Nog altijd wordt de term ‘roofkunst’ dikwijls geassocieerd met naziroofkunst uit de Tweede Wereldoorlog. Het bezit van roofkunst door de Nederlandse staat en kunstverzamelaars strekt zich echter over een veel langere periode dan slechts de afgelopen eeuw. Nog altijd is Nederland in het bezit van kunstschatten en objecten die tussen de 17e en 20e eeuw zijn meegenomen uit de voormalige kolonies, onvrijwillig zijn verhandeld of anderzijds van deze gemeenschappen zijn ontvreemd. Hoe wordt er vandaag de dag met dit gecompliceerde vraagstuk om gegaan in de wereld van musea en kunst? Wordt er hard genoeg getrokken aan het verrichten van herkomstonderzoeken? Hoe belangrijk is restitutie voor het behouden en versterken van internationale relaties? In dit verhaal duiken we in de achtergrond van roofkunst op Nederlandse bodem, en de cruciale rol van restitutie in het herstel van wandaden uit de koloniale periode.
Roofkunst in de context van kolonialisme
Een begrijpelijke vraag die vaak gesteld wordt bij het horen van de term ‘roofkunst’, is wat dat beladen woord nou eigenlijk inhoudt. Ten eerste moet het begrip niet worden verward met de term ‘kunstroof’, zoals recentelijk is voorgekomen bij onder andere werken van Banksy en Warhol, hoewel het in zekere zin een voorval is van roofkunst in de moderne tijd. Daarnaast is er de associatie met naziroofkunst. Deze komt in de kern overeen met de definitie van koloniale roofkunst: kunstwerken en culturele eigendommen die door de bezetter vóór en tijdens de periode van bezetting op systematische wijze werden gestolen of afgeperst van volkeren, gemeenschappen en verzamelaars in de bezette gebieden.
Toch is er een belangrijk verschil in zowel de toedracht als de nasleep van deze gebeurtenissen. Na de vijf jaar durende bezetting van de Duitsers wordt er door de geallieerden gelijk gewerkt aan het lokaliseren en terughalen van gestolen kunst en eigendommen. In Oostenrijk en Duitsland worden door zogenaamde Monuments Men (officieel de MFAA) opslagdepots opgericht, waar grote hoeveelheden kunst worden teruggevonden en cultureel erfgoed zou worden gered van vernieling. Hierop volgden verscheidene andere organisaties die zich inzetten voor het terughalen van ontvreemde objecten, zoals de Stichting Nederlands Kunstbezit (SNK) en Bureau Herkomst Gezocht. Een groot goed, want het gaf de mensen die zo genadeloos vervolgd, beroofd ontmenselijkt waren de kans om zich weer te verbinden met wie zij waren voor de oorlog.
Met het einde van de Tweede Wereldoorlog en de Japanse capitulatie komt ook het officiële einde aan de Nederlandse kolonisatie van voormalig Nederlands-Indië, wat wij vandaag de dag kennen als Indonesië. De voormalige kolonies in Zuid-Azië eisen na eeuwenlange bezetting hun onafhankelijkheid en komen daarbij eerst nog oog in oog te staan met de koppige Nederlandse staat. Verslagen keren de Nederlandse troepen terug en gedurende de daaropvolgende decennia zouden de onderlinge gemoederen in teken staan van een gebrek aan erkenning vanuit de Nederlandse staat. Misstappen uit het verleden veranderen langzaam in een taboe, en de moeite om eeuwen aan geroofde kunstschatten te lokaliseren en retourneren, zou nog lange tijd uitblijven.
Imperialistisch Europa
De omstreden onafhankelijkheid van Nederlands-Indië in 1949 markeerde echter niet het officiële einde van de koloniale periode van Europa. Pas in 1975 zou Suriname haar officiële onafhankelijkheid van het Nederlandse Koninkrijk toegekend krijgen, en in 2010 wordt de status van Suriname als Nederlandse antille opgeheven. De laatste kolonie van Groot-Brittanië, Hong-Kong, werd pas in 1997 teruggegeven aan China en wat we nu kennen als de Democratische Republiek Congo werd pas in 1960 onafhankelijk van België. Er zijn dus tientallen landen, eilanden en staten die minder dan een eeuw onafhankelijk zijn van hun voormalige bezetter. De bekende negatieve effecten van kolonisatie zijn onder andere milieudegradatie, de verspreiding van ziekten, economische instabiliteit, etnische rivaliteit en schendingen van de mensenrechten. Volgens de Rijksoverheid kan deze instabiliteit er op zijn beurt toe leiden dat gekoloniseerde landen en volkeren meer moeite ervaren met het ontwikkelen van een sterke culturele identiteit en het beschermen hiervan in nationale musea.
Mediaslider: het koloniale imperium van Europa door de jaren heen (bron: Vox)
Deze nuance is belangrijk om aan te duiden hoe er door de regeringen van landen zoals Nederland, Frankrijk en België wordt omgegaan met pijnlijke historische gebeurtenissen, vooral als deze landen daarbij zowel in de rol van de bezetter als de bezette partij hebben gezeten. Het lijkt makkelijker om samen te werken wanneer er een groot verlies is geleden, en moet worden ingezet op een gezamenlijke strijd en wederopbouw. Het is velen malen moeilijker om de handen ineen te slaan om historisch onrecht te erkennen en recht te zetten. Terwijl Europa herbouwt, ervaren veel voormalige kolonies de pijnlijke nasleep van een gestolen identiteit.
Deze historische gedragingen van Europa duiden allemaal op het onbetwistbare bestaan van imperialisme: Het streven van een staat naar sterke uitbreiding van zijn grondgebied in andere delen van de wereld, voornamelijk doormiddel van verovering, om daarmee de eigen invloed te vergroten. Het is inmiddels decennia geleden en deze periode wordt steeds vaker gezien als een donkere bladzijde. De benaming ‘Gouden Eeuw’ lijkt steeds meer passé, maar schijn bedriegt soms: in Nederland wordt er nog vaak door een roze bril gekeken naar onze koloniale periode. Dat blijkt uit een enquête van YouGov.uk, een erkend Brits onderzoeks- en pollingplatform. Zij vroegen inwoners uit acht verschillende Europese landen, waaronder Nederland en Groot-Brittanië, naar hun mening over het voormalig imperium van hun moederland. In de onderstaande grafiek zijn de reacties uit de enquête van Groot-Brittanië, de grootste koloniale bezetter, vergeleken met reacties vanuit Nederland.
Uit dit onderzoek blijkt dat zo’n 50% van de Nederlanders zich in het jaar 2019 niet schaamt voor het koloniale verleden, en dat het zelfs iets is om trots op te zijn. Deze gevoelens liggen bij Groot-Brittanië slechts op 32%. In beide landen voelt 37% zich apathisch omtrent het onderwerp, deze groep neemt een neutrale houding aan. Dit betekent dat in Nederland zo’n 87% van de bevolking geen expliciete schaamte voelt omtrent het koloniale en imperialistische verleden. Slechts 6% ervaart wel gevoelens van schaamte, versus zo’n 19% in Groot-Brittanië. Opvallende cijfers, gezien de groeiende dialoog in beide landen over het belang van diversiteit, de wens om erkenning van wandaden in de koloniale periode en de dubieuze rol van roofkunst als blijvend imperialistisch litteken.
Op basis van deze cijfers lijkt het alsof er weinig hoop te koesteren valt op het gebied van erkenning, opsporing en restitutie van koloniale objecten. Toch is er in de afgelopen vijf decennia veel veranderd op het gebied van omgang met roofkunst.
Een nieuw tijdperk
Met de eeuwwisseling is er ruimte ontstaan voor nieuw gedachtegoed. In 1994 kopte het NRC-handelsblad de term ‘roofkunst’ en refereerde daarmee naar ‘onrechtmatig verkregen cultuurobjecten of kunstschatten’. Sinds 2005 staat de term ‘roofkunst’ officieel in de Van Dale met de betekenis: ‘door een staat geroofde kunst (..)’, en refereert daarbij vooral nog naar naziroofkunst. Het UNESCO-Verdrag dat tracht de middelen voor de onrechtmatige invoer, uitvoer en eigendomsoverdracht van culturele goederen te verbieden en te verhinderen, aangenomen in Parijs op 14 november 1970, werd in 2009 door Nederland aanvaard. Vanaf het jaar 2010 ontstaat er in de (inter)nationale media aanzienlijk veel ophef rondom tradities die geworteld zouden zijn in het kolonialisme of anderzijds als racistisch en aanstootgevend worden ervaren, zoals de aanwezigheid van Zwarte Piet.
Parallel aan de opkomst van deze ophef is een openbaar dialoog ontstaan die zich nog breder zou strekken dan slechts Nederlandse tradities: ook de uitvoerende machten, de politiek en het complete maatschappelijke gedachtegoed worden hierbij onder de loep gelegd. Roofkunst wordt in deze debatten steeds vaker opgevoerd als een vorm van historisch onrecht. in 2020 wordt de onafhankelijke Commissie Koloniale Collecties in het leven geroepen, deze adviseert de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over teruggaveverzoeken van culturele objecten die zijn ‘weggenomen’ in koloniale context.
De commissie publiceerde in oktober van dat jaar hun eerste adviesrapport, met als belangrijkste aanbevelingen: de erkenning van historisch onrecht, bereidheid om dit onrecht te herstellen en het voeren van overleg met de landen waar Nederland koloniaal gezag uitoefende, zoals Indonesië, Suriname en de Caribische eilanden.
Om daad bij het woord te voegen wordt in 2022 het Consortium Koloniale Collecties opgericht: een samenwerking tussen Museum Bronbeek, het NIOD, de Cultural Heritage Agency, het Rijksmuseum en het Wereldmuseum. Deze samenwerking tracht te adviseren en ondersteunen bij het verrichten van (herkomst)onderzoeken.
Ruim vier eeuwen verder krijgen landen en gemeenschappen van herkomst dus eindelijk de kans om terug te krijgen wat generaties geleden van hen ontvreemd is. Zo gaf Duitsland in 2021 een aantal omstreden Benin-bronzen terug aan Nigerië, retourneerde Australië in 2014 het bronzen beeldje ‘De Dansende Shiva’ aan Indië en gaf het Afrika Museum in Nederland in 2022 een aantal objecten terug aan Nigeria als deel van bredere dekolonisatie-inspanningen. Ook menselijke resten die in koloniale periodes zijn weggehaald bij inheemse stammen, gemeenschappen of families worden steeds vaker teruggegeven: zo ook een verzameling van vijftien schedels die vanuit Nederland in oktober vorig jaar hun terugreis begonnen naar het Molukse eiland Tanimbar.
Helaas is het lang niet altijd zo makkelijk als het lijkt. Herkomstonderzoeken nemen soms jaren in beslag en zelfs daarna is het een grote uitdaging om de objecten feilloos van A naar B te krijgen. Wensen in de landen van herkomst lopen vaak uiteen en de leidende rol van Nederland in de gesprekken duidt op het voortduren van onevenredige onderlinge verhoudingen Dr. Jos van Beurden, onderzoeker en specialist in koloniale collecties, houdt zich al bijna vier decennia bezig met deze kwestie en vertelt in een exclusief interview wat er allemaal komt kijken bij het lokaliseren, vaststellen en restitueren van een geroofde kunstschat. Luister hier naar het eerste excerpt uit het gesprek:
Het grijze gebied
Er zijn dus een paar dingen die Van Beurden stellig beaamt. Zo pleit hij voor het verplaatsen van de bewijslast, en acht hij het daarmee de verantwoordelijkheid van een museum om met zekerheid te kunnen aanduiden dat hen iets rechtmatig toebehoort. Daarnaast benoemt hij dat algemene beleidsvoering vaak doodloopt op de particuliere handelsmarkt, waar ruimte is voor vrij verkeer van goederen zonder al te veel overheidscontroles. Tenslotte wordt besproken hoe roofkunst in een koloniale context vaak veel breder moet worden opgevat dan ‘geplunderde kunstschatten’, het gaat om het stelselmatige buitmaken van niet alleen kunst, maar ook menselijke resten. Van Beurden stelt dat het een westers gedachtegoed is dat hierbij gelijk gedacht wordt aan de intellectuele beslaglegging, ofwel de kennis die musea en handelaars deze gemeenschappen direct ontzeggen. Het gaat vooral om de generationele pijn die erdoor blijft voortbestaan. Hoe staan de Nederlandse musea hierin? Is het bezit van roofkunst een directe beslaglegging op betekenis en zingeving?
‘Dat is een hele mooie vraag met een meerledig antwoord’, vertelt Martine Gosselink, directeur bij het Mauritshuis in Den Haag en voormalig hoofd geschiedenis bij het Rijksmuseum. ‘Antwoord één is: al die spullen zijn hier, al dan niet in depots of in de museale vertrekken zelf. Je moet er dan ten eerste weet van hebben dat die bestaan, die spullen’, vertelt Gosselink. ‘Zijn ze ontsloten? Zijn ze gefotografeerd? Zijn ze gedigitaliseerd? Is die database online beschikbaar? Gelukkig hebben we er als musea in Nederland de afgelopen decennia heel hard aan gewerkt om onze collecties digitaal toegankelijk te maken op het internet’, vervolgt ze. ‘Dus ja, voor het overgrote deel is dat gebeurd. Maar de herkomst achterhalen van al die duizenden speren, kettingen en maskers, is een enorme berg werk. Het gaat in de collectie van het Wereldmuseum al om honderdduizenden objecten’, stelt Gosselink.
Even blikt ze terug op haar tijd bij het Rijksmuseum. Als hoofd geschiedenis (2009-2020) maakte Gosselink onderdeel uit van het Pilotproject Provenance Research on Objects of the Colonial Era (PPROCE), waarbij er naar zo’n duizend objecten uit het depot van het Rijksmuseum herkomstonderzoek is gedaan. Naar aanleiding van dit onderzoek, wat jaren heeft geduurd, werden in 2023 zo’n 478 stukken roofkunst teruggegeven aan Sri Lanka en Indonesië. ‘Dit is belangrijk voor de beeldvorming, omdat we tijdens dit onderzoek veel stuitten op grijs gebied. Als het voor die duizend objecten het Rijksmuseum al zo’n groot grijs gebied is waarvan we er nooit zullen achterkomen of het geroofd, gekregen, geschonken of gekocht is, tel maar uit dat het voor die objecten in het Wereldmuseum dan ook een onmogelijkheid is’, bepleit Gosselink.
‘Dus dat is één. Heeft men in de herkomstlanden toegang tot deze databases? Zo ja, weten we dan van die objecten of ze geroofd zijn? Nee, dat weten we dus niet altijd. Dat is een hele ingewikkelde vraag’, stelt Gosselink. ‘Er wordt natuurlijk altijd gezegd “als wij het niet bewaard hadden, dan was er nu niks meer van over”, vanwege de klimatologische omstandigheden in herkomstlanden waardoor die objecten niet meer zouden hebben kunnen bestaan’, betoogt Gosselink. ‘Dat is ook zo. Er zijn verenmantels meegenomen door Johan Maurits in de zeventiende eeuw, uit Brazilië. Door ons klimaat bestaan ze nog, als ze in Brazilië bewaard waren gebleven hadden ze misschien niet meer bestaan’, vertelt Gosselink.
Ondanks haar pleidooi voor de gecompliceerde omstandigheden waar musea zich in begeven, is het voor Gosselink een onbetwistbaar feit dat roofkunst een beslaglegging op kennis en ontwikkeling kan betekenen. ‘Ik ken ook gevallen van radicale structurele roofkunst, om maar een voorbeeld te noemen de Hernhutters in Suriname. Die hebben alle objecten van de Marrons meegenomen naar hun musea hier in Europa, voornamelijk in Duitsland’, vertelt Gosselink. ‘Dit had als gevolg dat die Marrons en hun afstammelingen vervolgens totaal geen weet meer had van hun eigen technische vakmanschap. Hoe maak je deze beelden af? Hoe bewaar je ze? Het is een kaalslag geweest van hun traditie en cultuur’.
Gosselink vervolgt deze uitspraak door te zeggen dat deze mensen hun ogen uitkijken, als zij een keer wandelen door één van de Wereldmusea in Nederland. ‘Ik heb met Surinaamse Marrons rondgelopen die boos waren, want met het meenemen van de roofkunst is ook de traditie van het maken ervan weggehaald bij hen. Toch heb ik ook mensen gesproken die er ietwat anders over denken, omdat ze er in hun ogen een prachtig geloof voor teruggekregen. Hiermee zijn zij via diezelfde Hernhutters in aanraking gekomen’, vervolgt Gosselink. ‘Kijk, roofkunst is nooit oké, want je mag niet stelen. Dat is gewoon heel simpel. Dat staat ook in de wet, we hebben er afspraken over gemaakt, je mag geen spullen van elkaar ontvreemden. Maar het feit dat er nu een generatie leeft die er zo naar kan kijken is een voorbeeld van het feit dat er meerdere waarnemingen zijn om naar deze kwestie te kijken. Er is niet alleen maar woede’, aldus Gosselink.
Dit staat in verhouding met wat Dr. Jos van Beurden bepleit: stoppen met het invullen van de antwoorden en het beginnen van een evenredige dialoog. Nederland moet landen van herkomst de kans geven om zélf aan te geven wat voor hen van belang is om terug te krijgen. Een kans om te kijken naar onze depots en te kunnen rekenen op onvoorwaardelijke samenwerking bij restitutieprocessen. In het onderstaande excerpt duiken we met Dr. Van Beurden nog even de diepte in, want waarom is zeggenschap nou zo belangrijk in een koloniale context? En hoe denkt hij over het argument dat landen van herkomst deze objecten minder goed zouden kunnen bewaren?
“Wij hebben 75 jaar nodig gehad om door te krijgen dat we iets moesten teruggeven aan Indonesië, waarom moet Indonesië dan alles in vijf jaar tijd op orde hebben?”
Het Lege Vitrinesyndroom
Met een uitgebreide loopbaan in de wereld van kunst(geschiedenis) en musea, is het geen verrassing dat Gosselink dikwijls alle complexiteit van dichtbij heeft meegemaakt, en zich dus ook uitspreekt voor de positie waar de musea zich in bevinden. Toch liggen er kansen voor het grijpen, vooral sinds de aanvang van het digitale tijdperk. ‘Die databases zijn onontbeerlijk’, stelt Gosselink. ‘Daarna komen de vragen. Om welke objecten gaat het eigenlijk? Kunnen we deze teruggeven? Wil men deze überhaupt terug? Wat wil men dan terug? Wat zou het eerste terug moeten? Is er ook nog een prioritering aan te geven? Wie neemt het initiatief daartoe?’, somt Gosselink op.
Terwijl de Nederlandse musea tobben over deze vragen, komt er nog een andere grote verandering op. ‘Toen ik twintig jaar geleden met Indonesische ambtenaren over dit onderwerp sprak, was er nauwelijks sjoechem. Zo’n vijf jaar later begon daar een beetje verandering in te komen. Het vak van kunsthistorici, musea en mens werd steeds waardevoller in Indonesië’, vertelt Gosselink. ‘Er werden vakken ingericht op de universiteiten in Indonesië over erfgoedgeschiedenis. Ook ontstonden er nieuwe jonge groepen die zeiden, ‘waar zijn onze spullen eigenlijk allemaal gebleven? Hoe zit het daarmee?‘ Zo is Indonesië zich heel sterk gaan ontwikkelen. Zij hebben nu prachtige infrastructuur, met name op Java en in de grotere steden, en meer mogelijkheid om deze objecten ook weer tentoon te kunnen stellen’, zegt Gosselink.
Maar daar komt nog heel veel bij kijken. ‘Kijk bijvoorbeeld naar de diamant van Banjarmasin, een prachtig object. Dat behoorde ooit aan een familie en die familie claimt vervolgens de diamant. Nee, zegt de provincie van die familie. Hij is van ons, want het zijn kroonjuwelen. Die horen bij onze provincie, wat vroeger het district Banjarmasin was. Nee, zegt het staatsdeel Borneo. Het is van ons als eiland. Nee, zegt het Nationaal Museum Jakarta. We zijn nu een geïntegreerde staat. Dus het Nationaal Museum zou deze diamant moeten terugkrijgen’, betoogt Gosselink. ‘Aan wie geef je het dan terug? De Nederlandse wetgeving op het gebied van restitutie zegt, dat wij als land alleen maar zakendoen met een ander land. Dus van natie tot natie. Je kan dan denken, wij gooien die diamant lekker over de schutting want dan zijn wij van ons schuldgevoel af’, vervolgt Gosselink. ‘Maar daarmee breng je een enorme onderlinge strijd teweeg. De natie Nederland kan deze diamant niet teruggeven aan een gemeenschap, familie of aan een dorp. Dat is wanneer partijen dus wel eens zeggen, laat het dan maar in Nederland liggen, want wij willen dat niet’.
Foto: De diamant van banjarmasin uit de collectie van het Rijksmuseum (Wikimedia Commons)
Dr. Jos van Beurden beaamt dit dilemma. Als onderzoeker heeft hij menig kunstschat van dichtbij mogen bewonderen, sommige waarvan inmiddels weer terug zijn in hun land of gemeenschap van herkomst. Zo ook de Lombokschat, een grote hoeveelheid goud, zilveren munten en edelstenen die door het Nederlands-Indische leger werd buitgemaakt aan het einde van de Lombok-oorlog. Van Beurden is een bezig bijtje en heeft de afgelopen decennia niet stil gezeten. In 2017 bracht hij het boek ‘Treasures in Trusted Hands: Negotiating the future of colonial cultural objects’ uit. In 2023 volgde zijn boek ‘Het lege-vitrinesyndroom: Lastige vragen over koloniale collecties.’ Tenslotte is Van Beurden eigenaar van een website en nieuwsbrief genaamd Restitution Matters. In dit laatste excerpt vertelt Van Beurden over zijn boeken, positieve verandering, zijn visie voor de toekomst en hoe het kan dat de Lombok-schat niet in zijn geheel is teruggegaan.
De middenweg
Nu dat we weten hoe het bezit van roofkunst tot stand is gekomen, welke complexiteiten er komen kijken bij restitutievraagstukken en hoe de experts erover denken, rest ons alleen nog de vraag: hoe nu verder?
‘Geroofd is geroofd. En als je dat weet moet je het netjes teruggeven’, herhaalt Gosselink nog even. ‘Maar er is nog een manier. Denk bijvoorbeeld aan die Lombokschat, die is grotendeels teruggegaan naar Indonesië. Maar het is ook een optie voor hen om ervoor te kiezen dat wij een keer zo’n mooie gouden ring met een robijn in Nederland houden, en dat zij er in plaats daarvan een Van Gogh voor terug krijgen’, stelt Gosselink. ‘Het is voor jullie namelijk ook belangrijk om te vertellen dat jullie geroofd hebben in de kolonie, zouden ze dan kunnen zeggen. Op zo’n manier hebben we er allemaal wat aan’, vervolgt Gosselink.
Dit concept van een ‘kunstruil’ sluit weer aan op wat Dr. Van Beurden zo stellig bepleit in de audiofragmenten. De schaal is nog altijd uit balans, met Nederland als voormalig koloniale macht nog altijd in de rol van de onderhandelaar. Van Beurden noemt deze vorm van informatieverkeer zelfs neokolonialistisch. Om de schaal in evenwicht te brengen moet de zeggenschap volledig in handen worden gelegd van de ontvreemde partijen, vind Van Beurden. De bewijslast moet worden verschoven, laat musea maar bewijzen dat zij recht hebben op het bezit van objecten en niet andersom. Er moet volledig worden ingezet op welgemeend evenredig overleg, eigen belangen moeten worden losgelaten en we zouden mensen vaker moeten uitndodigen om zelf eens te komen kijken. Daarnaast stelt Van Beurden dat er strenger beleid moet komen op het particuliere bezit en de dikwijls slechts gedoogde handel van culturele objecten. Pas dan zijn we volgens Van Beurden écht actief bezig met restitutie, herstel en het versterken van internationale relaties.
‘Als een grote groep er last van heeft en er pijn door ervaart, het voor hen voelt als een cultureel gemis, het zeer doet omdat het iets is wat is geroofd en het leeft daardoor nog… Waarom zou je daar geen gehoor aan willen geven? Zeker als je nog in zo’n onderlinge disbalans zit’, aldus Gosselink.