Een helse nacht

Een helse nacht

Het is iets over vier uur ’s nachts en Joeri Buwalda komt uit de operatiekamer. Hij is inmiddels twee jaar officieel KNO-arts in het UMC van Utrecht. De hoopvolle gezichten van de familie van de net binnengebrachte benauwde patiënt, nog liggend in de operatiekamer, staren hem aan. Die verdwijnen echter bij het zien van de blik van de arts ‘Hij is gestikt. Hij is er niet meer.’ De woorden, die voorzichtig fluisterend worden uitgesproken, hebben een tegenovergesteld effect. Een harde klap in een doodstille wachtkamer. Ongeloof en verdriet worden bijna tastbaar in de verder geheel emotieloze witte kamer. Vooral omdat de mannelijke patiënt en zijn familie een uur daarvoor zich nog van geen direct gevaar bewust zijn. Voor Joeri komt het bijna net zo hard aan. Trillend en machteloos staart hij voor zich uit. Dit is niet waarvoor je medisch specialist wordt. Je wilt mensen genezen, niet zien sterven. Hij had nooit verwacht ooit iets als dit in zijn carrière mee te maken. ‘Ben ik het nog wel waard om arts te zijn’, vraagt hij zich af? Nog altijd blijft deze nachtelijke gebeurtenis uit 2006 het meest lastige moment uit de carrière inmiddels 53-jarige arts.

Het begint als een normale vrijdagavond. Joeri gooit een diepvriespizza in de oven. Hij draait het knopje naar 200˚C, zet de timer op 12 minuten en ploft naast zijn vrouw op de bank. Tijdens dienst heeft Joeri nooit veel zin om te koken. Zijn telefoon zit de hele avond al vast in zijn zak. Er kan op ieder moment een zeer dringend telefoongesprek binnenkomen. ‘Ik hoop niet dat ik vanavond wordt gebeld. Ik ben al kapot genoeg van afgelopen week ’, zegt Joeri tegen Marjolijn. Een luid belletje klinkt vanuit de keuken. ‘De pizza is klaar’, zegt Marjolijn opgewekt. Joeri staat op en loopt richting de keuken, snijdt de pizza in puntstukken en brengt hem naar de salontafel in de woonkamer. Het achtuurjournaal staat op. Joeri kijkt jaloers naar het wijntje in de hand van zijn vrouw. ‘Volgend weekend weer’, denkt hij. Tijdens dienst is het natuurlijk verboden te drinken. De rest van de avond verloopt rustig en er wordt niet meer gebeld. Rond 11 uur gaan Joeri en Marjolijn naar bed. Marjolijn valt gelijk in slaap, maar Joeri loopt nog een uur te draaien en te peinzen. Na een uur of twee valt ook hij in slaap.

Om half 4 ’s nachts gaat dan toch de telefoon en schrikt Joeri wakker. Snel slaat hij de dekens van zich af en rent de gang op, zodat zijn vrouw niet ook wakker wordt. ‘Een rond de 60 jaar oude man met kanker van het strottenhoofd, is uiterst benauwd binnengebracht’, klinkt het aan de andere kant van de lijn. De artsassistent legt verder uit: ‘Ik heb gekeken in de luchtweg en er is bijna geen ruimte meer om te ademen.’ Een operatie is direct nodig. Over de telefoon wordt besloten dat via de hals door middel van het creëren van een gaatje, een toegang naar de luchtweg gevonden moest worden. Snel kleedt Joeri zich aan en snelt met de slaap nog in zijn ogen naar zijn auto. Als muziekliefhebber luistert hij normaal aandachtig naar de radio op weg naar zijn werk, maar nu zijn de gedachten al bij de spoedoperatie die moet worden uitgevoerd. De parkeergarage van het ziekenhuis is bijna helemaal leeg als Joeri aankomt. Het is 3:50. Hij loopt snel naar binnen door de schuifdeuren, de trap op, richting de operatiekamer.

Een grijze, 60 jaar oude, maar volledig bewuste man staat al klaar in de operatiekamer wanneer Joeri arriveert. Zijn operatiegewaad wappert licht heen en weer na de snelle opening van de deur. De man geeft een enigszins zenuwachtig en onbehagen knikje, terwijl Joeri zijn handen wast en blauwe nitrilhandschoenen uit de hoek van de kamer pakt. Aan de ademhaling van de patiënt is te horen dat hij alsmaar benauwder wordt. ‘Veel tijd is er niet te verliezen’, denkt Joeri. ‘We gaan via uw hals door middel van het maken van een gaatje, een toegang tot uw luchtweg creëren’, vertelt Joeri. ‘Ik hoorde het al van uw artsassistent inderdaad’, antwoordt de patiënt. Geen tijd te verspillen. ‘Gaat u daar liggen, dan gaan we beginnen. Ik zal eerst snel u verdoving aanbrengen. ’ Joeri wijst de man naar het operatiebed. Hij gaat liggen en krijgt een spuitje in de hals, waarop Joeri zich nog één keer omdraait om de gereedschap voor de operatie erbij te pakken. De actie moest pak en beet drie seconden hebben geduurd, maar toen Joeri zijn blik weer op de man richtte, kleurde hij ineens paars. Een spontane paniek overvalt de operatiekamer, versterkt door een luide , onmiskenbare monotone piep op de monitor achter het bed. De man zijn hart was gestopt. ‘Nu professioneel blijven’, denkt Joeri. ‘Jij reanimeert, ik maak de luchtweg vrij’, wordt de artsassistent opgedragen. Joeri spreekt luid, maar de angst in de stem valt niet te onderdrukken. ‘Godverdomme, godverdomme, ik raak hem verdorie kwijt.’ Er was geen houden meer aan. De man was weg. Het ging allemaal veel te snel. Binnen een paar minuten is de patiënt van conserverend persoon op de operatiekamer in een lijk op de operatiekamer veranderd. De tumor had de ruimte in het strottenhoofd zodanig verkleind, dat er spontaan bij het gaan liggen, geen lucht meer door de luchtwegen heen kon stromen (ALV, 2024). Het hart stopte daarna opmerkelijk snel.

De aanwezige vrouw, zoon en dochter van de man, hadden Joeri niks kwalijk genomen. Waarschijnlijk zagen ze aan zijn uitstraling dat ook de impact op hem groot was. Tijd voor verwerking van de situatie, zit er voor Joeri niet in. ‘De overlijdenspapieren moeten ingevuld worden Joeri. Ze gaan onderzoek doen of wij verantwoordelijk zijn’, de artsassistent legt een hand op zijn schouder en neemt hem mee. Joeri kijkt glazig naar het witte papier op de tafel voor zich. Vraag 1: ‘Was het een natuurlijke dood?’.
Antwoord: ‘Nee’. ‘Ik heb gewoon iemand vermoord’, is de eerste gedachte die door Joeri’s hoofd spookt. Hij schudt hem er snel weer uit. ‘Nee, je had niks anders kunnen doen’, probeert hij zichzelf te verzekeren. Maar er is één prangende vraag die zich maar blijft herhalen: ‘Ben ik dan wel geschikt om dokter te zijn?’ Wekenlang blijft Joeri met die gedachte rondlopen.

De operaties die volgen, gaan allemaal gelukkig goed, maar aan de deuk in het vertrouwen doet het allemaal weinig. Marjolijn probeert thuis haar man te troosten, zelf is ze ook medisch specialist (oogarts). ‘Niet zo down hoor’, spreekt Marjolijn zacht, als ze voor de zoveelste keer die week een zwijgzame Joeri eten opschept. ‘Je weet zelf ook dat je er niks aan kon doen. De familieleden nemen het je ook niet kwalijk.’ Ze weet hem er langzaam van te overtuigen dat hij niet schuldig is. Dat wordt bevestigd als de uitslag van het onderzoek terugkomt. Joeri is niet schuldig bevonden aan dodelijk aflopende operatie. ‘Eén zorg minder’, denkt hij, terwijl hij op dinsdagmorgen de deur naar zijn spreekkamer opent op, waar hij die dag talloze patiënten zal ontvangen. Hij kijkt naar de foto van zijn twee kleine zoontjes op zijn bureau. Een kleine glimlach kan hij niet onderdrukken. ‘Misschien moet ik voor hen niet opgeven’, denkt hij. Toch blijft er iets knagen. De dag verloopt zonder grote bijzonderheden en om 17:30 keert Joeri huiswaarts, niet wetende dat morgen zich een zeker kantelpunt zal voordoen.

Joeri heeft net zijn koffie gehaald en rolluiken van het raam in zijn spreekkamer geopend. Hij treft de laatste voorbereidingen op de hoornvliestransplantatie die gaat plaatsvinden over twee, als er op zijn deur geklopt wordt. Een oudere collega van de KNO-afdeling staat in de smalle opening. ‘Joeri weet je’, begint hij. ‘Ik weet dat je het incident van even geleden het liefst zo snel mogelijk vergeet en dat je het er niet graag over hebt, maar ik wilde er toch nog even wat over kwijt. Ik zie het namelijk zo. Die man was niet meer te redden en dan bedoel ik niet op dat specifieke moment. Nee dan bedoel ik, die man was überhaupt niet meer te redden. Hij was ten dode opgeschreven met zijn tumor. Nee hij had niet lang meer te gaan. Hoe gek het ook klinkt, je hebt hem eigenlijk uit zijn lijden verlost. Voel je absoluut niet alsof jij schuldig bent aan verkeerd handelen.’ Hij glimlacht even en loopt de deuropening weer uit. Joeri blijft stil en verwonderd achter.

De operatie die dag gaat goed, niet beter dan andere operaties een week daarvoor, maar wel met meer vertrouwen. Als hij die avond thuiskomt, zegt hij tegen Marjolijn. ‘Ik blijf dokter, want ik ben ook niet iemand die zomaar opgeeft. ik zorg dat ik me dit nooit weer laat gebeuren’ Joeri wist niet zo goed of een specifieke steunbetuiging van zijn vrouw, collega’s, kinderen of zijn eigen wilskracht hadden gezorgd voor deze beslissing. Een combinatie van alles waarschijnlijk, maar de woorden van zijn KNO-collega is hij nooit vergeten en hebben hem op het juiste pad gezet. In de twintig opvolgende jaren, maakt Joeri inderdaad nooit meer een incident mee als op die nacht in 2006. Het is niet zijn ondergang als dokter geworden, maar het heeft hem een sterkere, betere dokter gemaakt.

Over de auteur

Philip Buwalda

Ik ben Philip Buwalda, 20 jaar, woonachtig in Deventer en geboren in Utrecht. Al vanaf jonge leeftijd ben ik vooral geïnteresseerd geweest in twee verschillende onderwerpen: sport en muziek. Dit zijn dat ook mijn twee passies in de journalistiek. Als reporter werken voor een sportzender, commentaar geven bij sportwedstrijden, radio maken of schrijven over deze onderwerpen zijn verschillende dingen waar ik echt passie voor heb.