Interview: ‘’Weten wie je biologische ouders zijn is een oerverlangen’’

 Heb ik nog veel meer familie? Hoeveel meer familie heb ik? Wie zijn mijn broers en zussen? Dit zijn veel van de vragen waarmee de cliënten van counselor en coach Maureen Davis worstelen. Door de vele media-aandacht rondom onder andere donorconceptie en gynaecologen die hun eigen sperma gebruikten, gaan er nu meer donorkinderen op zoek naar waar ze vandaan komen.

Maureen Davis begon op 58-jarige leeftijd naast haar werk aan een vierjarige hbo-opleiding tot counselor en coach, afstudeerrichting psychologie. De jarenlange zoektocht naar haar informatie over haar doodgezwegen onbekende Indische vader loopt als een rode draad door haar leven. Tijdens de zoektocht overleed haar vader. Zij heeft hem helaas nooit kunnen ontmoeten. Desondanks ging ze toch op een zoektocht naar informatie over haar vader, ontmoette ze zijn familieleden en leerde haar halfbroer en halfzus kennen. Door haar eigen ervaringen snapt ze gevoelens van donorkinderen maar al te goed.

Tijdens haar hbo-studie psychologie heeft zij onderzoek gedaan naar het verlangen te willen weten van wie je afstamt en dit verlangen in een brede maatschappelijke context geplaatst. In 2014 verscheen haar boek Schatgraven in de kelder van tante, zoektocht naar de onbekende biologische ouder. Het is Maureens persoonlijke overtuiging dat het willen weten wie je biologische ouders zijn, een oerdrang, een oerverlangen is. Iemand die zijn afkomst niet kent, wordt gedurende zijn levensloop geconfronteerd met een variatie aan complexe gevoelens, zoals onzekerheid, gebrek aan zelfvertrouwen en identiteitsproblemen. Gevoelens die – uit angst en schaamte – vaak jarenlang onderdrukt en verzwegen worden.

In Nederland is nog geen onderzoek gedaan naar hoe het niet kennen van je biologische vader invloed kan hebben op de ontwikkeling van donorkinderen, maar dat het een invloed heeft blijkt uit internationale onderzoeken en uit de hulpvraag die er in Nederland al is ontstaan.

Begeleiding
Donorkinderen kunnen bij Fiom terecht voor begeleiding vanaf het moment dat ze leeftijd van zestien jaar hebben bereikt. Zo begeleidt Fiom (na een DNA match) ook de ontmoeting tussen donorkinderen en hun donorvader. Maar waar kan je terecht vóór je de leeftijd van 16 jaar hebt bereikt, en voor specifieke begeleiding erna? Als de afkomstvragen bij sommigen nog steeds spelen? De meeste mensen weten niet hoe een afstammingsvraag iemands leven kan beïnvloeden, en waar je dan terecht kan. Maureen merkt in haar werk als counselor en coach dat er steeds meer donorkinderen van verschillende leeftijden (van jong tot volwassen) met afstammingsvragen worstelen.

Wat zijn de redenen dat donorkinderen en hun ouders u rondom afstammingsvragen benaderen? Waar zijn ze naar op zoek als ze u benaderen? 

‘’Over het algemeen benaderen donorkinderen mij als ze zich onrustig of depressief voelen omdat ze niet weten wie hun spermadonor is. De donor is in feite de biologische vader. Jonge donorkinderen komen meestal met hun moeder. Volwassen donorkinderen komen zelfstandig. Ouders kunnen dus met hun jonge kind meekomen, maar er zijn ook ouders die tientallen jaren voor hun kinderen hebben verzwegen dat ze met behulp van donorconceptie zijn verwekt. Deze ouders komen bij mij om begeleiding te krijgen in het proces om zover te komen dat ze hun kinderen de waarheid durven te vertellen. Ze vragen om begeleiding om het donorgeheim te kunnen onthullen. De donorkinderen en ouders zijn op zoek naar erkenning van en begrip voor hun vragen, twijfels en problemen. Daarnaast zoeken ze naar begeleiding in dit voor hen zo moeilijke proces.’’

Wat voor vragen hebben mensen die met hun identiteit/afkomst worstelen? 

‘’Iemand die niet weet van wie hij of zij afstamt, wil vaak weten of het ‘normaal’ is dat hij/zij zich onrustig en ongelukkig voelt. Mensen met vragen over hun afkomst en identiteit vragen zich af of het wel zo belangrijk is te weten van wie je afstamt en of hun onrust inderdaad te maken heeft met het feit dat ze niet weten wie hun donor is. Dit is uiteraard heel beknopt weergegeven.’’

Op welke manier hebben mensen in het dagelijks last van het niet weten waar ze vandaan komen? 

‘’Iemand die zijn biologische ouder(s) niet kent, kan geconfronteerd worden met een heel scala aan gevoelens: spanningen, onrust, angst, onzekerheid, verwarring, onbestemde verlangens, onbestemd verdriet, schaamte, schuldgevoel, het gevoel ‘anders’ te zijn, het gevoel een uitzondering te zijn, wantrouwen, boosheid en onmacht. Het gevoel iets te missen, maar niet te weten wát. Het gevoel niet te weten wie je bent, het gevoel incompleet te zijn en geen eigen identiteit te hebben. Het zijn gevoelens die vaak jarenlang onderdrukt worden. Juist dat – overigens zo begrijpelijke – onderdrukken en verzwijgen kan leiden tot allerlei fysieke, emotionele en mentale klachten, en soms tot gedragsstoornissen.’’

U vertelde mij tijdens het voorgesprek dat u donorkinderen van verschillende leeftijden ontmoet in uw praktijk. Lopen deze verschillende generaties met dezelfde vragen rond, of zijn deze vragen totaal verschillend? 

‘’Jonge donorkinderen hebben zeker andere vragen dan volwassen donorkinderen. Jonge kinderen hebben ‘eenvoudigere’ vragen dan volwassenen. De jongere kinderen vragen zich af ‘waarom iedereen een vader heeft en zij niet’. Naarmate ze ouder worden willen ze graag weten ‘wie de biologische vader is’. Meestal komen de indringender vragen naar voren bij het begin van de puberteit. Dan komen identiteitsvragen als ‘wie ben ik?’ en ‘op wie lijk ik?’ sterk naar voren. Vooral jongens krijgen dan behoefte aan een vaderfiguur waaraan zij zich kunnen spiegelen. Ook meisjes beginnen vooral in de puberteit te worstelen met identiteitsvragen. Bij de meeste mensen, ook bij jonge kinderen, leeft daarnaast vooral de grote wens te weten wie hun donorvader is. Volwassen donorkinderen lopen tegen andere problemen over het niet kennen van hun afkomst aan, ze kunnen vastlopen in hun werk of in relaties. Hun (hulp)vragen zijn daarop gericht. Daarnaast hebben volwassen donorkinderen dezelfde grote wens te weten wie hun donorvader is.’’

Op dit moment is de leeftijdsgrens om je donorvader te mogen ontmoeten zestien jaar. Tot dan is er ook geen mogelijkheid, naast het doen van een DNA test, om hem of eventuele halfbroers en halfzussen te ontmoeten. Er wordt nu onderzoek gedaan naar wat het ideale moment voor (wettelijk toegestaan) contact is. Welke leeftijd moment denkt u dat het handigst is voor de ontwikkeling van de donorkinderen hun identiteit zodat ze niet met veel vragen zullen gaan zitten? 

‘’Het onderzoek dat je noemt, is een samenwerking tussen de Universiteit voor Humanistiek, Profacto en Fiom. Het onderzoek kijkt niet alleen naar de ervaringen met de leeftijdsgrenzen, maar kijkt ook welke leeftijdsgrenzen het best passend zijn en welke voorwaarden en/of zorgvuldigheidseisen bij deze leeftijdsgrenzen zouden moeten gelden. Ik kijk met grote belangstelling uit naar de uitkomst van dit onderzoek, dat eind oktober 2022 zal zijn afgerond. In het licht van transparantie over donorconceptie pleit ik er dan ook voor om de huidige leeftijdsgrens van 16 jaar, waarop donorkinderen persoonsidentificerende gegevens van de donor kunnen verkrijgen, los te laten. Het ene kind is het andere niet. Geef het kind informatie op het moment dat hij of zij daar om vraagt!

Naar mijn overtuiging is elk kind gebaat bij openheid over de wijze waarop het verwekt is. Het kind heeft emotionele en medische belangen, die zouden moeten staan boven het belang van de ouders. Er zijn in Nederland naar ruwe schatting enkele tienduizenden donorkinderen die niet weten dat ze verwekt zijn met behulp van donorzaad. Veel ouders van inmiddels volwassen kinderen houden dit verborgen. Het bij je dragen van een familiegeheim is een loodzware emotionele last. Voor de ouders leidt het onvermijdelijk tot steeds nieuwe leugens, innerlijke spanningen, loyaliteitsconflicten en schuldgevoelens. Daarnaast zijn de kinderen zijn de dupe: hen wordt soms levenslang cruciale afstammingsinformatie onthouden. De maatschappelijke bewustwording van het belang van toegang tot afstammingsgegevens en de opkomst van internationale DNA-databanken leiden er gelukkig in toenemende mate toe dat ouders (soms na tientallen jaren) ervoor kiezen hun kinderen de waarheid te vertellen. ‘’

Heeft het hebben van vragen over je afkomst invloed op hoe je je ontwikkelt als mens? Is dit bij donorkinderen anders dan bij andere mensen? Hoe kunnen naasten hier volgens u de beste ondersteuning bij bieden?

‘’Jazeker. Vragen en twijfels over je biologische afkomst hebben grote invloed op de wijze waarop je je als mens ontwikkelt. Je mist in feite de helft van je genetische informatie. In het geval van donorkinderen ontbreekt de informatie over de biologische vader. Daarom lopen donorkinderen meestal op een bepaald moment in hun leven vast en zoeken zij psychologische of psychosociale hulp.  Mensen die wél weten van wie ze afstammen, hebben een voorsprong in het leven. Je zou ook kunnen zeggen: mensen die niet weten van wie ze afstammen, hebben een achterstand. Naasten kunnen donorkinderen met afstammings- en daarmee samenhangende identiteitsvragen ondersteunen door elke vraag en elk gevoel serieus te nemen en door er in alle openheid over te durven praten. Erkenning dus! Daarnaast kun je als naaste het donorkind ook steunen in de wens de biologische vader te willen zoeken. Als je weet waar je vandaan komt, is het makkelijker te bepalen wie je bent en waar je naartoe wilt …”

Maureen Davis voor haar kast vol kennis kijkend naar de foto van haar biologische vader op de muur © Joëlle de Boer
Voor dit interview heeft Maureen bij het beantwoorden gebruik gemaakt van delen van haar hoofdstuk ‘Op zoek naar innerlijke rust: wie ben ik?’ van het onlangs verschenen boek ‘Schaduwfamilie, de zoektocht van donorkinderen’ van Linda Sprado en Vera de Lange.