Oorlogsbelevenissen
van Hendrik Bollen

Hoe mijn opa dankzij een grote dosis geluk uit Duitsland wist te ontsnappen.

Leestijd: ± 45 minuten

Lieve Kitty.’ Het is de introductie van het meest gelezen oorlogsdagboek dat we vandaag de dag kennen. Op de geboortedag van Anne Frank �De Joodse Anne Frank werd op 12 juni 1929 geboren in de stad Frankfurt am Main. In 1934 verhuisde Anne naar Amsterdam., dat men nu jaarlijks viert als ‘De dag van het dagboek’, staan we stil bij het genre egodocumenten. Niet alleen Anne liet haar gedachten via haar pen op papier vloeien. Duizenden anderen, waaronder mijn opa Hendrik Bollen, deden hetzelfde. 

Beleef hieronder het verhaal van Hendrik. In een schriftje van omstreeks vijftig pagina’s vertelt de toen 24-jarige beroepsmilitair hoe hij ondanks zijn Ausweis Ausweis is het Duitse woord voor persoonsbewijs. Vanaf april 1941 was iedereen boven de vijftien verplicht een persoonsbewijs bij zich te dragen. Een Ausweis is ook een bewijs dat mensen vrijstelde van bijvoorbeeld tewerkstelling in Duitsland (arbeidsinzet). toch moest geloven aan de arbeidsinzet en naar Duitsland werd afgevoerd. 

De razzia’s treffen Gouda

Hoewel in september 1944 de eerste Nederlandse steden, waaronder Maastricht, hun vrijheid vinden dankzij geallieerde troepen, zal met name het Westen nog lang moeten wachten op deze verlossing. De Duitsers zien de strijd nog niet als verloren en steden zoals Gouda blijven in handen van de bezetter. In november 1944 passen de Duitsers na een tekort aan werklieden hun beleid aan omtrent de arbeidsinzet. Op deze manier hopen ze arbeidskrachten te vinden om de plekken opvullen van de mannen die aan het front vechten. Razzia’s volgen in Utrecht en Rotterdam waarbij de Duitsers duizenden mannen uit hun woning halen en deporteren voor tewerkstelling in Duitsland.

Ook in Gouda, de woonplaats van Hendrik, ontstaat onrust. Tot januari 1945 is het relatief rustig geweest en hoeft Hendrik dankzij zijn werk bij de Crisis Controle Dienst �De Crisis Controle Dienst (CCD) is een overheidsdienst die toezicht hield op handel. De dienst werd opgericht in 1934 en bestond onder verschillende namen tot 1954. Tijdens de bezetting was de dienst verantwoordelijk voor het bestrijden van zwarte handel. Hierin werden ook particulieren die hun voedsel rechtstreeks bij boeren kochten benadeeld, omdat dit niet in kader van de voedseldistributie werd aangeschaft. De controleurs namen dit voedsel vaak in beslag. Sommige controleurs gebruikten hun positie om illegaal het Verzet te bevoorraden. (CCD) niet naar Duitsland als krijgsgevangene of arbeidskracht. Het omgegooide beleid van de Duitsers resulteert echter in het feit dat de verkregen Ausweise ongeldig worden verklaard. Dit leidt tot bezorgdheid onder de werknemers van de Voedselvoorziening, die dankzij deze vrijstelling aan de tewerkstelling in Duitsland konden ontsnappen.

Ondanks de gemaakte afspraak is Kerseboom niet de enige die zich bij de Duitsers meldt. Twee collega’s, De Bruijn en Büchner, zijn ‘s maandags ook ter plekke. De onderlinge kameraadschap krijgt hierdoor een gevoelige klap, maar de Duitsers noteren enkel de namen van de aanwezigen op een lijst. Na de meldingsdata gebeurt er niets en kunnen de mannen weer vrijer ademhalen. 

Maar dan treffen de razzia’s op zondag 14 januari ook Gouda en kan Hendrik geen risico nemen. Met de ongeldige Ausweise en de onduidelijkheid die heerst, duikt Hendrik onder in de hoop niet gevonden te worden. 

Het blijft niet bij die ene keer. De maandag erop is Hendrik druk bezig met de toekomstige woning van hem en zijn bruid Ans. Diezelfde week, op 27 januari, gaat het stel trouwen voor de kerk �.Op 5 juli 1944 trouwden Hendrik Bollen en Jansje (Ans) Wilhelmina Gründer al voor de gemeente, zoals te lezen is in de Goudsche Courant van 6 juli 1944. Hendrik moet nog veel doen: schilderen en alles verhuizen. Hij vraagt hulp van zijn vriend Piet de Lange en gaat aan de slag tot er opnieuw alarm wordt geslagen. 

Meer dan een week verstrijkt als Hendrik naar het kantoor van de CCD moet komen om een nieuwe Ausweis op te halen. De Voedselvoorziening heeft het toch voor elkaar gekregen deze in orde te maken voor haar werknemers. Van tewerkstelling in Duitsland is geen sprake meer en Hendrik kan zich weer vrij bewegen voor zijn werkzaamheden. Tegelijkertijd regelt hij de laatste zaken voor zijn huwelijk, zoals het op de kop tikken van servies en wat spullen voor de huishouding. Tot tweemaal toe wordt hij aangehouden, maar zijn Ausweis wordt in orde bevonden. 

De vrijheid is van korte duur, want op 25 januari, de dag dat Hendrik zijn laatste inkopen wil doen, wordt hij nogmaals aangehouden. Wederom zijn de papieren in orde en kan Hendrik zijn gang gaan, maar het gaat fout als hij ‘s middags op de fiets tussen de sneeuwbuien door aardappelen gaat halen in het nabijgelegen Gouderak. Hij zal voorlopig niet meer terugkeren naar zijn aanstaande vrouw.

De arbeidsinzet

De arbeidsinzet, of in het Duits de ‘Arbeitseinsatz’ genoemd, is gedwongen tewerkstelling in Duitsland. In de beginjaren van de oorlog moeten met name Nederlandse werklozen hieraan geloven, maar door de voortdurende oorlog hebben de Duitsers behoefte aan meer buitenlandse arbeiders. De tot nu toe werklozen en vrijwilligers zijn niet voldoende om de nodige werkzaamheden in Duitsland te verrichten. Om die reden wordt op 23 februari 1942 een verordening uitgevaardigd. Vanaf dat moment kan iedereen gedwongen worden om een bepaalde tijd in Duitsland te werken.

Lees meer

In 1942 vindt de ‘Holland-Aktion’ plaats. Het doel van deze actie is tienduizenden metaalarbeiders te werven voor de arbeidsinzet. ‘Holland-Aktion I’ vindt plaats in april en ‘Holland-Aktion II’ volgt in september en oktober van datzelfde jaar. 

Het jaar erop, op 7 mei 1943, wordt er een oproep voor de arbeidsinzet uitgestuurd naar mannen tussen de 18 en 35 jaar. Zij moeten gedwongen naar Duitsland voor arbeid. Velen van hen besluiten onder te duiken om aan de verplichte tewerkstelling te ontkomen of proberen een Ausweis te bemachtigen via keuringsartsen en ambtenaren die daar vrijwillig bij helpen. 

Maar door de vele onderduikers en verkregen vrijstellingen, krijgt de bezetter niet de hoeveelheid arbeiders zoals verwacht. In plaats van 170.000 levert de maatregel maar 54.000 arbeidskrachten op. Daarom wordt in 1944 de ‘totale arbeidsinzet’ afgekondigd. Mannen tussen de 17 en 40 jaar kunnen bij razzia’s opgepakt en gedeporteerd worden. De verstrekte Ausweise vervallen. 

Op 7 oktober 1944 vindt een grote razzia plaats in Utrecht. Ongeveer 5500 mannen worden opgepakt en afgevoerd naar Duitsland. Het is de grootste razzia in Utrecht in kader van de arbeidsinzet. Op 10 en 11 november 1944 komt Rotterdam aan de beurt. Deze grootste razzia in bezet Nederland resulteert in 52.000 opgepakte mannen die afgevoerd worden naar werkkampen in Oost-Nederland of Duitsland. 

In december 1944 houden de Duitsers nog een actie om Nederlandse arbeiders te werven. De grote troepeninzet aan het front zorgt nog altijd voor een tekort aan mankracht in Duitsland. De actie staat onder leiding van H. Liese en krijgt om die reden de naam ‘Liese-Aktion’. Op 2 januari 1945 roept Radio Oranje op geen medewerking te verlenen aan deze wervingsactie. 

Uiteindelijk is een derde van de mannen die in aanmerking kwam voor de arbeidsinzet (500.000 Nederlanders) tewerkgesteld in Duitsland. Dit gebeurde onder zeer uiteenlopende omstandigheden. 

Vrijheid komt tot een einde

Het is ongeveer half drie als Hendrik met meubelmaker Versluis in de richting van de stad fietst. Tussen de Rode- en de Kattebrug worden ze allebei aangehouden. De papieren die in eerdere gevallen prima in orde waren, zijn dat nu opeens niet. Hendrik moet meekomen en voor een Feldwebel �Een Feldwebel is een onderofficiersrang in het Duitse leger. Het is te vergelijken met de Nederlandse sergeant der eerste klasse. verschijnen.

Hendrik wordt direct naar een kamer gebracht en ziet niet veel later zijn collega’s van de CCD – Büchner, Duys en Van Wijk – ook verschijnen. ‘s Avond worden ze op het matje geroepen bij de Feldwebel, die hun namen noteert en de mannen naar hun nieuwe tijdelijke verblijf brengt: kamer 61. Ondanks de omstandigheden is het eten niet slecht te noemen. Het broodrantsoen betreft 750 gram per dag. Dat is meer dan wat Hendrik thuis heeft in een week. 

Op vrijdag 26 januari – de dag voor Hendriks geplande huwelijk – mogen Büchner en Duys het Sint Jozefpaviljoen in alle vrijheid verlaten. Voor Hendrik geldt dit niet. Hij zou namelijk ‘te gevaarlijk’ zijn en blijft om die reden zitten waar hij zit. ‘s Middags brengt Ans hem een bezoek. Overal is ze geweest en iedereen zou hem helpen vrij te komen, maar wederom blijkt Hendrik ‘te gevaarlijk’ en blijft hij vastzitten.

“Ze huilt tranen met tuiten.”

Terwijl de vrijdag voorbijgaat, valt er een enorme sneeuwbui en wordt het buiten kouder en kouder. Gemiddeld is het –7,2 graden Celsius en van zonneschijn is geen sprake. Geruchten over transport uit Gouda raken in omloop onder de gearresteerden, maar niemand weet het zeker. 

Wanneer het bezoekuur aanbreekt, komt Hendriks bruid opnieuw langs. Zijn schoonzus Tho is ook aanwezig en heeft Hendriks koffer op de kinderwagen liggen. Samen zouden ze nog een laatste poging wagen om Hendrik vrij te krijgen. De huwelijkstaart is nog niet aangesneden, want het is wachten op hem. Het mag echter niet baten en de koffer is het laatste wat hij uit Gouda krijgt. Het is goed gevuld met de huwelijksvoorraad: stroop, suiker, brood. Hendrik zal het later nodig hebben. 

De geruchten over vertrek laaien weer op. Schijnbaar heeft het transport vrijdagavond al plaats moeten vinden, maar deze werd door de hevige sneeuwval uitgesteld. Nu is er geen ontsnappen meer aan en Hendrik zal Gouda spoedig achter zich moeten laten. 

Gouda in de Tweede Wereldoorlog


Het vernielde station te Gouda | 155195 / collectie Het Utrechts Archief

Het is 10 mei 1940 als Gouda ontwaakt door zwaar geronk van Duitse vliegmotoren. De vliegtuigen zijn op weg naar de residentie en de luchtafweer vuurt onafgebroken. Hoewel Gouda op dat moment niet geschaad wordt, is de boodschap duidelijk: de oorlog is begonnen. Vijf dagen later komen de eerste Duitse troepen in Gouda aan. 

De burgemeester van de stad, K.F.O. James, weigert zaken te doen met de NSB. Zijn afstandelijkheid komt hem duur te staan als de Duitsers hem arresteren voor het beledigen van een Duitse piloot. James wordt overgebracht naar de gevangenis in Scheveningen, waar hij vastzit tot 19 april 1941. Tot die tijd neemt wethouder H.P.C.M. de Witt Wijnen het burgemeesterschap over. Ondanks de vrijlating van James komt hij niet meer terug op zijn oude positie. Gouda krijgt, tot onvrede van de burgers, een NSB-burgemeester aangewezen: E.A.A. Liera.

Verzet
Het harde optreden van de Duitsers dwingt de bevolking de illegaliteit in te gaan. In Gouda zijn meerdere verzetsgroepen, zoals de Goudse afdeling van de Landelijke Organisatie voor Hulp en Onderduikers en de Goudse Knokploeg. Ook kleinere groepen, zoals de Ordedienst, Natura en het Nationaal Steunfonds zijn actief in de stad. 

Dolle Dinsdag
Op 4 september 1944 zendt Radio Oranje een toespraak uit van minister-president Gerbrandy: hij brengt het nieuws dat de geallieerden de Nederlandse grens zijn gepasseerd, tot paniek van de NSB’ers.

Op 5 september, Dolle Dinsdag, slaan de bezetters op de vlucht richting Duitsland. Ook burgemeester Liera vertrekt. Achteraf blijkt het radionieuws niet te kloppen. De geallieerden troepen hadden de Nederlandse grens nog niet overschreden en waren qua omvang te klein om Nederland op dat moment te bevrijden. Als het gevaar geweken is, keren de Duitsers, waaronder burgemeester Liera, op 20 september terug. Liera verlaat Gouda als hij gevraagd wordt burgemeester van Arnhem te worden en wordt vervangen door B.W.P. Acket. 

Na Dolle Dinsdag wordt de strijd heviger. Het verzet voert haar acties op, maar dit resulteert in het feit dat verscheidene Gouwenaars de dood vinden en door de Duitsers worden vermoord. Wanneer op 10 en 11 november 1944 de razzia omtrent de arbeidsinzet plaatsvindt in Rotterdam, is duidelijk dat ook Gouda aan de beurt zal komen. Op 14 januari 1944 is het zover en worden driehonderd mannen tussen de 17 en 40 jaar afgevoerd voor tewerkstelling in Duitsland. De dagen daarna volgen nog meer razzia’s in het kader van de arbeidsinzet.

Lees meer

Hongerwinter
Los van bovenstaande gebeurtenissen, is de winter van 1944 tot 1945 geen makkelijke periode. Ook niet voor Gouda. De zogenoemde ‘Hongerwinter’ begint nadat de bezetter de Spoorwegstaking in september 1944 aangrijpt om vervoer van voedsel te blokkeren. Vooral de steden in het westen van Nederland worden getroffen en zitten zonder etenswaar en brandstof. Zo’n 20.000 mensen komen om door de honger en de kou. 

Tijdens de Hongerwinter maken veel mensen zogenoemde ‘hongertochten’ waarbij ze vanuit het westen naar het platteland in het oosten of noorden trekken voor voedsel. Deze tochten maken ze te voet of met de fiets. Ook Ans, de vrouw van Hendrik, fietst vanuit Gouda richting Zwolle voor wat ‘boodschappen’. 

Bombardementen
Tijdens de oorlog wordt Gouda meerdere malen gebombardeerd door geallieerde bommenwerpers. Dit gebeurt in twee periodes, legt amateurhistoricus Erik Kooistra, tevens auteur van het boek ‘Bommen op Gouda’, uit. “In 1941 vindt er tussen februari en oktober/november een hele serie aan bombardementen plaats aan de zuidkant van de stad. De reden hiervoor is een Duitse militaire installatie.” In zijn onderzoek ontdekte Kooistra dat het hierbij gaat om een draailicht dat als baken diende voor de vluchten van de Luftwaffe richting Engeland. “De Engelsen probeerden het apparaat uit te schakelen en dat deden ze met zo’n twintig aanvallen tot het draailicht eind 1941 werd weggehaald.” 

Vervolgens breekt er een moment van ‘rust’ aan. Tussen 1942 en 1943 is het stil in Gouda op het gebied van bombardementen, maar in 1944 verandert de oorlog. “In februari is er een bombardement door Amerikaanse vliegtuigen aan het Rode Dorp, aan de noordkant van de stad. Dat was echter een ongeluk, want de vliegtoestellen moesten ergens anders heen”, vertelt Kooistra. “Een paar maanden later in september vindt er weer een bombardement plaats. Dit keer aan de rand van de binnenstad. Vervolgens wordt in november het station tot tweemaal toe gebombardeerd.” 

Gedurende de oorlogsjaren vinden in Gouda in totaal zo’n 25 bomaanvallen plaats. Het militaire belang achter deze acties is vaak strategisch. Fabrieken, bruggen en spoorwegen zijn regelmatig het doelwit. “Het eerste bombardement op het station van Gouda had te maken met het afschieten van V2-raketten vanuit Den Haag”, aldus Kooistra. “De raketten werden aangevoerd per trein vanuit Duitsland en reden via Utrecht, Woerden en Gouda naar Den Haag. Het verzet was op een gegeven moment op de hoogte dat de trein langs Gouda kwam. Op 6 november wisten de geallieerden dat de trein een dag stilstond bij Gouda en hebben ze gedurende de hele dag de trein gebombardeerd.” 

Het tweede bombardement op 26 november 1944 heeft te maken met overgebleven bommen. “Vliegtuigen die ook op 6 november zijn geweest waren op de terugweg van een ander bombardement. Ze hebben vervolgens nog bommen over die ze ergens kwijt moeten, omdat ermee landen niet verstandig is. Ze waren al een keer eerder in Gouda geweest en wisten dat ze het station mochten bombarderen, dus deden het om die reden nog een keer.” 

Hebombardement eindigt in een onbedoeld bloedbad als één vliegtuig per ongeluk zijn bommen loslaat boven het Sint Jozefpaviljoen, een rooms-katholiek ziekenhuis. Zeventien mensen komen om het leven, waaronder twaalf zusters. “In een archief in Engeland heb ik een document gevonden waarin de desbetreffende piloot schrijft dat hij per ongeluk de bommen te vroeg losliet. Er staat ook dat hij dacht dat het een wasserij was. Ze hebben dus nooit geweten dat het om een ziekenhuis ging. Het frappante is dat op het dak van het ziekenhuis een heel groot rood kruis was geschilderd, maar blijkbaar als de adrenaline zo door je lijf giert, heb je weinig oog voor rode kruizen op een dak. Het bombardement is puur pech geweest.” 

In het geval van een bombardement, waarschuwen zogeheten luchtwachtposten de burgers op wat er mogelijk komen gaat. “Je had luchtwachtposten onder andere boven de Waag, maar ook rondom Gouda. Daar speurden mensen de hele dag door de lucht af om te kijken of er vliegtuigen aankwamen. Als er inderdaad sprake was van gevaar, werd er gewaarschuwd met een luchtalarm. Hetgeen wat we nu nog elke eerste maandag van de maand horen. Dat geluid moet je je voorstellen”, vertelt Kooistra. “Je kon je als burger vervolgens op verschillende plekken in Gouda schuilhouden. Onder andere op de Markt waren schuilplekken gemaakt en stonden ook gebouwen die bescherming boden. Bij het station waren ook loopgraven waar je als burger in kon springen, al had je dan geen dekking van bovenaf. Je kon dus hooguit in die loopgraaf gaan liggen en hopen dat je niet geraakt werd.” Naast het ongeluk op het Sint Jozefpaviljoen, dwalen bommen weleens vaker af. “Vanaf het station richting de oostkant van de stad zijn bommen tussen de woningen neergekomen. Ook daar zijn burgerslachtoffers gevallen.” 

Vandaag de dag zijn de gevolgen van de bombardementen op Gouda nog steeds te zien. “De Fluwelensingel is bijvoorbeeld nooit volledig hersteld. Daar viel een bom die vier huizen liet instorten. Twee daarvan hebben ze weer opgebouwd. Als je er vandaag langsloopt, dan zie je het gat tussen die huizen”, aldus Kooistra. “Op het station zie je ook nog restanten, ondanks dat er een nieuw station is gebouwd. Van het oude gebouw is de bovenverdieping eraf gehaald en de benedenverdieping opnieuw ingericht en opgebouwd. Als je op het eerste perron aan de stadskant gaat staan en je kijkt omhoog, dan zie je de originele stalen balken nog waar allemaal kogelgaten in zitten.” 

Als het aan Kooistra ligt mogen op de plekken waren bommen zijn gevallen informatieborden komen. “Inclusief foto’s van hoe het er toen uitzag en het verhaal erbij. Dan begrijpen mensen waarom bepaalde dingen eruitzien zoals ze eruitzien. Zo dreigt het ook niet verloren te gaan.” 

Bevrijding
Hoewel de geallieerden pas op 8 mei 1945 naar het westen trekken om deze te bevrijden, lukt het Gouda zich al vrij te maken op 5 mei, dankzij oud-burgemeester James. Op 4 mei stelt hij in overleg met voormalige partijbestuurders een nieuw college samen. Tegelijkertijd zoekt hij contact met de Binnenlandse Strijdkrachten (BS). Zij twijfelen eerst aan James oorlogsverleden en of hij voldoende illegaal is geweest, maar stemmen in om tegelijkertijd het stadhuis te betreden. Dat gebeurt op 5 mei, maar voor binnenkomst laat de BS-commandant toch het stadhuis doorzoeken op aanwezigheid van landverraders. Wanneer hier geen sprake van is, wordt James in zijn burgemeestersfunctie hersteld. 

De menigte die zich verzameld heeft, juicht luid. James heeft dezelfde ochtend nog contact met de Duitse commandant die belt om te vragen wat al die herrie betekent. Hij laat een uitnodiging opstellen voor een ontmoeting in Hotel de Zalm: het hotel waar hij eerder in mei 1940 het verlies van de stad moest toegeven. Nu regelt James in een kort gesprek met de Ortskommandant de overgave van de stad. Daarmee is Gouda de eerste stad in het westen van Nederland dat zich van de bezetters bevrijdt.

Het transport

De stoomtrein arriveert om precies één uur op het Maliebaanstation en laadt de nodige mensen in. Daaronder vallen ook vrijwilligers en meisjes of vrouwen die hun man niet alleen willen laten. In de coupé die Hendrik al met acht man deelt, komen nog twee mannen de groep versterken. De reis vervolgt zich snel richting Hilversum.

Den Uyl, Van Dam, Bevers, Helmich, Hofgaard en Schoonderwoerd. Zo luiden de namen van de mannen waarmee Hendrik zijn reis vervolgt. Vanaf Amersfoort rijdt de trein via Nijkerk en Harderwijk naar Zwolle. Daar blijft het treinstel stilstaan, omdat er een ontsnapping op grote schaal plaatsvindt. De Duitsers pakken de vluchtelingen op en de reis gaat verder naar Kampen. 

Het is inmiddels acht uur ‘s ochtends en de temperatuur van –4,2 graden voelt aan als –10. Hendrik marcheert met een gezelschap van ongeveer vijftienhonderd man door Kampen, terwijl burgers ze aanstaren. Het gezelschap bereikt niet veel later hun eerste bestemming: de Generaal J.B. van Heutszkazerne. Het gebouw is vies en de plek waar Hendrik en zijn groep moeten verblijven, is niet meer dan een grote paardenstal zonder ramen en deuren. Het tocht ontzettend en het stro is al zodanig uitgelegen, dat de mannen meer op de harde vloer liggen dan op een zachte ondergrond. 

Generaal J.B. van Heutszkazerne


Stadsarchief Kampen

In de oorlogsjaren vanaf 1940 zag de Duitse bezetter de Generaal J.B. van Heutszkazerne in Kampen als militaire oorlogsbuit. De kazerne was door zijn centraal gelegen plek, enorme omvang en voorzieningen die erin zaten een ideale locatie voor verschillende functies, zoals uitrustende krijgsonderdelen en het trainen en onderbrengen van Nederlanders in ‘foute’ krijgsdienst. De kazerne werd ook gebruikt als politieke gevangenis om verzetsmensen of andere gearresteerden in op te sluiten.

Lees meer

Vanaf november 1944 tot en met april 1945 – tijdens de hongerwinter – worden 120.000 Nederlandse jongens en mannen in het kader van de arbeidsinzet via Kampen vervoerd om vanaf daar lopend of met de trein door te reizen naar Zwolle, Wezep en het verdere oosten.

Honderden van deze mensen vinden toch nog hun vrijheid dankzij de inzet van ziekenhuisarts Kolff, die zijn medische functie uiterst benut om mensen de tewerkstelling in Duitsland te laten ontvluchten. Zo selecteert hij op het Van Heutszplein op 11 november 1944 – na de razzia van Rotterdam – 1200 mensen uit een transport van 11.000 Rotterdammers die ‘ziek’ zouden zijn. In werkelijkheid zijn 800 hiervan niet ziek, maar lid van het verzet, joods of anderszins in gevaar. Via noodziekenhuizen en het Stadsziekenhuis, waar geen Duitse bewaking is, laat Kolff deze mensen ontsnappen. 

Na de oorlog
Vanaf 17 april 1945, na de bevrijding van Kampen, worden de rollen omgedraaid. De Van Heutszkazerne wordt een gevangenis voor NSB’ers en andere Duitsgezinden en krijgt zelfs een gevangeniscommandant. 

Als in 1947 het tijdelijke rechtssysteem van na de oorlog heeft gesproken, raakt de stadskazerne leeg en wordt deze weer beschikbaar voor het Nederlandse leger.

Verblijf te Kampen

De mannen liggen zo dicht mogelijk tegen elkaar aan vanwege de kou. Om twaalf uur hebben ze nog geen water gezien, laat staan eten. Het stuk kaas dat Hendrik in zijn koffer had, is al op. Omdat er niets te doen is, doet Hendrik een poging een brief te schrijven aan zijn vrouw. Echter, de kou maakt het hem lastig, ondanks de twee dassen om zijn nek, zijn winterjas, de deken om hem heen en de handschoenen die hij draagt. Van hygiëne is niet te spreken. Wassen en scheren is haast onmogelijk en de wc’s zijn onbruikbaar. De vuiligheid ligt zo hoog dat een toiletbezoek gelijk staat aan koorddansen. Hendrik kan enkel met zijn voet een schoon plekje op de bril vinden en moet zijn andere voet op een richel van de deur zetten om als een beroepskunstenaar zijn behoefte te kunnen doen. Veel mensen hebben schurft of andere ziekten en het broodrantsoen valt tegen. Het is minder dan 500 gram per dag.

De manier waarop de Duitsers eten uitdelen, is waardeloos. De één krijgt wel twee of drie keer een portie terwijl de ander niets krijgt. Op 29 januari ontstaan nieuwe geruchten over verder transport: volgens de ene gaat het om het Duitse Essen of Wesel, maar volgens de ander zouden ze toch in Nederland blijven. Wat er precies gaat gebeuren, dat weet niemand. 

Desondanks blijft de stemming goed en worden echte Hollandse liedjes gezongen. Het uitdelen van eten wordt beter geregeld, maar heeft ook zo zijn nadelen. Iedereen – meer dan duizend man – moet nu naar buiten en krijgen bij het naar binnen gaan hun prakje. Behoor je tot de laatste, dan kun je er zeker van zijn dat er niets meer over is. Het overkomt Hendrik één keer, maar dankzij zijn lange armen kan hij de laatste schep in zijn bakje opvangen. 

De dinsdag breekt aan en Hendrik wordt voor het eerst wakker met warme voeten. Ze zijn door de kou zodanig uitgezet, dat hij zijn laarzen niet meer aankrijgt. Het is dan ook een grote opluchting als het de volgende dag eindelijk dooit. 

Opnieuw doen geruchten over transport de ronde en noemt men Nijkerk als locatie. Om vier uur zouden ze vertrekken, maar er gebeurt niets. Het lukt Hendrik zichzelf te wassen en te scheren ten koste van drijfnatte voeten, want het water staat minstens 10 centimeter hoog. Hij voelt zich opgelucht en fris al moet hij constateren dat zijn hoofd een afzetgebied voor luizen is geworden. 

Opeens wordt er geroepen: “Fertig machen!”. Het transport zet nu echt door en het zou om het Duitse Wesel gaan. Vluchtig schrijft Hendrik nog een brief aan zijn vrouw en treedt buiten aan. Ieder krijgt een broodje van 500 gram voor onderweg. Enkele burgers proberen de mannen nog wat toe te stoppen, maar dat mag niet. De Duitsers vuren zonder aarzeling op ze. Daarna is het voorwaarts richting het station. Op naar Wesel. 

Een heel brood weegt gemiddeld 800 gram.

Een sneetje brood weegt gemiddeld 35 gram.

Transport naar – en verblijf te Wesel

De groep waar Hendrik mee optrekt, is nog steeds compleet op Bevers na. Hij is naar zijn zeggen actief ondergronds en blijft daarom achter in het hospitaal in Kampen. Hij belooft de mannen uit Duitsland terug te halen. 

Om vijf uur ‘s middags dooit het nog steeds. Het sneeuwwater sijpelt aan alle kanten in de laarzen van Hendrik, terwijl hij met de grote groep naar het station van Kampen loopt. Aangekomen staat de trein al klaar: het zijn veewagons. Vergeleken met het eerste transport zal het een stuk minder comfortabel zijn.

Door de passerende stations is te zien dat de trein richting Duitsland rijdt. In Zutphen staat het toestel even stil en laat iemand de wagondeur openstaan. Eén van de mannen van Hendriks groep knijpt er tussenuit, waardoor ze nog maar met z’n zessen overblijven. Het open laten staan van de deur resulteert in een hevige vloek- en scheldpartij onder de Duitsers. Een schildwacht wordt in de wagon gezet, maar krijgt het spoedig benauwd en verlaat de wagon bij de volgende halte. De deur sluiten ze af met ijzerdraad. 

Na een lange reis remt de trein af en stopt deze op de voorlopige eindbestemming: Wesel. Hendrik kan het bordje net door de kier van de afgesloten wagondeuren zien. Zijn horloge vertelt hem dat het inmiddels half zes is en het duurt nog zeker een uur voordat de Duitsers de wagondeuren openen. Iedereen krijgt een groot bord macaronipap. Hendrik wordt er haast misselijk van. Na de maaltijd is het weer wachten in de wagons tot de reis te voet verder gaat. 

Na al het staan is Hendrik blij dat hij weer kan lopen. Half Wesel is tijdens de wandeltocht te bezichtigen en het valt Hendrik op dat de stad vrijwel onbeschadigd is. De mannen bereiken een kazerne, waar geen ruit meer in zit en Hendrik en zijn maten verrekken van de kou. Om de tijd te doden spelen ze een kaartspel, maar deze wordt bruut verstoord als het luchtalarm afgaat en iedereen zich naar de kelder moet verplaatsen. Niet veel later staat het gebouw te trillen. Het station van Wesel wordt flink onder handen genomen door de geallieerden. De rest van de middag brengt Hendrik afwisselend boven en onder de grond door in verband met verschillende aanvallen. 

Om vijf uur moet de groep aantreden. Na een snelle maaltijd vertrekt de groep weer naar het station. Als het luchtalarm afgaat duikt de groep van meer dan duizend man in een bunker. Pas om negen uur wordt aanstalten gemaakt om werkelijk te vertrekken.

De plek van bestemming is Materborn in Kleef en de burgemeester van de stad wijst een kleine fabriek aan als verblijfplaats voor de groep van duizend man. Hendrik en zijn vijf maten weten een klein kamertje, inclusief stro, te bemachtigen dat groot genoeg is voor hun zessen. Voorlopig zal dit de plek zijn waar ze het mee moeten doen, want in deze stad ligt het werk op hen te wachten. Het avontuur in Duitsland begint.

“Hou je vast, daar gaat-ie.”

Verblijf te Materborn

Het is vrijdag en het eten laat al meer dan een dag op zich wachten. Wanneer de kuch komt, valt iedereen aan als wolven op een kadaver om hun hongerige magen te stillen. ‘s Avonds is er wéér macaroni, maar dit keer smaakt het Hendrik goed. Hij mag zelfs de pan uitschrapen en er zit naar zijn zeggen ‘nog wel een liter langs de kanten’. 

De volgende dag is het vroeg ‘aufstehen’. Wassen zit er niet in, want water is er niet. Hetzelfde probleem resulteert in het feit dat de mannen haast sterven van de dorst. Water halen is geen optie, want niemand mag de fabriekspoort verlaten. Ten einde raad gaan Hendrik en Van Dam toch een poging wagen om water te halen buiten de poort, met succes. 

Wanneer de zondag aanbreekt, voelt Hendrik zich niet lekker en blijft hij in zijn geïmproviseerde bed liggen. De stroop en suiker uit zijn koffer worden aangebroken, terwijl de anderen vertrekken voor de eerste werkzaamheden te Duitsland.  

De dagen die volgen bestaan uit werken, werken en nog meer werken. Hendrik heeft geen zin in aardappels schillen en besluit mee te gaan met de rest. Onderweg raakt hij aan de praat met de baas, die direct opmerkt dat Hendrik vloeiend Duits spreekt. Hij wordt daarom aangewezen als baas en tolk. Het werk bestaat uit boomstammen laden op een trailer en gaat continu door: weer of geen weer. De laarzen die Hendrik draagt, krijgt hij inmiddels niet meer uit. Wanneer het schoeisel zodanig pijn begint te doen, zit er niets anders op dan ze afsnijden. 

Tot de verbazing van de mannen krijgen ze op donderdag elektrisch licht. Hendrik gebruikt dit gegeven direct om zijn broek te verstellen. Hij heeft zich net uitgekleed als zijn werk bruut verstoord wordt door de Tommy’s die in aantocht zijn. 

Het duurt een uur, een half uur of een kwartier, maar het is een jaar van Hendriks leven. De Tommy’s vliegen over en het bombardement komt tot een eind. Ze leven nog. Hoe is het mogelijk? Niemand kan die vraag beantwoorden. “Geluk gehad”, is het enige wat een Mof de volgende dag zegt.

De dichtstbijzijnde bom is op nog geen tien meter van ons gevallen. 

Van het gebouw is niet veel over. Je kan niet meer zien waar de deur zat en er is geen raam of kozijn meer te vinden. Via alle kanten kan je binnenkomen door de grote gaten in de muren. Tussen het stro ligt hout en glas. De nacht die volgt is tochtig en koud. De nachtrust is van korte duur als de Canadezen een trommelvuur inzetten. Het gefluit komt steeds dichterbij en met kortere tussenpozen. Rond zes uur is de toestand onhoudbaar. Voor, achter, links en rechts spatten de granaten uit elkaar. Wanneer het te gevaarlijk wordt, is het tijd om te vertrekken. Iedereen verlaat de fabriek, op zes mannen na. Zij overleven het niet. 

De ploeg zet zich in beweging onder het zwaarste artillerievuur. Telkens moeten de mannen langs de weg dekking zoeken als de inslagen te dichtbij komen. Als ze aankomen bij het dorpje Hau, lijken ze zich veilig buiten het artillerievuur te bevinden. Maar Hendrik maakt schijnbaar nog niet genoeg mee, want de luchtmacht wordt actief en beschiet elke wagen die op de weg komt en bombardeert groepenconcentraties en knooppunten. De groep wordt in de kelder van een school ondergebracht, maar Hendrik moet als tolk boven de grond blijven. Iets wat hij niet waardeert, want de bommen vallen zo dichtbij dat de scherven tegen de buitenmuur aankomen. Hendriks plan om te vluchten neemt steeds vastere vormen aan. 

Het artillerievuur en bombardement houden uren aan. Een groep vrijwilligers wordt gevraagd gewonden op te halen. Om ongeveer acht uur is de Rode Kruisploeg terug en deelt mee dat het gaat om ongeveer vijfhonderdvijftig doden en tweehonderd gewonden. De afmars wordt afgekondigd en de reis gaat naar Mariënbaum. Het is 25 kilometer lopen, wat Hendrik op zijn afgesneden laarzen amper kan volhouden. 

Achter hen is de hel. Tientallen zoeklichten schijnen aan het front en daartussen zijn de vlammen van kanonnen te zien. Het is een uitzicht om nooit te vergeten. De tocht duurt uren. Iedereen sleept zich voort: doodmoe, dorstig, vuil en drijfnat. Aangekomen in Mariënbaum is er veel verwarring en wordt de groep van hot naar her gesleept. Uiteindelijk wordt de ploeg bij Italianen ondergebracht. 

Het plan om te ontsnappen komt weer bij Hendrik op en dit keer maakt hij het waar. Samen met zijn twee maten Den Uyl en Van Dam trekken ze er stil tussenuit. De vlucht naar Holland begint.

Oorlogsdagboeken

Het Nederlands Instituut voor oorlogs-, holocaust- en genocidestudies (NIOD) ligt er vol mee: oorlogsdagboeken. Waar de collectie eind 2019 nog bestond uit 2100 egodocumenten – waarvan vierhonderd uit Nederlands-Indië – beslaat de collectie van het instituut voor oorlogsdocumentatie nu meer dan drieduizend dagboeken. Wekelijks komen daar nieuwe exemplaren bij.

Lees meer

“Het zijn unieke historische documenten die bijzondere persoonlijke belevenissen weergeven”, vertelt archivaris René Pottkamp, die al ruim twintig jaar bij het NIOD werkzaam is. Als hoofdredacteur van het transcriptieproject dat dagboeken transcribeert en digitaal beschikbaar stelt, is hij expert te noemen op het gebied van de dagboekencollectie. “Grote geschiedenisboeken vertellen de persoonlijke ervaringen uit dagboeken vaak niet, terwijl het de beste manier is om je voor te stellen hoe het leven moet zijn geweest tijdens de bezetting”, aldus Pottkamp. “Het is een kijkje over de schouder van de auteur. Via de pen van de schrijver word je zo’n tachtig jaar mee terug de geschiedenis in geslingerd.” 

De dagboeken vertellen verhalen over wantoestanden, kou, honger, liefde en wanhoop. “Mensen hebben bijvoorbeeld familie of geliefden, waar ze geen of sporadisch contact mee hebben, die in de gevangenis zitten of weg zijn voor de arbeidsinzet. Of degenen die van huis zijn, schrijven juist over de geliefden aan het thuisfront. Je kunt nog zoveel films bekijken en boeken lezen, maar met een dagboek kom je het dichtst bij de persoonlijke ervaringen in de buurt.” Maar zelfs dan zullen we het nooit compleet begrijpen, vertelt Pottkamp. “Wij weten hoe de oorlog is afgelopen, maar de auteurs hadden geen flauw idee hoelang het allemaal nog ging duren. Soms lees je dat mensen in 1943 geen idee hebben hoe ze de week erop moeten overleven. Ze weten niet hoe ze aan eten moeten komen, ze schrijven dat het koud is en ze vragen zich vertwijfeld af: ‘Hoe nu verder?’ Alleen wij weten nu achteraf dat het nog twee jaar ging duren.” 

Maar in sommige gevallen hebben de historici ook geen idee hoe een verhaal afloopt. “Als een dagboek eindigt, stopt het soms abrupt en is er geen verdere informatie over de toekomst bekend. Soms weet degene die het dagboek aan het NIOD schenkt nog het één en ander, wat een opluchting is, maar er zijn ook gevallen waar we het nooit van zullen weten.” 

Het NIOD krijgt egodocumenten in verschillende vormen en maten. Het grootste dagboek uit de collectie van het NIOD is tegen de vierduizend pagina’s. “Maar we hebben ook dagboeken van twee à drie pagina’s die bijvoorbeeld over één hongertocht gaan die mensen in de hongerwinter hebben gemaakt”, zegt Pottkamp. “Sommige dagboeken worden achteraf geschreven, maar er zijn ook exemplaren die ter plekke zijn geschreven. Het kan zijn dat ze dan een schriftje hebben, maar er zijn ook mensen die schrijven op losse velletjes papier of in agenda’s.” Op een gegeven moment is er ook sprake van papierschaarste, waardoor auteurs gedwongen worden ander materiaal te gebruiken. “Je kunt het zo gek niet bedenken of het bestaat. Uit Nederlands-Indië hebben we twee prachtige voorbeelden. Zo heeft iemand op de achterkant van Monopolygeld een dagboekje bijgehouden en een ander schrijft op shagpapier. We hebben zelfs wc-papier waarop mensen geschreven hebben.” 

Al deze documenten bewaart het instituut in archiefdepots die klimatologisch aangestuurd worden. Zo blijft de temperatuur en luchtvochtigheid optimaal voor (oud) papier. “Voor ons als oorlogsinstituut zijn deze documenten van enorme waarde. Het is een extra verhaal bovenop alles wat we al hebben en komt ter beschikking van geïnteresseerden en onderzoekers. Als zij iets willen weten over een specifiek onderwerp kan zo’n dagboek enorm belangrijk zijn.” De documenten worden in zuurvrije omslagen en dozen bewaard en blijven voor altijd in bezit van het NIOD, tot het uit elkaar valt. Voor die tijd maakt het instituut een digitale scan en mogelijk een transcript dankzij het transcriptieproject waar Pottkamp hoofdredacteur van is. “Momenteel zijn er rond de tweehonderd dagboeken getranscribeerd, van voorkaft tot achterkaft. Dat komt overeen met zo’n 26.000 overgetypte scans.” 

Uiteindelijk is het de bedoeling dat alle dagboeken ooit getranscribeerd worden. “Maar daar zitten wat haken en ogen aan, bijvoorbeeld het auteursrecht dat nog tot 70 jaar na het overlijden van de schrijver berust bij de familie. Deze dagboeken mogen wij enkel met toestemming online plaatsen of als de auteur voor 1950 is overleden.” Desondanks houdt dat het transcribeerproject niet tegen. “We hebben van zo’n 350 dagboeken al toestemming en we hopen er in de toekomst nog meer te krijgen.” 

De eerste vlucht naar Holland

Het trio loopt richting Rees aan de Rijn, wat een relatief kleine afstand is. Alles verloopt vlot. Eerst knijpen Hendrik, Den Uyl en Van Dam hem wel een beetje, maar spoedig voelen ze zich vrijer. Halverwege de route kloppen de mannen aan bij een boerderij voor een kop koffie. De bewoner vertelt dat hun plan om de Rijn over te steken bij Rees onmogelijk is door scherpe controles. Om die reden kiezen de mannen ervoor om de rivier op een andere plek over te steken, maar het water staat te hoog en stroomt te snel. Niemand durft de oversteek te wagen en dus zoeken ze een boerderij op voor een overnachting. Het is een geluk dat Hendrik zo goed Duits kan spreken, want de anderen bakken er niks van. 

Zondag 11 februari is het tijd voor een nieuwe poging om het water over te steken: zonder succes. Ze nemen het besluit om richting Wesel te gaan. Hendrik wordt onderweg ziek en krijgt last van dysenterie.

Op de boerderij worden Duitse soldaten ingekwartierd die Hendrik en zijn vrienden al gauw opzoeken. Ze bieden afleiding in de vorm van muziek. Om negen uur eindigt de voorstelling en kruipen ze dicht tegen elkaar aan: de soldaten en de vluchtelingen.

‘s Maandags zet de reis zich voort en vertrekken de mannen verder richting Kanten. Daar stuiten ze op een bekende. Een Nederlander van hun eigen groep die ze verlaten hebben. De hele groep, onder begeleiding van de Duitsers, bevindt zich in Kanten. Door het dorp lopen is dus geen optie en daarom kiezen ze voor een route om de stad heen. Bij een zogenoemde  Haltestelle �Een stopplaats waar Duitsers met Wehrmachtwagens mee kunnen rijden. regelt Hendrik vervoer naar Wesel. Onderweg wordt eenmalig gecontroleerd, maar nadat de Duitse soldaten hun papieren tonen, kan er zonder problemen doorgereden worden. Aangekomen te Wesel rijdt de wagen verder richting Dorsten. De heren stappen uit bij het dorpje Wulfen en ontmoeten daar meerdere Nederlandse vluchtelingen. Met z’n achten lopen is niet slim en dus splitst de groep zich op. Hendrik, Den Uyl en Van Dam kiezen de hoofdweg naar Borken, dat zo’n tien kilometer van de Nederlandse grens afligt. 

Op het moment dat de jongens op de helft van de route zijn, houdt een agent van de Grüne Polizei �De Ordnungspolizei (ook wel de Grüne Polizei genoemd door de groene uniformen die deze agenten droegen) was een politie-eenheid die dagelijkse politietaken uitvoerde in nazi-Duitsland. ze aan. “Waar moeten jullie heen?”, vraagt hij. “Naar Holland zeker. Dat gaat niet door.” Zo verdwijnt de optimistische stemming als sneeuw voor de zon en is het rechtsomkeert naar Dorsten. Hoe erg Hendrik ook zijn Duitse kennis in de strijd gooit, het heeft geen enkel effect. De politieagent brengt de mannen naar een politiegevangenis in Holthausen, waar een onmenselijke behandeling op hen staat te wachten.

De politiegevangenis in Holthausen

Alsof ze zware oorlogsmisdadigers zijn, worden Hendrik, Den Uyl en Van Dam voorgeleid. Van een verhoor is geen sprake en al hun zakken moeten ze legen. Direct krijgen ze een schop in de hand en worden ze tewerkgesteld: zand scheppen in de dreinende regen. Hendrik is nog altijd ziek en de situatie wordt er niet beter op. Na de werkzaamheden belanden ze in een cel van ongeveer 2,5 bij 2,5 meter. Ze zitten daar met dertien Polen en Russen en één Italiaan, oftewel zeventien man.

Door een klein kiertje schijnt het licht naar binnen. Het is eindelijk dag en ze mogen de cel uit, weliswaar voor werk. De schildwacht ziet hoe Hendrik eraan toe is en laat hem stoppen met werken. Hij wordt alleen opgesloten in de cel en er ontstaat een moment om alle gebeurtenissen van de afgelopen tijd te laten bezinken.

“Nu komen de tranen los.”

De anderen keren terug voor het avondeten, dat niet uit veel bestaat. Het is een schrale troost dat Van Dam tabak heeft, waardoor gerookt kan worden. Een nieuwe nacht vol ellende breekt aan. 

De omstandigheden in de cel zijn niet te harden. Niet alleen is de ruimte veel te klein, ook een toiletbezoek is niet mogelijk. Je moet het maar laten lopen, zo langs je benen. Ondertussen heeft Hendrik last van een kaakzweer die met het uur verergert. Zo ontstaat weer extra pijn bovenop alle meegemaakte ellende. 

De volgende dag vraagt Hendrik om lichte arbeid. Hij wil niet meer alleen in de cel achterblijven. Het antwoord op zijn verzoek is een snauw en zo keert hij terug de kleine ruimte in. Op een gegeven moment gaat de celdeur open en verschijnt Van Dam. Hij kan ook niet meer werken. 

Diezelfde middag is er een lichtpuntje, want de mannen worden naar boven gebracht en hun namen worden genoteerd. Voor een moment lijkt het erop dat ze weg mogen, maar dat is een misvatting. Wel krijgen ze een andere cel. Het is een soort bunker, ruim genoeg, fris, met elektrisch licht, een kachel en strozakken. Een paradijs vergeleken met het vorige. De verbazing stijgt ten top als een ketel soep naar binnen wordt gebracht en ieder een liter soep krijgt. 

Wanneer donderdag 15 februari aanbreekt, worden de mannen voor de commissaris gebracht. Ze krijgen daar een pensionrekening. Per persoon vijf mark en zestig pfennig. Ze hebben niets verdiend met hun werkzaamheden, maar worden wel geacht kostgeld te betalen. Daarna moeten ze met de tram naar Recklinghausen: kosten 0,25 mark. De jongens denken toch zonnig over de omstandigheden, want erger dan de politiegevangenis kan niet.

Aangekomen in Recklinghausen worden ze op het bureau van de Gestapo afgeleverd en vervolgens overgebracht naar de gevangenis. De Duitser vraagt of ze zakken kunnen naaien. Den Uyl verstaat niet direct wat tegen hem gezegd wordt en krijgt een draai om zijn oren. Hij tuimelt de gang in en wordt naar een andere cel afgevoerd. Hendrik naait vervolgens alsof zijn leven ervan afhangt. Hij heeft net één zak af als ze moeten stoppen voor een andere klus. 

Na de soep worden de jongens opnieuw aan het werk gezet. Manden vol kolen van wel 80 kilogram honderd meter verderop in een kelder sjouwen. Hendrik moet opeens hoognodig. Hij glipt er stiekem tussenuit en vindt met behulp van een burger een wc in een schuilkelder. Hij zit er net op als de Moffen de deur openrukken en hij eraf moet. De rest loopt zo zijn broek in. 

Terug in de cel zijn de drie vrienden weer compleet. Verder zijn een Deen, een Fransman, een Vlaming, een Pool en een Rus aanwezig. De Pool is zeer beschaafd en leider van een jazzband. De Deen is directeur van een chocoladefabriek, zeer jong en heeft drie kinderen. De Fransman heeft een gevangenisstraf van twee jaar wegens het illegaal luisteren naar de radio. Toch is dat niet het ergste verhaal onder de aanwezigen.

 Op vrijdag 16 februari breekt de kaakzweer van Hendrik door: een hele opluchting. Nog een meevaller is dat ze de gevangenis mogen verlaten. Het rantsoen, dat nog steeds uit twee sneetjes brood bestaat, delen alle drie de mannen voor de helft met de Vlaming. Hij heeft het meer nodig dan zij. Hendrik en zijn maten vertrekken dan naar het arbeidsbureau waar ieder zijn beroep moet opgeven. Allen zijn ze zogenaamd boer of tuinder.

Om twaalf uur worden ze ingedeeld. Den Uyl en Van Dam moeten naar Recklinghausen en Hendrik naar een plaats acht kilometer verderop. Ze nemen afscheid en beloven elkaar op te zoeken. Als Hendrik zijn twee vrienden achterlaat, voelt hij zich eenzaam en verlaten. Met de tram gaat hij naar Herten en via daar naar zijn eindbestemming: Westerholt. 

Verblijf te Westerholt

In Westerholt moet Hendrik bij Brinkmann zijn. Hij is een soort van Gend en Loos �Van Gend en Loos is een vervoersbedrijf dat in 2003 is opgegaan in DHL., boer en politieagent. Na het toelichten van zijn relaas krijgt Hendrik acht dubbele boterhammen en later op de avond gebakken aardappelen en twee borden pap. Voor het eerst sinds tijden wordt Hendriks lege maag goed gevuld. Ondertussen vertelt hij over Nederland. ‘s Avonds slaapt hij in het stro, omdat er nog geen slaapgelegenheid is. 

De volgende dag beginnen de werkzaamheden. Deze bestaan uit bieten uit een kuil halen voor de koeien, kolen rijden voor de burgers, paarden op stal zetten en voeren en het land ploegen. Tijdens de laatste bezigheid krijgt Hendrik zo’n dorst dat hij aanklopt bij een huisje. Het zijn vriendelijke mensen en de dochter des huizes brengt hem op het land een doos sigaretten, gratis en voor niets. 

‘s Avonds vertrekt Hendrik naar het nieuwe pension. Voor het eerst kan hij zich grondig wassen, verschonen en krijgt hij schone sokken te leen. Er zijn alleen maar vrouwen aanwezig, want alle mannen zijn aan het front. De vrouwen hebben medelijden met Hendrik en lenen hem een paar laarzen. 

De baas laat Hendrik op zondag naar de kerk gaan. Het is de eerste keer dat hij in Duitsland die mogelijkheid krijgt. Na het kerkbezoek is Hendrik vrij en gaat hij de stad in. Hij maakt een praatje met twee Nederlanders die al jaren in Duitsland wonen en krijgt bruikbare informatie voor zijn tweede en hopelijk laatste vlucht naar Holland. Samen drinken ze nog wat bier en gaan vervolgens naar de bioscoop. De voorstelling begint net als er luchtalarm klinkt en iedereen de zaal moet verlaten. Om kwart voor vier start de voorstelling opnieuw: een hopeloze film. Hendrik is blij dat het voorbij is. 

Terug bij zijn baas vervolgt Hendrik zijn werkzaamheden die de dagen erop vrijwel hetzelfde zijn. Op woensdag 21 februari pakt Hendrik zijn plan om te vluchten weer op. Zijn baas steunt hem en geeft hem goede raad en acht sneden brood mee. Al gauw staat Hendrik bij de tram te wachten. Voor de tweede keer is hij op weg naar huis. 

De tweede vlucht naar Holland

De tram rijdt tot Buer. Vanaf daar moet Hendrik lopen in verband met een bombardement. Eerder kreeg Hendrik de tip dat om half acht autobussen vanaf de Gumafabriek naar Borken rijden. Het is echter nog twee uur lopen en hij gaat dat te voet nooit redden. Toch gaat hij op pad en na een kwartiertje lopen, komt er een motorrijder aan. Hendrik steekt zijn hand uit en vraagt of hij mee kan rijden. Tot zijn geluk moet de man dezelfde richting uit en mag Hendrik mee.

Hendrik kruipt achter in de wagen onder de kolen en koffers. Het geluk staat aan zijn kant en spoedig vertrekken ze richting Nederland.

Via Hengelo reist Hendrik naar Almelo waar hij bij aankomst rent naar Hotel Royal. Daar woont een kennis van hem, maar de deur wordt niet opengedaan. Misschien denkt hij dat het razzia’s zijn en dus moet Hendrik op zoek naar een alternatief. Ten einde raad gaat hij naar het politiebureau en vertelt aan de commandant dat hij op doorreis is voor de CCD naar Enschede. Om half negen is Hendrik bij het Wehrmachtsbureau en na enig bekvechten mag hij – met dezelfde auto waarmee hij gekomen is – meerijden naar Enschede. 

Aangekomen op de bestemming bedankt Hendrik zijn vervoerders hartelijk voor hun hulp en haast zich naar de Oldenzaalschestraat. Het is het woonadres van Bevers die in Kampen in het hospitaal is achtergebleven. Hij is nog steeds niet bovenwater. Hendrik wordt naar een quarantainekamp �In 1945 zijn op verschillende plaatsen in Nederland, met name Groningen, Eindhoven, Nijmegen, Breda en Enschede, quarantainekampen en opvangcentra. Deze centra, van het Bureau voor Evacuerings-, Repatriërings- en Verzorging van Oorlogsslachtofferszaken van het Militair Gezag, vangen repatrianten op en zijn verantwoordelijk voor de opvang, verzorging en het vervoer van de deze personen naar huis. gebracht, waar de Ondergrondse �De Ondergrondse is een andere benaming voor het Verzet. zit. Zij kunnen hem helpen aan papieren.

‘s Avonds zit Hendrik met zestien man rondom de kachel. Allemaal zijn ze gevlucht uit het grote Vaderland. De volgende dag zullen ze ontluisd worden en krijgen ze waarschijnlijk papieren. Hendrik staat te springen om thuis te komen. Áls hij thuiskomt… 

De papieren laten lang op zich wachten en Hendrik wordt samen met iemand anders ingekwartierd bij burgers in afwachting van de documenten. In eerste instantie komen ze terecht bij de familie Hogenkamp, Janninksweg 124, maar door een ernstig zieke worden ze overgebracht naar mevrouw Snuverink die woont aan de 1e Veldkampstraat 42. 

De dagen die volgen bestaan uit wachten en de tijd doden. De Ondergrondse werkt schitterend. Ze doen hun uiterste best om het iedereen zoveel mogelijk naar hun zin te maken. Ze hebben ook niet volop, maar delen alles. 

De tijd kruipt, want Hendrik verlangt naar huis. Het is maar de vraag of hij voor zijn verjaardag op 1 maart �Hendrik Bollen is officieel geboren op 29 februari 1920. 1945 is geen schrikkeljaar en dus viert Hendrik zijn verjaardag op 1 maart. thuis zal zijn. Elke minuut voelt te lang en hij verveelt zich enorm. Iedereen ligt te slapen, dus weet hij niets beters te doen dan een meisjesboek lezen. Voor het avondeten schrijft hij nog een brief naar zijn vrienden Den Uyl en Van Dam, die alleen achterbleven in Recklinghausen.

Op 27 februari laait de hoop opnieuw op dat de papieren zullen arriveren. De spanning is om te snijden, maar weer worden de documenten niet gebracht en is de teleurstelling groot. Hendrik is down en er zit geen fut meer in. De nacht duurt lang en wederom lijkt het erop dat hij zijn verjaardag niet thuis zal vieren. 

Voor vertrek krijgt Hendrik brood mee en trekt hij langs de familie Hogenkamp die hem een appel, sigaret en vier sneetjes brood met leverworst meegeven voor onderweg. Om thuis te komen – en zijn vrouw in zijn armen te sluiten – zal Hendrik zeker nog 180 kilometer moeten overbruggen, maar zijn stemming blijft optimistisch. 

Na zes kilometer krijgt de maat van Hendrik al een enorme blaar op zijn voet, waardoor het Hendrik verstandig lijkt zijn eigen sokken te wisselen. Het is pas het begin van de wandeltocht naar Gouda en beiden zullen nog flink wat kilometers moeten volhouden. Onderweg krijgen de mannen nog een halve snee brood met spek erop. Het is het enige wat ze krijgen en ze zullen het ermee moeten doen tot ze hun bestemming bereiken. 

Ongetraind lopen van Utrecht naar Gouda (40 km). Hendrik Bollen deed het en met weinig slaap, een lege maag en slechte kledij. Eén ding had hij wat ik mis: een enorme wilskracht om thuis te komen.

“Zo vier ik toch mijn verjaardag thuis en beëindig ik mijn avontuur in Duitsland.”

Na de oorlog

Op 5 mei 1945 om acht uur ‘s ochtends capituleert het Duitse leger waardoor Nederland vrij is. De oorlog is voorbij en een leven zonder wordt weer opgepakt. Hendrik kan zijn werk als beroepsmilitair weer uitoefenen en verlaat Gouda om terug te gaan naar zijn geboorteplaats Utrecht. Daar krijgt hij samen met Ans op 5 oktober 1946 zijn eerste dochter. 

In 1950, tevens het geboortejaar van hun tweede dochter, gaat Hendrik voor zijn werk naar Amerika. Daar wordt hij opgeleid tot instructeur in het bedienen van bouwmachines, zoals de Motor Grader. 

Na een aantal jaar in Utrecht gewoond te hebben, verhuist het gezin naar Hattem, omdat Hendrik overgeplaatst is naar de Prinses Margrietkazerne te Wezep. Het gezin breidt in 1960 voor een derde keer uit en verwelkomt een zoon die dezelfde naam draagt als zijn vader. Hendrik en Ans blijven gedurende de rest van hun leven in Hattem wonen. 

De in 1920 geboren Hendrik Bollen overlijdt op 22 januari 1992 op 71-jarige leeftijd. De adjudant-onderofficier-instructeur van het Wapen der Genie ontving een onderscheidingsteken voor 36 jaar langdurige, eerlijke en trouwe dienst en werd beloond met een medaille in de Orde van Oranje-Nassau: graad zilver met zwaarden. 

Meer over…

■  Sijes, B.A. 1990. De arbeidsinzet. De gedwongen arbeid van Nederlanders in Duitsland, 1940 – 1945.

  Oorlogsbronnen. z.d. Arbeidsinzet.

 Wal van der. R. 2002. Duizend jaar Gouda, 573-578.

  De Stadskazerne. z.d. Periode 1940 – 1046.

  Oorlogsbronnen. z.d. Hongerwinter.

  Oorlogsbronnen. z.d. Hongertochten.