Foto: Carmen van de Brug
Het was deze week weer tijd voor het Rotterdams Stadsdictee. Veertig brugklassers, ambassadeurs van verschillende Rotterdamse middelbare scholen, deden hieraan mee. Het zijn allemaal finalisten van de voorrondes. In het Stadhuis werd op 28 maart het Stadsdictee gemaakt. Dit gebeurde in het bijzijn van ouders en docenten. Het dictee is deze keer geschreven door columniste Carrie Jansen. Zij zat vorig jaar in de jury en werd deze keer uitgenodigd zelf het dictee schrijven. Ze vertelt over het dictee, hoe deze tot stand is gekomen en het belang van spelling en de Nederlandse taal.
Kunt u kort omschrijven waar het Stadsdictee over gaat?
“Het gaat over een schoolklas die de metro instapt en zelf keurig kaartjes heeft, maar dan merken dat een oude man misschien wel een zwartrijder is. Uiteindelijk blijkt dat niet zo te zijn, omdat hij zijn portefeuille verloren was.”
Wat was uw inspiratie voor dit dictee?
“Ik vond dat het wel iets moest zijn waar de kinderen dagelijks mee te maken krijgen. Het moet niet iets zijn dat ver van ze af staat. Ze komen allemaal van drie verschillende niveaus, maar wat ze allemaal doen is in die metro zitten. Dat is ook een Rotterdams ding.”
Waarom heeft u ervoor gekozen om dit te gaan doen?
“Ik vind het ongelofelijk leuk als kinderen gaan lezen en schrijven, want dat doen ze niet zo vaak. Behalve appen, dat kunnen ze wel heel goed. Ik vind het echt tof dat deze kinderen dit doen, het zijn echt jonge helden. Wat ik wel heel jammer vond, is dat je vastzit aan het Groene Boekje, waardoor je dus niet in straattaal kan schrijven.”
Carrie Jansen
Foto: Sanne Donders
Hoelang heeft u gedaan over het schrijven van het dictee?
“Gek genoeg best wel lang. Ik heb een paar keer heen en weer geschreven met de mevrouw die het hier organiseert, omdat ik eerst met het idee zat dat twee meiden de metro instapten. Dat is alleen niet leuk voor de jongens. Dus toen dachten we aan een hele klas, maar je stapt nooit met de hele klas de metro in. Toen hebben we gekozen voor ‘we’, zodat iedereen zich ermee kan identificeren. En mijn dictee was eerst iets makkelijker. Er stond bijvoorbeeld nog geen ‘geëxcelleerd’ in. Er zijn ook nog een paar extra woorden ingezet voor het vwo. Ik moest ook alles opzoeken in het Groene Boekje, want ik wist ook sommige dingen niet! AOW’er, boa’s en RET’er bijvoorbeeld.”
Heeft u het dan eerst gewoon geschreven en daarna naar de moeilijke woorden gezocht?
“Eigenlijk andersom. Ik heb eerst een beetje gekeken welke moeilijke woorden er in het Groene Boekje staan, de instinkers. ‘Schattebout’ en ‘klerezooi’ bijvoorbeeld. Dat vond ik ook leuk, iets luchtigs. En ‘chagrijnig’ vind ik zelf altijd heel lastig, dus dat vond ik wel een leuke. Of ‘chique‘ bijvoorbeeld, dat schrijf ik altijd als ‘sjiek’, maar dat mag dan weer niet. Portefeuille stond er ook in. Dus er zaten wel wat moeilijke woorden in.”
U zat vorig jaar in de jury, hoe vindt u het verschil tussen in de jury zitten en het Stadsdictee schrijven?
“In de jury heb je eigenlijk niet zo veel te doen. Je zit daar maar te zitten eigenlijk. Er zit hier een hele onafhankelijke ploeg die alles nakijkt. Ze kijken het ook allemaal twee of drie keer na. Ze kijken er ook allemaal maar drie na, omdat het ook best snel moet. En alle instinkers zijn aangestreept, dus ze weten wel waar ze op moeten letten. En dan mag je als jury nog achteraf vertellen welke instinkers erin zaten. In de jury zitten is ook leuk, maar als ik nu zou mogen kiezen, kies ik voor het schrijven en voorlezen van het Stadsdictee.”
Was u vroeger zelf goed in spelling?
“Ja, mijn moeder stond daar heel erg op. Zij heeft alleen op de lagere school gezeten, omdat iedereen door de oorlog van school af moest. Dat vond zij verschrikkelijk. Ze zei dat het enige wat ze ons mee kon geven was, dat we goed Nederlands konden schrijven. Dat is er door haar heel erg ingewreven.”
Heeft u de kwaliteit van het schrijven door uw columns hierbij gebruikt?
“Ja, ik heb er wel echt een verhaaltje van gemaakt. Dat doe ik met mijn columns ook. Korte zinnen en iets met een kop en een staart. Anders wordt het een chaos. Het dictee was dus eigenlijk een column met veel meer moeilijke woorden.”
Hoe belangrijk vindt u het eigenlijk nog dat kinderen goed kunnen spelen, omdat we nu ook allemaal spellingscheckers en dergelijke hebben?
“Ik werk nu ook met vrouwen en meisjes die te maken hebben gehad met huiselijk geweld, seksueel misbruik en kindermishandeling. Ik merk aan de stagiaires dat het feit dat ze niet goed Nederlands kunnen, hen zelf ook heel erg verlegen maakt. Ze durven daardoor minder snel te schrijven en komen minder ver in het leven. We zijn toch nog heel talig in Nederland met rapporten en verslagen e.d. Zelfs met dat ChatGPT moet je zelf ook een beetje weten wat er wel en niet klopt.”
Heeft u een beetje vertrouwen in deze leerlingen?
“Ja, daar heb ik heel veel vertrouwen in. Het is ook een ontzettend leuke en gezellige groep. Ze hebben ook allemaal al in de voorrondes gewonnen, dus het zijn al finalisten. Ik vind ze heel leuk, open en ze lachen lekker met elkaar.”
Wat zou u aan ze mee willen geven?
“Ga vooral zo door. Het hele leven ligt nog voor je en het is hartstikke leuk.”
Het dictee:
Een tweeëntachtigjarige zwartrijder,
Na een relaxte dag op school stapten we giechelend de metro in. De docente wiskunde, een schattebout, had onze toetsen opnieuw gecorrigeerd waardoor we hoger hadden gescoord.
Daar word je blij van!
Op het nippertje stapte een excentriek, oud opaatje in. Hij ontsnapte ternauwernood aan de sluitende metrodeuren. We gniffelden om zijn chagrijnige gezicht. Hij landde op een zitplaats bij het raam en staarde peinzend voor zich uit. Bij de volgende halte stapten enkele controleurs in. We toonden onze ov-kaarten. Die waren pico bello in orde.
Maar de AOW’er bleef opgewonden zoeken in zijn chique geruite colbert. ‘Wat een klerezooi,’ hoorden we hem mompelen. De RET’er en de boa’s namen een serieuze pose aan. Hun boetebereidheid was wat overdreven.
Ineens zagen we een smoezelige portefeuille op de grond liggen. We klampten een boa aan. Die gaf hem aan de bejaarde meneer, die dankbaar en opgelucht glimlachte. Toen was zijn tandeloze bekkie wel aanbiddelijk.
Qua humanitaire hulp hadden we vandaag geëxcelleerd.