige publieke opinie in stand: intensieve bosbouw, met een hoge bosdichtheid, fungeert als een koolstofput. Want meer bomen betekent meer CO2-opslag in de stammen, en dat is goed voor het klimaat. Om dit bewering kracht bij te zetten investeerde de sector de afgelopen vier jaar 150 miljoen kronen in lobbywerk en marketing. Op de Zweedse tv kwamen spotjes met bekende Zweden die, al lopend door de bossen, uitlegde hoe de bosbouwsector haar steentje bijdraagt aan het bestrijden van klimaatopwarming en dat het land nog nooit zo veel bos telt als nu, met dank aan de bosbouw. Achteraf bleken ze niet in productiebossen te lopen, maar in onaangetaste natuurbossen.

Ecologen en milieuorganisaties zetten vraagtekens bij de gunstige effecten van de kaalslagmethode, die in 97 procent van de gevallen wordt toegepast. Zij zien vooral de nadelige effecten. Litvinov: ‘Volgens de industrie fungeren productiebossen als koolstofput. Maar 80 procent van het gewonnen hout belandt uiteindelijk in de verbrandingsoven als wegwerpproduct. Het is dus helemaal geen duurzaam alternatief voor fossiele brandstoffen.’ Biodiesel, het paradepaardje van de bosbouwindustrie, stoot zelfs nog meer CO2 uit per energie-eenheid dan olie en kool samen. ‘Het kost een bos zo’n honderd jaar om dezelfde CO2-hoeveelheid op te slaan, en zo lang hebben we niet!’

Terwijl tv-spotjes het belang van productiebossen onderstrepen, lopen de acteurs ondertussen in natuurbossen als deze.

‘Hier bevinden zich misschien wel duizend dier- en plantsoorten’, schat ecoloog Hall in. We lopen het natuurreservaat Rälla-Ekerum binnen. Het loofbos bevindt zich op Öland, een eiland in het zuiden van Zweden dat bekend staat om zijn unieke flora en fauna. Een bordje bij de ingang informeert over welke dier- en plantsoorten men hier kan treffen: de grote ribbelboktor, het vliegende hert, de strobloem, Rödgul trumpetsvampen.

We lopen van het bezoekerspaadje af, dieper het bos in. Dennen en open vlaktes maken langzaam plaats voor een dichtbegroeid oerwoud van loofbomen. De bodem is bezaaid met omgevallen stammen, bosjes, takken en varens. ‘Zie je al die dode bomen liggen? Dat is één van de tekenen dat we ons hier in een natuurbos bevinden.’ Hij wijst naar een omgevallen boom. ‘Hier bevinden zich misschien wel honderd insectensoorten. Dood hout is ontzettend belangrijk voor de biodiversiteit.’

We lopen verder het bos in, klauterend over stammen en bukkend voor laaghangende takken. ‘Een ander teken is de variatie aan boomsoorten. Je vindt hier es, eik, els en de hazelaar.’ Loofbomen zijn een zeldzaamheid geworden, terwijl ze vroeger de meest voorkomende boomsoorten waren in Zuid-Zweden. Een groot deel daarvan is gekapt en vervangen door de productievere sparren. Alleen de meest zuidelijke provincie Skåne huisvest nog een aanzienlijk deel beuken. ‘Een ander kenmerk zijn de verschillende stadia waarin de bomen zich bevinden. Sommige zijn jonger dan de andere. Het is een bonte verzameling van alles en nog wat.’

Terwijl we ons verder wanen door het natuurreservaat, vertelt Hall geen tegenstander te zijn van de bosbouw. ‘Ik pleit niet voor een compleet verbod. We zullen ons hout en papier toch ergens vandaan moeten halen. Het maakt veel uit hóé en wélke bomen je kapt. Op dit moment kappen de bosbouwbedrijven ook oude bossen met een hoge natuurwaarde. Dat moet koste wat het kost voorkomen worden.’ Het zijn namelijk niet alleen de jonge productiebossen die gekapt worden. Vaak vormen ook semi-natuurbossen, bossen rijk aan unieke plant- en diersoorten, het slachtoffer. Dat was afgelopen maandag het geval bij Västervik, niet ver van het productiebos van Sveaskog. Dit leidde tot grote onrust onder milieuactivisten, biologen en ecologen.

Hall telt de vele diersoorten die zich in de boomstam bevinden.

Private boseigenaren die op een duurzamere manier willen telen krijgen te maken met veel tegenwind. Bedrijven die hun bos met een hoge natuurwaarde willen beschermen, krijgen volgens de LRF, de Zweedse landbouworganisatie, een ongelijke vergoeding vanuit de overheid. Daarnaast ontvangt de bosbouwindustrie 15 miljard Zweedse kronen (zo’n 1,3 miljard euro) aan belastingkortingen, waarvan de grote bedrijven het grootste gedeelte opslokken. Volgens Annelie Johansson, een private boseigenaar in de provincie Småland en woordvoerder voor de door vrouwen gerunde bosbouworganisatie Spillkråkan, doen de leden al veel om duurzaam te telen. ‘We bezitten allemaal een FSC- en PEFC-certificaat, die ons verplicht strenge milieuregels na te leven. We zijn ook aan het onderzoeken of we kunnen werken met een kaalslagvrije methode, maar op dit moment is dat financieel onhaalbaar. Met meer onderzoek en ervaring kan dat in de toekomst wellicht veranderen.’

Peter Arne, eigenaar van een klein kapbedrijf, gelooft dat de kaalslagvrije methode wel financieel haalbaar is en zweert bij de zogenaamde continuïteitsbossen. Daar plukt hij, net als vroeger, alleen de beste bomen eruit en blijft het ecosysteem in stand. Hij hoeft de bodem niet om te ploegen en de bomen niet te herplanten, wat flink scheelt in de kosten. Na zestig jaar is de winst zelfs even hoog als bij de kaalslagmethode, meent Arne. Ook Hall ziet toekomst in de bosbouw. ‘Zo lang het op een duurzame manier gebeurt, zoals de kaalslagvrije methode, zie ik niet veel nadelen. Hier en daar zou een eik moeten staan en dode bomen moeten blijven liggen. Tot slot zouden we moeten toewerken naar 30 procent bescherm bosgebied, in plaats van de 7 procent die Zweden nu telt. Natuur- en productiebossen kunnen elkaar afwisselen, als een soort lappendeken, zodat flora en fauna waar nodig kunnen emigreren naar gunstigere gebieden.’

Duurzame bosbouw is mogelijk, vindt ook Litvinov. ‘We doen het namelijk al eeuwen zonder al te grote problemen. Pas sinds we bossen aan het begin van de twintigste eeuw op industriële schaal zijn gaan kappen, is de situatie uit de hand gelopen. In plaats van het hout te gebruiken voor papieren wegwerpproducten, kunnen we het bijvoorbeeld gebruiken als bouwmateriaal, waardoor de CO2 opgeslagen blijft in het hout.’

Litvinov heeft weinig vertrouwen in de nieuwe rechtse Zweedse regering. Die wil de bosbouwbeperkingen, die er volgens Litvinov al nauwelijks waren, zelfs laten vieren. ‘Die FSC-certificaten hebben nauwelijks een positief effect omdat de criteria niet worden nageleefd. We proberen daarom grote papierverbruikers als Amazon duidelijk te maken dat, als ze beweren duurzaam te zijn, ze geen hout meer moeten gebruiken dat met kaalslag gewonnen is. Op zo’n moment ontdekt je, als het imago van een groot bedrijf op het spel staat, ze niet lang treuzelen om te veranderen.’