Het huis, het bed en het kind dat bleef wachten

De geur is het eerste wat binnenkomt — een misselijkmakende zoetheid, alsof de kamer je lijf in kruipt. In het midden staat een bed dat uit elkaar valt van verdriet, gestut door vuilnis en fastfood. Dit is geen woning meer. Dit is een ruimte waar het leven stilviel. Specialistisch reiniger Tuğrul Çirakoğlu, eigenaar van Frisse Kater B.V. kent dit soort plekken — hij ademt ze in, ruimt ze op, en vertelt wat de muren zelf niet meer kunnen zeggen.

Tuğrul en Mourad zijn specialisten op het gebied van extreme reiniging. Ze hebben vandaag een nieuwe klus. Ze parkeren hun witte bus en lopen naar een kleine eengezinswoning. Aan de gevel groeit klimop over een dichtgetimmerd keukenraam, alsof het huis zelf zich probeert af te sluiten van wat erbinnen gebeurd is.

Een vrouw van 68 staat bij de voordeur de mannen op te wachten. Haar ogen zijn klein en rood omrand, haar rug iets te recht, alsof ze zich dwingt niet te breken. Ze heet Marga — tenminste, dat is de naam die ze vandaag wil gebruiken. “Ik heb al eerder een huis van een overleden familielid moeten ontruimen,” zegt ze, terwijl ze met trillende vingers de sleutel overhandigt. “Ik vond het toen zo zwaar. Dat wil ik niet nog een keer.”

Tuğrul knikt. “We komen hier voor de woning van uw…?”. “Mijn dochter,” zegt Marga. Haar stem wordt zachter, zakt bijna weg. “We hebben haar vorige week gevonden. Of in elk geval, de politie heeft haar gevonden. Ze was bij moment van vinden al een week overleden. Ze was een alcoholist. Maar de precieze doodsoorzaak is nog niet bekend.” Er valt een stilte waarin je zowat alle ademhalingen kan horen.

“Mijn kleinzoon,” zegt ze dan, “Guus van elf jaar. Hij was gewoon thuis al die dagen. Op een ochtend wilde hij haar wakker maken, maar ze reageerde niet. En door zijn autisme wist hij niet hoe hij hulp moest inschakelen. Hij is toen in paniek in de woonkamer gaan zitten, niet wetende wat hij moest doen. En daar is hij gebleven. Hij heeft tv gekeken, weggegooide etensresten gegeten en af en toe is hij over het afval naar de keuken geklommen om water te drinken. Totdat de mensen naar hem en haar zijn gaan zoeken. Hij is zo in shock geraakt dat hij nog steeds niet kan praten.”

Tuğrul kijkt haar aan, zijn blik zacht. “Hoe kan dit?” vraagt hij, bijna meer tegen zichzelf dan tegen haar. “Hoe kan deze vrouw hier zó lang zo hebben geleefd?” Marga kijkt op. Haar ogen zoeken houvast. “We zijn nooit bij haar binnen geweest,” zegt ze. “Ja, we kwamen wel voor de deur. Maar ze wilde nooit opendoen. De gordijnen waren altijd gesloten.” Marga ademt diep in en zucht, “Achteraf gezien had ik het zo anders aangepakt. Ik wist niet wat er achter de voordeur schuilging.”

Tuğrul en Mourad stappen de woning binnen. Ze zijn ingeschakeld om de kamer waar Anna is overleden leeg te ruimen en te desinfecteren. Binnen in de gang is het donker en bedompt. De lucht voelt als een natte doek die over je gezicht wordt gedrukt. Mourad trekt zijn kraag op. Tuğrul blijft even stilstaan op de drempel, zijn ogen proberen te wennen aan het gebrek aan licht.

De gang is smal, bezaaid met oude folders, plastic tasjes en muffe schoenen die al jaren geen stap meer hebben gezet. In de woonkamer staat een klein tv’tje. Van de begane grond tot de zolder: alles is bevuild. Er liggen bergen met afval, torens van voedsel. De rottende lucht die ervan afkomt prikt in je ogen en neus. “Dit is geen afval van een week,” mompelt Mourad. “Die jongen en zijn moeder… die hebben hier járen zo geleefd.”

Eenmaal boven openen ze de eerste deur van de overloop. Het kinderspeelgoed tussen het afval verraadt dat dit de kamer van Guus is. In de hoek ligt een pikzwart matrasje, alsof het uit een bad met rioolwater is getrokken. Het is omringd door bergen kleding en troep waarvan je niet eens meer precies kan zien wat het geweest is. Even zijn de mannen stil, dit is niet de kamer waar ze moeten zijn en ze vervolgen hun weg naar de andere deur van de overloop.

De deur van de tweede slaapkamer klemt. Dan opent hij met een zucht — alsof de kamer zichzelf schrap zet voor bezoek. De ruimte is klein, nauwelijks groot genoeg voor het tweepersoonsbed dat erin staat. De muren zijn vaalgrijs, vocht heeft het behang opengerafeld. Rond het bed liggen torens afval als stille getuigen van jarenlange verwaarlozing. De gordijnen hangen slap naast het raam. Ze zijn al jaren niet meer open geweest. Door een waas van stof valt vaag, troebel licht naar binnen.

In het midden: het bed. Of wat daar nog van over is. Een matras zonder laken met een grote donkerbruine vlek in een grillige vorm; lijkvocht. Tuğrul wijst. “Ze moet hier zijn overleden.” Mourad knikt zwijgend. Rondom het bed ligt een veld van blikjes: bier, energydrink, cola. Sommige roesten al aan de onderkant. En er liggen heel veel papieren zakken met een gele M die als logo prijkt. Alsof hier geen mens meer leefde, maar een patroon. Herhaling. Overleven op suiker, vet, alcohol — en daarna niets meer.

De geur in de kamer overvalt je: als een onzichtbare muur. Zoetig, wee, als rottend vlees onderin een gescheurde vuilniszak die te lang in de zon heeft gestaan. Het prikt in de ogen. Het nestelt zich in de holtes van je neus. Het maakt je keel stroef. Het is de geur van ontbinding, van loslatend vlees. Tuğrul zijn blik glijdt over de kamer alsof hij tussen de resten probeert te lezen wat hier is gebeurd. “Ze heeft hier gewoon nog geleefd,” zegt Tuğrul, “Tot het niet meer ging.”

Mourad en Tuğrul halen hun scheppen, wegwerpoveralls, en vuilniszakken uit de auto. Ze trekken hun gele overalls aan, grote veiligheidslaarzen, op hun hoofd dragen ze een zwart masker met een groot doorzichtig scherm en een soort stofzuigslang eraan waardoor ze schone lucht inademen. Twee groene nitril handschoenen maken de outfit compleet. Met twee scheppen, grote vuilniszakken en een stanleymes lopen ze weer de woning binnen.

Ze scheppen eerst al het vuilnis los. Om te kunnen zien waar het lijkvocht de ondergrond heeft aangetast. Want alleen aangetast materiaal halen de mannen weg. Ze beginnen met het vuilnis die ze hebben losgeschept in de grote zakken te verzamelen. Laag voor laag scheppen ze het leven van Anna uit de kamer. Fastfoodverpakkingen verdwijnen. Blikjes rinkelen. Oude kleding glijdt in de zakken.

De vloer is weer zichtbaar, het tapijt aan afval zit nu netjes in de witte afvalzakken, ze beginnen aan het bed. Het lijkvocht zit diep in het matras. Ze starten met de nog enigszins witte randen en snijden het in stukken. Meer naar het midden worden hun groene handschoenen vochtig, vettig. De kern is doordrenkt met de sporen van de dood. Stilte hangt in de kamer. Waar ze buiten nog grapjes met elkaar maakten, voel je dat ze respect hebben voor het leven van Anna.

Na het matras rest alleen nog het doorgezakte bedframe wat ze met veel geweld kort en klein slaan om dit goed te kunnen afvoeren. De mannen inspecteren de vloer onder het afgebroken bed. “Gelukkig geen lijkvocht”, zegt Tuğrul tegen Mourad. Ze hebben geen zware chemicaliën nodig. De kamer is leeg. De gordijnen hangen nog even slap als voorheen. De ruimte lijkt groter nu het vuil weg is.

Ze trekken hun handschoenen uit terwijl ze naar de bus lopen. De gele pakken verdwijnen in een vuilniszak. Het masker klikt los met een zacht vacuümgeluid. Mourad pakt een flesje water uit de bus, reikt er een aan Tuğrul. Ze drinken zwijgend.

Dan zegt Tuğrul: “Als je aan het werk bent… dan voel je niks, hè?”. Mourad knikt. “Nee. Je moet door”. “Mijn hoofd gaat gewoon uit”, zegt Tuğrul. “Ik let op mijn handen. Waar ik moet snijden. Waar het vocht zit. Wat weg moet. Meer niet.” Hij haalt diep adem. “Maar als het klaar is… als het stil wordt… dan begint het pas.”

Mourad kijkt naar hem opzij, maar zegt niks. Tuğrul wijst met zijn kin richting de woning.
“Je ziet ineens hoe het was. Niet wat je net hebt weggegooid, maar wat er was. Hoe hij daar zat, dat jongetje, tussen al dat vuil, met z’n speelgoed.” Hij pauzeert even. “Je ziet het ineens. Alsof het een hologram is dat voor je afspeelt. Hij die over dat afval klimt om naar de keuken te gaan. Naar de kraan en weer terug naar de tv.”

Mourad draait de dop op zijn fles. “Ik zie het ook,” zegt hij. “Dat hoekje bij de tv. Daar had hij net genoeg plek gemaakt.” Tuğrul knikt langzaam. “Alsof hij een nestje had gebouwd.” Ze staan samen voor de bus, kijkend naar het huis.

“Als hij honger had, kroop hij door de rotzooi om iets eetbaars te vinden. En ondertussen lag zijn moeder daar, dood. En hij wist het.”  Tuğrul kijkt weg. Zijn gezicht trekt samen. “Ik weet wat er met een lichaam gebeurt. De geluiden, de spastische stuiptrekkingen, het proces. En dat kind was daarbij, dag en nacht.”

“Zo’n week is geen week. Elke minuut duurt een eeuwigheid als je het niet begrijpt en er niemand komt.” Zegt Mourad. Hij pauzeert even. “Dat hij helemaal is dichtgeklapt… niet meer wil praten… dat zegt genoeg.  Het moet een hel zijn geweest.” De stilte die volgt is zwaar. Niet ongemakkelijk, maar plechtig. Als een minuut stilte, zonder aankondiging.

De mannen verwerken wat ze vandaag hebben gezien, maar lang hebben ze hier niet voor. Een nieuwe klus wacht op ze. Ze stappen in de bus, de motor slaat aan. Ze rijden de straat uit, terwijl de woning kleiner wordt in hun spiegels. De woning laten ze achter alsof nooit iets gebeurd is.

Over de auteur

Meike van der Ploeg

Meike van der Ploeg is een jonge journalist met een hart voor human interest. Ze is geboren en opgegroeid in Haarlem en woont sinds kort in het bruisende Amsterdam. Wat haar drijft is het vertellen van verhalen die mensen met elkaar verbinden. Ze studeert met veel enthousiasme aan de Hogeschool Utrecht.