Daar zit hij dan. Aan het eind van de gang zie ik door de deuropening van de woonkamer mijn opa zitten. Zijn hoofd staat in een hoek van bijna 90 graden ten opzichte van zijn lichaam, hij is vast weer in slaap gekukeld. Aan de tafel staan nog drie andere stoelen, maar deze zijn leeg. Iets achter hem zit nog iemand, de nek van de vrouw bevindt zich in dezelfde wiskundige hoek als die van mijn opa. Terwijl ik de woonkamer in mij opneem en ik mijn opa nader speelt zich eigenlijk maar één vraag af in mijn hoofd. Zou hij mij herkennen?
Twee weken geleden was ik op wintersport in Zwitserland, samen met mijn vriendin, haar familie en mijn moeder. Ik kijk elk jaar enorm uit naar deze vakantie en was er dit keer ook echt aan toe. Al sinds de zomervakantie ben ik druk met werk en studeren, dus er even tussenuit was geen overbodige luxe. Met de verzuring nog in mijn benen na weer een lange dag skiën plof ik neer op de bank. Mijn gedachten gaan naar wat ik de afgelopen periode allemaal heb beleefd. Tijdens alle drukte sta ik hier vaak niet bij stil, maar op zo’n moment als deze vind ik het heerlijk om na te denken over hoe mijn leven er op dit moment uitziet. En het gaat best goed concludeer ikzelf, terwijl er ondertussen een grijns verschijnt op mijn gezicht.
Ik moet ook denken aan mijn opa. Ik wil hem vertellen over wat ik allemaal doe en hoe het met mij gaat. Zeker de wintersport verhalen wil ik hem vertellen, daar is hij altijd al gek op geweest. Toen ik klein was hadden mijn opa en oma zelfs een vakantiehuis in de bergen in Oostenrijk. In de winter gingen we daar dan altijd skiën en in de zomer wandelen, fietsen en zwemmen in het meer.
Wanneer ben ik voor het laatst bij hem langs geweest? Was dat nou alweer meer dan een maand geleden? Dat ik het niet eens meer weet geeft aan dat ik hem al te lang niet heb gezien. En hoe meer ik mij dat bedenk, hoe erger ik het vind. Het besef dringt mij binnen dat waar bij mij de dagen voorlopig niet op te lijken kunnen, dit bij hem natuurlijk niet meer het geval is. Hij is 86 jaar en voor hem komt het eerder aan op aftellen.
Terug in Nederland bel ik direct met mijn oma. “Hoe gaat het vraag ik? En hoe is het met opa?” Zij knoopt gelijk een gesprek aan en wil van mij weten hoe het was op wintersport. “Goed, goed, was leuk”, zeg ik. “Vertel even Jeanneau”, klinkt het aan de andere kant van de lijn. Mijn oma wil natuurlijk alle verhalen horen, maar ik bel met een heel ander doel. “Zullen we anders volgende week samen naar opa”, stel ik voor, “dan praat ik je dan helemaal bij.” “Is goed”, zegt mijn oma en we spreken gelijk een dag af.
Vanmorgen ben ik op de fiets naar het station gegaan, waar mijn oma mij met de auto heeft opgepikt. Het is voor mij best een stuk fietsen naar mijn opa, daarom haalt ze mij op. Ik vind het lief en geniet van het moment dat ik de bruine auto van mijn oma al zie staan als ik aan kom rijden. Ze is er altijd eerder dan ik, en dat terwijl in nooit te laat ben. Vanaf het station is het nog ongeveer een kwartier rijden.
Nu loop ik met mijn oma richting de woonkamer van mijn opa. De deurpost waardoor ik mijn opa net nog in de verte zag zitten komt steeds dichterbij. En ondanks dat de deur openstaat, voelt hij voor mij als een barrière. Zou hij mij überhaupt herkennen?
Mijn oma gaat voor mij uit. “Hallo Johan, hallo”, zegt ze terwijl ze de woonkamer binnentreedt. Als een klaproos zie ik mijn opa opbloeien. “Hallo Johan”, herhaalt mijn oma hardop. Zijn ogen schieten open, “hiep, hiep, hiep, hoera!”, roept hij. “Hiep, hiep, hiep”, klinkt het nog een keer. Ik moet mijn lach inhouden, er is namelijk helemaal niemand jarig. Mijn oma lacht wel en zegt, “kom Johan dan gaan we wat lekkers drinken.”
Hij laat zich dit niet twee keer zeggen en herrijst uit zijn stoel. “Moet ik mee?”, zegt hij. “Ja, loop maar met ons mee”, zeg ik hem rustig. “Kom maar, dan gaan we wat drinken”, voeg ik toe. Hij sloft wat richting dezelfde deur, via waar mijn oma en ik net binnen kwamen, maar het gaat mijn oma duidelijk niet snel genoeg. Ik zie hoe zij hem bij zijn arm pakt en samen lopen ze voor mij uit richting de kantine in de huiskamer. Langzaam loop ik achter ze aan en geniet van de liefde die er na 63 jaar huwelijk nog altijd vanaf spat. Ik hoop dat ik op die leeftijd ook met mijn geliefde zo mag blijven rond strompelen.
Voor we gaan zitten bestel ik drie appelflappen bij de kantine. Ik weet hoe dol mijn opa is op zoetigheid, het duurt dan ook niet lang voor hij dit laat merken. Met smakkende bewegingen met zijn mond probeert hij duidelijk te maken dat hij wel een appelflap lust. “Dat vindt meneer wel lekker”, zegt de kantinemedewerker, terwijl ze de appelflap speciaal voor mijn opa nog even in stukjes snijdt. Mijn opa blijf ondertussen duidelijk en met veel geluid smakken met zijn mond. “Nou Johan”, zegt mijn oma die er genoeg van heeft, “hou eens op.” Ik zie dat haar gezicht wat rood kleurt, ze schaamt zich duidelijk voor het gedrag.
De kantinemedewerker geeft hem vast een stukje om hem stil te krijgen en geeft mijn oma een knipoog. Nadat ik heb afgerekend zoeken we een plekje aan een tafel in de huiskamer en gaan uiteindelijk aan het raam zitten.
“Opa, ik ben net terug van wintersport”, hij stop ondertussen nog een hap appelflap naar binnen en het lukt nog niet om zijn aandacht te krijgen. Ik doe nog een poging. “Ik ben net terug van Wintersport opa, ik ben een weekje wezen skiën in Zwitserland. Leuk hè?” “Jeanneau is net terug van skiën”, herhaalt mijn oma. “Dat vond jij ook altijd zo leuk toch?”, zeg ik tegen hem. “Is dat zo”, reageert mijn opa. “Ja, jij ging altijd, meerdere keren per jaar zelfs, in jullie huis in Oostenrijk.” Met volle mond reageert hij, “ik had geen huis in Oostenrijk.” “Jawel Johan”, zegt mijn oma. “In Ober Millstatt, op de berg, waar we altijd heengingen. En met Herman en Annie.” Het zegt mijn opa duidelijk niets meer, belangrijker voor hem is de appelflap op dit moment.
Het is waar ik al bang voor was. Door zijn alzheimer is hij de laatste jaren steeds vergeetachtiger geworden. Zijn geheugen werkt als een vergiet, waarin het enige dat lijkt te blijven hangen mijn oma is. De eerste jaren wilde ik het niet zien. Iedereen vergeet weleens wat, maakte ik mijzelf dan wijs. Maar uiteindelijk viel het niet meer te ontkennen. Sinds twee jaar woont hij daarom ook niet meer thuis bij mijn oma, maar in een verzorgingstehuis. Zijn toestand begon ook te tol bij mijn oma te eisen, waardoor we deze keuze hebben moeten maken.
“Nouja, ik ben dus een week wezen skiën in Zwitserland”, zeg ik om mijn verhaal te hervatten. Mijn oma wil namelijk wel weten hoe het was. Tijdens dat ik vertel word ik om de zoveel seconden onderbroken door mijn opa: “Op!”, zegt hij steeds waarna hij zijn mond opent om het te bewijzen. Ik moet er van binnen om lachen en daag mezelf uit om steeds net een ander antwoord te geven. “Ja lekker hè”, “goedzo”, of “ik heb hem ook op”, zeg ik waarna ik mijn verhaal weer verder vertel.
Ik pak mijn telefoon uit mijn broekzak om te kijken hoe laat het is. “Tijd om te gaan” zegt mijn oma, die gelijk doorhad dat ik inderdaad met die reden mijn telefoon pakte. We zijn een uurtje op bezoek geweest en inmiddels volgens mij allebei redelijk gaar van de tropische tempratuur in het tehuis en het reageren op mijn opa.
Terug op zijn afdeling nemen we afscheid. Al doet mijn oma dit met een smoes, omdat mijn opa haar anders niet laat gaan. “Ik moet Jeanneau op het station afzetten en kom later terug.” Met later bedoelt zij morgen of overmorgen, maar mijn opa begrijpt het als straks. Het valt mij op dat mijn oma het altijd op zo’n manier probeert te brengen dat ze eigenlijk ook niet liegt.
Nog net voor we gaan fluister ik tegen mijn oma: “Zou hij nou hebben doorgehad dat ik het was?” Waarop mijn oma dit aan mijn opa vraagt. Hij haalt zijn schouders op. “Dit is je kleinzoon Jeanneau, je weet wel van je dochter Bianca.” Ergens hoop ik dat het hem toch weer te binnenschiet, maar er echt op hopen hoef ik niet te doen. “Ja, en ik kan vliegen”, grapt mijn opa op de vraag. “Is dat mijn kleinzoon?” “Ja opa, ik ben je kleinzoon” zeg ik, waarna ik hem een knuffel geef en we weggaan.
Samenlopen mijn oma en ik door de sluisconstructie van deuren om van de afdeling af te komen. Mijn oma voert de code in, die ik na twee jaar nog steeds niet uit mijn hoofd ken. “Ik blijf het lastig vinden om op bezoek te gaan”, zeg ik tegen mijn oma die stil blijft en mij verder laat vertellen. “Opa is opa gewoon niet meer en ik wil niet dan de herinneringen die ik nu met hem maakt, de goede herinneringen doen vervagen. Ik wil niet altijd terug moeten denken aan alzheimer opa, maar juist aan de altijd vrolijke en sportieve man die hij altijd is geweest.” “Ja Jeanneau, ik vind het ook soms lastig”, zegt ze. “Maar de goede herinneringen hoeven geen plaatst te maken voor deze”, en ze heeft gelijk.
Ik ben blij dat ik ben geweest bedenk ik mij. Opa was vrolijk en dat maakt mij vrolijk. En hoewel hij niet meer de oude is, zijn er toch altijd dingen waaraan ik hem blijf herkennen. En die versterken juist mijn fijne herinneringen aan hem. Met een bevredigd gevoel zit ik in de bijrijdersstoel naast mijn oma. Die ondertussen ook gewoon al 83 jaar is, ik besef mij dat ik ook dat niet moet vergeten. Mijn oma lacht naar mij terwijl het tehuis langzaam in de achteruitrijspiegel van de auto verdwijnt.