Hoer! Klootzak! Meer dan een miljoen mensen in Nederland hebben met zulke berichtjes via internet of ergere vormen van cyberpesten te maken. Pesten is iets dat al generaties lang bestaat, maar online pesten is iets dat zich in de afgelopen jaren ontwikkeld heeft. Door sociale media wordt het pesters heel gemakkelijk gemaakt om anoniem iemand lastig te vallen. Wordt er door de politie wel genoeg aandacht besteed aan het opsporen van Cyberpesters?
Cyberpesten is een fenomeen dat vooral onder de jeugd speelt. Cyberpesten kan ernstige vormen aannemen. Denk hierbij bijvoorbeeld aan het verspreiden van naaktfoto’s van anderen. Voor de jeugd van tegenwoordig is het normaal om alles met één klik te delen via verschillende sociale mediakanalen. Met deze ene klik kunnen levens compleet worden verwoest. Vaak zijn de daders zich niet bewust van de gevolgen die cyberpesten met zich mee kan brengen.
“In veel gevallen wordt er geen aangifte gedaan tegen cyberpesten”, vertelt politierechercheur Hans Scholten (60) uit Hilversum. Uit cijfers van het CBS blijkt dat er in Nederland gemiddeld door 6,7 procent van de slachtoffers van cyberpesten aangifte wordt gedaan. Jongeren vinden het gênant om het aan hun ouders te moeten vertellen, laat staan tegen de politie. “Een van de oplossingen hiervoor is ons Instagram account”, zegt wijkagent Hafid Jaadari (33). Op het Instagram account komen regelmatig vragen binnen van jongeren. “Vorig weekend nog vroeg een meisje van 12 jaar hoe zij om moest gaan met een oudere man die haar vroeg om naaktfoto’s en seks. Door met jongeren te chatten, kunnen zij alsnog met de politie praten zonder dat ze met hun rugzakje naar binnen hoeven te lopen op het politiebureau. Ik stuur niet gelijk aan op aangifte doen. Ik praat hen er rustig doorheen en zorg dat ze het eerst aan hun ouders vertellen.”
Ook Michanou Selberie (48) herkent het beeld dat er te weinig aangifte wordt gedaan tegen cyberpesten. Zij is trainer bij Konfia. Dit is een organisatie die kinderen weerbaar maakt tegen (cyber)pesten, onder andere door ze meer zelfvertrouwen te geven. “Cyberpesten is iets nieuws, en je merkt dat dit steeds meer onderdeel wordt van de trainingen en workshops die wij geven. We leren de jongeren dat ze erover moeten praten, dat het niet hun eigen schuld is en dat zij Cyberpesters moeten blokkeren.”
Ook bewustwording onder de jongeren is belangrijk. Vaak weten de online pesters zelf niet eens waar ze mee bezig zijn. De politie is druk bezig om voorlichting te geven aan kinderen, met name op school, om de kinderen bewust te maken van wat ze aan het doen zijn. Oudere mensen worden bijna nooit met cyberpesten geconfronteerd. Het speelt vooral bij de jeugd van 10 tot 25 jaar oud. “Ouders hebben geen zicht op wat hun kinderen online doen, waardoor ze vaak overvallen worden door het online pestgedrag, dan komen ze heel snel bij ons terecht”, zegt Hans.
[aesop_quote type=”pull” background=”#ffffff” text=”#000000″ width=”30″ height=”100px” align=”right” size=”1″ quote=”Ik heb wel geleerd dat als je een serieuze poging
doet om de dader te vinden, je een heel eind kan komen.
En dát is het probleem bij de politie.” parallax=”on” direction=”left” revealfx=”off”]
Straffen
De slachtoffers of hun ouders kunnen dus aangifte doen tegen cyberpesten. Maar hoe werkt dit eigenlijk? Want cyberpesten op zich is geen strafbaar feit. Tijdens het cyberpesten moet de dader dus een bestaand strafbaar feit hebben gepleegd zoals belediging, bedreiging of smaad om aangifte tegen hem of haar te kunnen doen. “Als er geen strafbaar feit is gepleegd, leent het cyberpesten zich niet voor een aangifte. In dat geval kan de wijkagent alleen de school, het netwerk en de buurt benaderen om het probleem aan te kaarten”, vertelt operationeel expert gedigitaliseerde criminaliteit, Francis Nijmeijer-Fraaij (36).
“Alleen als er een strafbaar feit is gepleegd, kan er aangifte worden gedaan”, beaamt Hans Scholten. Als het behoorlijke strafbare feiten zijn die de jongere voor het eerst heeft begaan, dan komt hij bij bureau Halt terecht. De verdachte houdt hier geen registratie aan over en krijgt bij Halt een gesprek met zijn ouders erbij. Het slachtoffer en diens ouders krijgen ook een gesprek bij Halt. Vervolgens moet de verdachte een excuusbrief schrijven aan het slachtoffer. Tot slot is een taakstraf ook een optie. Of de verdachte deze krijgt, hangt af van de zwaarte van het delict. Omdat de daders vaak geen idee hebben waar zij mee bezig zijn geweest, is deze bewustwordings-methode effectief.
Op vrije voeten
Dit traject treedt in werking als de dader wordt opgespoord. Maar het pesten gebeurt vaak anoniem. Wat kan de politie dan betekenen? “Cybercrime oplossen is niet eenvoudig”, zegt misdaadverslaggever Peter R. de Vries. Ook zijn team slaagde er niet altijd in om een cyberpester op te sporen. “Ik heb wel geleerd dat als je een serieuze poging doet om de dader te vinden, je een heel eind kan komen. En dát is het probleem bij de politie: men doet die moeite vaak niet en dan wordt er dus ook niks opgelost. De aangiften blijven vaak op de plank liggen. De dader komt daardoor goed weg.”
[aesop_quote type=”pull” background=”#ffffff” text=”#000000″ width=”100%” height=”100%” align=”left” size=”1″ quote=”De vraag is waar we onze prioriteiten moeten leggen,
soms kunnen we cyberpesten niet goed oppakken.” parallax=”on” direction=”right” revealfx=”off”]
In de politiewereld is er al jarenlang een tekort aan agenten. Bureau Hilversum moet het doen met slechts 150 agenten in totaal, deze zijn verantwoordelijk voor de aanpak van alle misdaad in de regio: van fietsendiefstal tot inbraken, overvallen en moord. Daar komt nu dus ook cybercrime bij. “Cybercrime is onderdeel geworden van het werk dat erbij is gekomen, dat wij vroeger nog niet hadden”, zegt Hafid Jaadari.
Een ander probleem bij de politie is het gebrek aan kennis. Een groot gedeelte van het politiekorps is van vóór het internet-tijdperk. “Het belangrijkste is dat je een aangifte goed onderzoekt, dan zie je dat de meeste daders toch belangrijke fouten maken waardoor je ze kunt opsporen”, zegt Peter R. de Vries. Maar bij het opnemen van de aangifte gaat het juist vaak al gelijk fout, vertelt Hans Scholten: “Soms tref je iemand die de aangifte opneemt die het niet helemaal begrijpt. Deze persoon stelt dan niet de juiste vragen, en is niet genoeg onderlegd om cybercrime te kunnen herkennen en begrijpen.”
“De vraag is waar we onze prioriteiten moeten leggen, soms kunnen we cyberpesten niet goed oppakken omdat we te weinig mensen hebben. Dat heeft écht met capaciteit te maken.” Er zijn wel specialisatieteams op het gebied van cybercrime, maar die kunnen lang niet alle aangiften verwerken. “De kennis over cyberpesten is zeker een speerpunt bij de politie”, vult Hafid Jaadari aan, “maar de tijd moet ons gaan helpen.”