Achtergrondverhaal: ‘Nooit een kwaad woord over Hoogovens’

Zo behandelde Hoogovens gastarbeiders in de jaren ’50 en ’60.

KNA0060050011-768x577

Gastarbeiders op de Casa Marina, Noord-Hollands Archief/ Kennemerland, KNA006005001

In het jaar dat Tata Steel IJmuiden 100 jaar bestaat, heeft het staalbedrijf grote moeite de openstaande vacatures te vervullen. Om nieuwe medewerkers te lokken looft het bedrijf zelfs €1.000,- uit aan werknemers die een nieuwe collega aandragen. De zoektocht naar arbeidskrachten lijkt een herhalende trend: in de jaren ’50 en ’60 van de vorige eeuw is het aantal vacatures bij Tata Steel, destijds Hoogovens, zo groot, dat het concern personeel zoekt buiten de landsgrenzen. In deze periode komen honderden gastarbeiders naar IJmuiden om bij Hoogovens aan de slag te gaan. In een vreemd land, met een andere taal, ander eten en zonder vrienden of familie om zich heen, is Hoogovens de enige vastigheid voor deze gastarbeiders. Maar: hoe gaat Hoogovens om met de gastarbeiders?

De eerste 250 gastarbeiders uit Italië komen in het jaar 1956. Kort daarop, in 1957, richt het bedrijfsapostolaat van Hoogovens de Stichting Peregrinus op. Een toepasselijke naam: Peregrinus betekent immers ‘pelgrim’ of ‘vreemdeling’. De stichting heeft als voornaamste doel een ontmoetingsplaats te vinden voor de Italiaanse gastarbeiders. Zo geschiedt: de stichting bouwt ‘Casa Nostra’, ‘ons huis’, in Beverwijk, gefinancierd door Hoogovens. Het gebouw heeft een zaal die dienstdoet als recreatieruimte, de Italiaanse gastarbeiders krijgen maaltijden en hulp bij privéproblemen of bureaucratische kwesties. Hoogovens verzorgt een introductiebrochure, vertaald naar het Italiaans. Het bedrijf schept mogelijkheden voor de arbeiders om Nederlands te leren door middel van zelfstudieboeken of een eenvoudige cursus.

Eén van de gastarbeiders is de Sardinische Mario Lodo. ‘Ik kwam in aanraking met Hoogovens toen bij ons in Sardinië papieren waren aangeplakt dat Nederland arbeiders zoekt. Bij ons was er niet zoveel werk en hier kon ik vast werken. Toen moesten we eerst gekeurd worden in mijn dorp en later in Milaan. Zo ben ik dus naar de Hoogovens gekomen, maar ik heb eerst twee jaar in de mijnen gewerkt, in Limburg.’ Een andere gastarbeider is Arturo Asani, ook uit Sardinië: ‘In Sardinië las ik in de krant dat ze arbeiders zoeken in Holland, bij de staalfabriek. Zo ben ik in contact gekomen met de Hoogovens’.

‘De Hoogovens, dus niet Corus en Tata Steel, was hartstikke goed voor de arbeiders, niet alleen de buitenlanders, maar ook voor de Nederlanders. De Hoogovens was een heel sociaal bedrijf. Zeker weten.’, aldus Lodo over zijn behandeling door Hoogovens.

Zo beschrijven veel medewerkers Hoogovens als een sociaal bedrijf. Ook Ans Kortekaas, dochter van een Hoogovenaar – zoals het personeel zichzelf graag noemt -, bevestigt dit. Haar vader, Jan Meijer, werkt van 1950 tot 1969 bij Hoogovens, eerst als portier en later op kantoor. ‘In de jaren ’50 konden werknemers bijvoorbeeld hun 4% vakantiegeld inleveren om met de familie naar een vakantiehuis te gaan, volledig georganiseerd door Hoogovens. Er was bijvoorbeeld zo’n vakantiehuis in Ommen. Wij gingen naar het Kesslerhuis in Zeist. Vaak waren ze mooier dan eigen huizen: met een badkamer en douche’, vertelt ze over de voorzieningen die Hoogovens treft. Werknemers die een ongeluk krijgen en daardoor geen fysiek werk meer kunnen doen, krijgen vervangend werk aangewezen bij Hoogovens. Verder blijft Hoogovens tot na de dood van Ans’ vader haar moeder, Corry Meijer-Zonneveld, een kerstpakket sturen: ‘Daar was ze zo trots op’. ‘Ik hoor nooit een kwaad woord over Hoogovens, het was een ontzettend goed bedrijf’, meent de geboren Heemskerkse.

Ans merkt destijds echter weinig van de gastarbeiders. ‘De wereld was zoveel kleiner toen’. Ze woont in die jaren met haar familie in Heemskerk. De gastarbeiders in Heemskerk wonen dichtbij de Laurentiuskerk, in het centrum van Heemskerk. Sommigen trouwen met een (blond) Nederlands meisje, maar meer merkt men niet van de Italianen en Spanjaarden.

In latere jaren komen meer Italiaanse, maar ook Spaanse gastarbeiders naar IJmuiden. Hoogovens begint zich te bemoeien met de huisvesting van haar buitenlandse werknemers. Waar zij eerst verblijven in pensions of bij particulieren begint Hoogovens nu met het zelf huisvesten van gastarbeiders. De continue stroom gastarbeiders maakt echter dat onderdak vinden moeizaam gaat. Hoogovens koopt in 1961 een passagiersschip, de ‘Arosa Sun’. Het schip, dat in de haven van IJmuiden ligt, biedt onderdak aan 680 medewerkers. Het schip raakt vol en de Hoogovens schaft nog een schip aan, de ‘Casa Marina’. 250 gastarbeiders wonen en leven op de Casa Marina. Sardinische Arturo Asani woont in deze tijd op de Arosa Sun. ‘In het begin was dat wel moeilijk. Ik moest eraan wennen’, vertelt Asani over de Arosa Sun. ‘Maar’, zegt hij, ‘het was hartstikke goed daar’.

De arbeiders op de twee schepen hebben sportterreinen tot hun beschikking. Het bisdom Haarlem zorgt voor Italiaans- en Spaanssprekende priesters, zodat de arbeiders hun geloof kunnen blijven uitoefenen. De Commissie voor Bedrijfsontspanning van Hoogovens zorgt voor speelkaarten, schaak- en damborden en een biljarttafel.  Op de schepen krijgen de werknemers maaltijden verzorgd door Hoogovens. Deze maaltijden zijn vaak Hollands en sober: aardappelen, gehaktballen en gekookte groenten zoals spruitjes, witlof en andijvie. Asani vertelt dat zij hier niks van moeten weten: ‘Wij dachten bij het Hollandse eten “wat is dat?”’. Italianen staan immers te boek als echte Bourgondiërs. 150 van de arbeiders besluiten in 1961 naar het kantoor van Hoogovens te gaan, om ‘Spaghetti-oproer’ te voeren. De volgende maand regelt Hoogovens een Italiaanse kok voor de arbeiders. ‘Hij kookte hartstikke lekker voor ons’, vertelt Asani over de kok. Hierna is er nooit meer gestaakt door de gastarbeiders.

Martin Welp is huidig werknemer bij Tata Steel IJmuiden. Hij vertelt dat tegenwoordig weinig buitenlanders werkzaam zijn bij Tata Steel, ‘Wij hebben denk ik vooral technisch geschoolde mensen nodig, die waarschijnlijk niet zomaar aangenomen worden. De taalbarrière blijft een probleem en de simpele werkzaamheden zijn allemaal geautomatiseerd. De enige buitenlandse krachten waar ik iets mee te maken heb zijn die van buitenfirma’s, die worden ingezet op montageklussen en soms vervoer via vrachtwagens. Dit is voor de meeste collega’s al moeilijk genoeg met communiceren.’

Daarnaast bestaat sinds 1992 de Europese Economische Ruimte (EER), waardoor binnen de Europese Unie vrij verkeer van personen, goederen, diensten en kapitaal geldt. Dit maakt dat in het buitenland werken minder voeten in de aarde heeft. Waar de arbeiders in de jaren ’50 en ’60 nog een verblijfsvergunning moeten hebben, is dat nu niet meer van toepassing.

Kortom, Hoogovens zorgt goed voor haar gastarbeiders. Dit kan dan ook de reden zijn waarom het grootste deel van de werknemers destijds niet meer terugkeert naar hun vaderland. Door de jaren heen leert Hoogovens dat gastarbeiders niet genoeg hebben aan huisvesting alleen, ook het sociale aspect is van belang. De eerste levensbehoefte is uiteraard een dak boven het hoofd en voedsel, waarvoor Hoogovens meteen zorgt. Al doende leert men dat de gastarbeiders ook behoefte hebben aan vrijetijdsbesteding en integratie in de Nederlandse samenleving.