Factcheck: Kinderen fietsen minder, maar kunnen het nog wel

Factcheck: Kinderen fietsen minder, maar kunnen het nog wel

In een opiniestuk dat op 14 september 2025 in Trouw verscheen, geschreven door journalist Thijs Zonneveld en Tweede Kamerlid Mohammed Mohandis, wordt het thema sport en bewegen besproken en wordt gesteld dat dit een luxeproduct dreigt te worden. Zo schrijven zij dat: “Een op de vier jongeren in de stad niet kan fietsen.” Voor een land dat wereldwijd bekendstaat als hét fietsland, kan zo’n uitspraak schokkend overkomen.

Na verder onderzoek blijkt echter dat deze claim ongefundeerd is. Er is namelijk geen enkel onderzoek te vinden dat dit cijfer bevestigt. Deskundigen benadrukken bovendien dat het zeer lastig is om zulke exacte percentages vast te stellen.

Deze factcheck is uitgevoerd op basis van beschikbare informatie op de datum van publicatie.

 

Voordat we deze claim gaan onderzoeken is het belangrijk om eerst na te gaan hoe deze claim in elkaar zit. In het desbetreffende opiniestuk dat geschreven is door Thijs Zonneveld in samenwerking met Mohammed Mohandis, hebben zij het over dat sport en bewegen een luxeproduct dreigt te worden. Hier beweren ze dus dat één op de vier jongeren in de stad niet meer kan fietsen. Voor een fietsland als Nederland is dat dus een redelijk aantal.

Als we even naar de bewering kijken, valt mij meteen wat op. Het woord ‘jongeren’. Wat wordt hier feitelijk mee bedoelt?

Voor het begrip jongeren bestaan verschillende definities. Het Nederlands Jeugdinstituut richt zich bijvoorbeeld op mensen van 16 tot 27 jaar, terwijl het woordenboek van Dale het heeft over een persoon tussen de 16 en 30 jaar oud. Doordat beide indicaties dicht bij elkaar liggen, hebben we in ieder geval een kleine indruk wat er met het begrip ‘jongeren’ bedoeld wordt.

Als we dus uitgaan van de groep jongeren, tussen de 16 en 30, kunnen we kijken naar hun gedrag en de ontwikkelingen die daarbij spelen.

Fietsgedrag onder jongeren

Volgens bewegingswetenschapper Jasper Reenalda zie je inderdaad dat er een ontwikkeling gaande is. “Jongeren fietsen steeds minder of pakken steeds meer e-bikes en de fatbikes”, zegt hij. “Een op de vier zal een anekdote zijn, want bij fietsen is dat eigenlijk niet bij te houden”. Reenalda vergelijkt het met taal en rekenen waar je gemakkelijker een toets kan afnemen dan bij fietsen. “Ik ben het wel met de schrijvers eens op het gebied dat er een verandering plaatsvindt die niet positief is, maar 1 op de 4 is te lastig om te meten.”

Naast wetenschappers houdt ook de ANWB zich bezig met dit onderwerp. Zij geven verkeers- en fietslessen en zien van dichtbij hoe het gesteld is met de fietscultuur in Nederland. Woordvoerder ANWB bevestigt dat ook zij het cijfer van 1 op de 4 nergens kunnen vinden. Wel benadrukt hij dat het fietsgebruik de afgelopen 5 à 10 jaar inderdaad is afgenomen. Daarbij merkt hij op dat vooral kinderen minder fietsen, omdat ouders hen vaker met de auto brengen. De voornaamste reden hiervoor is dat ouders het verkeer te onveilig vinden.

Om meer duidelijkheid te scheppen, heeft Thijs achteraf nog laten weten dat het bij de uitspraak om de volgende resultaten ging: een op de vier kinderen in grote steden die naar de middelbare school gaat (zeg 12 jaar oud) heeft geen fiets of kan er niet op fietsen.

 

 Conclusie

Dus, na zorgvuldig onderzoek blijkt de claim: “Een op de vier jongeren in de stad niet kan fietsen”, gemaakt door Thijs Zonneveld en Mohammed Mohandis, niet helemaal juist te zijn. Na meer onderzoek gedaan te hebben is er wel sprake van een afname van fietsende jongeren, maar is 1 op de 4 nergens te vinden en te bevestigen. Deskundigen geven bovendien aan dat dit amper te meten is.

Concluderend kan worden gesteld dat de uitspraak van Zonneveld en Mohandis niet volledig klopt, maar wel raakt aan een probleem: steeds minder jongeren fietsen.

Over de auteur