Wat ik vond in Beth Juliana

Wat ik vond in Beth Juliana

Het verzorgingstehuis ruikt naar koffie en ontsmettingsmiddel. De milde ochtendzon van Herzliya schijnt door de ramen heen, een stad ten noorden van Tel Aviv, in Israël. Ezra, een 22-jarige student uit Rotterdam, buigt zich voorover om een kop koffie aan te bieden aan een oudere vrouw in een rolstoel voor hem. Haar handen trillen licht. Haar ogen dwalen rond, soms naar hem, soms om haar heen. ‘Goedemorgen Annie,’ zegt hij in het Nederlands tegen haar. ‘Heb je een beetje lekker geslapen?’ Ze knikt vaag. Een zachte luchtkus vliegt richting Ezra. Die vergeet ze geen enkele ochtend.

De eerste warme wind waait over Ezra’s gezicht. ‘Ik ben weer thuis,’ denkt hij, terwijl een bruisend gevoel door zijn lichaam raast. Na al die maanden alles regelen, is hij eindelijk aangekomen op luchthaven Ben-Gurion in Tel Aviv. Hier zal hij zijn komende studiejaar doorbrengen aan de Reichman Universiteit. Maar dat is niet zonder enige tegenprestatie. Voor zijn studiebeurs werkt hij als vrijwilliger in Beth Juliana, een verzorgingstehuis voor overlevenden van de Holocaust in Herzliya. Veel Nederlandse Joden wonen hier, waaronder Annie Hollander.

Ezra’s dagen in Israël worden gekleurd door tegenstellingen. Zo is het leven in Herzliya een bizar evenwicht, dat elk moment heen en weer slaat.

Als een schreeuw van staal loeit het luchtalarm langs iedereen heen. Twee keer per week, vaak ’s nachts, trekt Ezra zijn paspoort en telefoon snel onder zijn kussen vandaan. De negentig seconden tikken weg, waarna hij voor de zoveelste keer weer in het trappenhuis staat. Zijn telefoon trilt, berichten stromen binnen: ‘Zijn jullie oké, zijn jullie oké?’ Verwarring en angst razen door zijn hoofd. Het eindeloze riedeltje, telkens weer. Wanneer eindigt het? Na tien minuten vermoeid en onrustig te hebben gewacht, slentert hij terug naar zijn bed.

De volgende dag sjeest hij over de straten op zijn elektrische step, richting zijn volgende college. De warme zon slaat op zijn gezicht, dat hij omhoog richt om zoveel mogelijk zonnestralen op te vangen. ‘Hey, Ezra!’ roept een vriendin opgetogen naar hem. Met een brede glimlach loopt ze naar hem toe op de campus. Samen hebben ze het over wat ze vanavond gaan eten, hoe het gaat met de opleiding, hoe de vorige date was. In de afgelopen maanden heeft hij een bruisend, vol studentenleven opgebouwd. Israël voelt voor Ezra als thuiskomen. De Joodse gemeenschap heeft een speciale, unieke betekenis voor hem. ‘Het klinkt misschien stom, maar het voelt een beetje als familie. Er zijn heel weinig Joden over op de wereld, allemaal verspreid. Maar we maken allemaal hetzelfde mee. Waar je ook woont — in Nederland, Amerika, Rusland of Iran — je krijgt overal te maken met antisemitisme. In Israël niet, want daar heb je elkaar.’

Dat gevoel hebben veel mensen gezocht in Israël — zo ook de Holocaustoverlevenden in Beth Juliana, waar Ezra weer een dag komt helpen. Met een wat bezweet hoofd loopt hij de lange gang weer binnen. De Hebreeuwse en Nederlandse woorden op de kleine Mondriaan-tegels die door het gebouw verspreid zijn, staren hem opnieuw aan. Alle ruimtes worden hier in twee talen aangekondigd. Het kleine bordje met ‘huiskamer’ trekt zijn aandacht, en hij loopt met plezier naar binnen. Verderop in de ruimte ziet hij Annie weer, die rustig uit het raam kijkt vanuit haar rolstoel. Een glimlach tovert zich op zijn gezicht. Veel komt hij niet meteen over Annie te weten. Haar naam weet ze gelukkig nog wel. ‘Annie Hollander,’ vertelt ze aan Ezra. ‘Ja, ik ben ook Hollander,’ reageert hij verbaasd. ‘Nee, ik ben Annie Hollander,’ zegt ze nog eens. ‘Ik ben óók Hollander!’ reageert hij weer terug. En ineens schiet het hem te binnen: Annie is haar naam. Wat een toeval. ‘Ani’ betekent ‘ik’ in het Hebreeuws.

De dementie heeft veel in Annie gewist, maar sommige herinneringen drijven nog naar boven. Zo vertelt ze altijd iets over haar kinderen, en over haar vroegere leven in Amsterdam. Een moment van helderheid verschijnt dan in haar ogen, om daarna langzaam weer te vervagen.

Ezra zit zij aan zij met Annie. Terwijl hij haar blik weer opzoekt, probeert hij met aanmoedigende woorden Annie te stimuleren om te eten en te drinken. Annie valt de laatste tijd wat af, waardoor het extra belangrijk is dat ze goed eet. ‘Nog een hapje Annie, je bent goed bezig,’ moedigt hij haar aan. Rustig neemt ze wat slokjes en hapjes, als de verpleegkundige binnenloopt. Ze komt bij Annie en Ezra staan. ‘Ik kom de dagelijkse controles doen, ik meet even je bloeddruk,’ zegt ze in het Hebreeuws. Het blijft akelig stil aan de andere kant; Annie begrijpt geen Hebreeuws meer door de dementie. Met handgebaren en wat hulp begrijpt ze langzaam wat er van haar wordt gevraagd. De verpleegkundige klikt op wat knopjes terwijl Ezra rustig naast Annie blijft zitten. Ze stroopt Annie’s linkermouw omhoog en zet de manchet om haar arm, waarna ze de klittenband stevig vastzet. Ezra kijkt mee — en plots ziet hij iets.

Hij vergeet even adem te halen. In ongeloof staart hij naar haar arm. Ziet hij dit echt? Hij herkent het nummer meteen. Dit heeft hij eerder gezien — in documentaires, in zijn geschiedenisboeken. Maar nu staat hij oog in oog met de geschiedenis. Zijn ogen volgen de vervaagde cijfers die op haar arm staan:

75867

De lucht voelt dikker. Alsof het verleden de kamer wordt ingezogen. Dit is haar Auschwitz-tatoeage. Hij herinnert zich alle verhalen van zijn vader, over zijn voorouders die daar ook zijn geweest. Die daar zijn vermoord. Misschien waren ze wel tegelijk met Annie daar? En nu zit ze hier, voor zijn neus, en verzorgt hij haar elke dag. ‘Is dat wat ik denk dat het is?’ vraagt hij met een gestokte keel. ‘Ja, ze is in Auschwitz geweest,’ zegt de verpleegkundige, terwijl ze een aai over Annie’s schouder geeft. Annie kijkt rustig uit het raam, zich onbewust van wat er speelt. Hij ziet het inlevingsvermogen in de ogen van de verpleegkundige, die met zorg naar Annie kijkt.

Heeft deze vrouw, met wie ik zo’n band heb opgebouwd, dit echt meegemaakt?

Eenmaal thuis duikt hij achter zijn laptop en typt in op Google: Annie Hollander. Hij komt een artikel van RTV Drenthe tegen, waarin Annie in 2018 haar verhaal doet. Alle gruwelijkheden die zij heeft meegemaakt, staan daar haarfijn beschreven.

Ezra denkt terug aan de keer dat hij met zijn familie in Auschwitz was. De avond ervoor zat hij samen met zijn twee broers aan tafel, waar een serieuze sfeer hing. Morgen zouden ze naar Auschwitz gaan. Een sterk gevoel van bewustzijn hing tussen hen, een gevoel van verantwoordelijkheid tegenover al hun familieleden die daar zijn omgekomen. Terwijl ze voorzichtig de namen van hun voorouders doorlazen — de mensen die zijn vermoord in Auschwitz — rolden de tranen over Ezra’s gezicht. Een gevoel van onrecht overviel hem. Dagenlang hadden deze mensen in een trein gezeten, waarin je niet eens kon poepen of plassen. Je werd gesorteerd en op een rij gezet. De één mocht gaan werken. Maar de ander… die werd direct naar de gaskamer gestuurd. De lijnen tussen verleden en heden werden steeds dunner. ‘Uiteindelijk was het alleen de oma van mijn vader die daar heeft gezeten,’ denkt hij. Zij is de enige van haar familie — van onze familie — die de Holocaust heeft overleefd.

De komende weken probeert Ezra zoals gewoonlijk naar Annie te kijken, maar hij merkt dat het stiekem niet meer lukt. Hij zet net iets vaker koffie voor haar. Komt iets vaker bij haar zitten om samen een boekje te lezen. Altijd zoekt hij naar een momentje van oogcontact. Hij krijgt een warm gevoel als hij ziet dat ze het naar haar zin heeft. De ruimte vult zich telkens weer met iets wat je niet kunt aanraken, maar wél kunt voelen. Hij móét iets terugdoen. Al is het iets kleins. Voor iemand die al zoveel verloren heeft.

Over de auteur