Het nieuws over het uiteenvallen van de PKK* brengt me terug naar de gangen van mijn middelbare school. Niet vanwege geopolitiek, maar door de herinnering aan die ene vraag: “Wat is Koerdistan? Bestaat dat eigenlijk wel?” Soms volgde er een grap over bazooka’s en dat Koerden helemaal niet bestaan. Ze waren niet gemeen bedoeld, maar ze raakten iets wat ik zelf nauwelijks begreep. Ik denk vaak aan kinderen van migrantenouders. Vooral als het land van hun ouders in het nieuws is. Alsof je er iets over moet kunnen zeggen, terwijl je het zelf nog aan het uitzoeken bent.
*De PKK, opgericht in 1978, kondigde onlangs aan de gewapende strijd grotendeels te staken en zichzelf deels te ontbinden. De organisatie wil zich verder richten op een geweldloze en democratische koers.
Naarmate ik ouder werd, raakte ik steeds nieuwsgieriger naar de plek waar mijn ouders vandaan kwamen. Ik begon vragen te stellen, en de herinneringen die dan werden opgehaald, waren niet altijd vrolijk. Vaak begonnen die gesprekken luchtig, maar al snel dwaalden ze af naar verhalen over vluchten, angst, verdriet en oorlog. Soms werd er gehuild, en ik voelde de spanning in de kamer. Het raakte me zo dat ik soms probeerde het gesprek terug te sturen naar iets lichters. Het verdriet in de ogen van mijn ouders vond ik moeilijk om te zien.
Tijdens de covid-periode herinner ik me dat ik mijn frustratie uitsprak over het opgesloten zitten. Dan kreeg ik opmerkingen als: “Wees blij, je hebt tenminste een dak boven je hoofd. Toen ik op school zat, viel er een bom op het schoolplein. Tien kinderen waren dood.” Op zo’n moment dacht ik: oké, ik snap het, ik heb het inderdaad heel goed vergeleken met wat jullie hebben meegemaakt. Maar mag ik me dan niet ook gewoon even rot voelen? Zulke opmerkingen zorgde voor schuldgevoel en dat heeft lang aan me geknaagd. Inmiddels zie ik dat mijn ouders verleden in combinatie met mijn eigen heden onderdeel zijn geworden van de zoektocht naar wie ik ben. En ik besef des te meer hoe gelukkig ik ben met mijn leven.
Ik ben mijn ouders ontzettend dankbaar. Zij hebben mij opgevoed in een land dat ze voor hun komst in de jaren 90 niet eens konden aanwijzen op de kaart. Ze hadden geen idee hoe systemen hier werkten, ze waren de taal niet machtig en ze moesten het in het begin doen met weinig geld. Ondanks alles hebben ze mij de beste jeugd gegeven die ik me kan voorstellen.
Tegelijkertijd maakt het me nieuwsgierig: hoe gaan andere jonge Koerden om met diezelfde vragen, diezelfde spanning tussen dankbaarheid, schuldgevoel en het zoeken naar je plek?
Om daarachter te komen, sprak ik met Zara Arif uit Amsterdam en Deelan Baziany uit Saskatoon, Canada. Geen van ons is een blauwdruk voor de diaspora, maar in onze twijfels, keuzes en herinneringen klinken misschien wel herkenbaarheden die jongeren met een migratieachtergrond kunnen herkennen.
Spons
Op school zei Zara dat ze uit Irak kwam. Niet uit schaamte, maar omdat ze niet beter wist. “Pas toen familie zei: ‘Zeg gewoon dat je Koerdisch bent’, begon ik dat te doen.” Zelf vermeed ik het ook vaak bewust als kind, zeker bij de Turkse kapper. Deelan, opgegroeid in Canada, vertelde dat zijn zus zich ooit voorstelde als Armeens. “Want dat is tenminste te plaatsen, en de Kardashians zijn het ook.” Hij was de enige Koerd op school. “Omdat het eindigde op -stan, werd ik gewoon ‘de bruine jongen’. Er werden bomgrappen gemaakt. Osama-grapjes. Niet met haat, maar het liet sporen na.”
Op het Koerdisch Filmfestival zag Zara een documentaire over Halabja. Ze hield haar handen voor haar ogen tijdens het laatste halfuur van de film. “Ik kreeg buikpijn omdat ik het zo zielig vond. Direct na de film werd er een groot feest gegeven. Iedereen ging dansen. Verdriet én veerkracht in dezelfde ruimte, dat is óók Koerdisch zijn.” Ze vertelde ook hoe nieuws over Palestina of Syrië haar fysiek kan raken. “Ik ben een spons. Als mijn ouders iets vertellen over vroeger, voel ik dat in mijn lichaam. Ik zuig helemaal dat gevoel op als een spons” Deelan vertelde dat zijn vader ooit tussen neus en lippen door zei dat hij een bombardement overleefde. Zijn moeder ging in therapie, zijn vader niet. “Ik heb veel last van schuldgevoel als ik bedenk wat mijn ouders hebben meegemaakt.”
Intergenerationeel trauma en het belang van verhalen
Dr. Bareez Majid, onderzoeker aan de Universiteit Leiden gespecialiseerd in trauma in de Koerdische context, benadrukt dat het niet alleen de directe ervaringen van geweld en verlies zijn die hun sporen nalaten, maar juist ook het zwijgen binnen families. Dat zwijgen is vaak geen bewuste keuze, maar een manier om met pijnlijke herinneringen om te gaan, en tegelijk een bron van verwarring voor de volgende generatie. Veel Koerdische jongeren groeien op met verhalen die slechts half worden verteld, met emoties die voelbaar zijn maar zelden benoemd. Volgens Majid werkt deze stilte als een onzichtbare draad door het leven van kinderen en kleinkinderen, waardoor verdriet, angst of schaamte soms zonder woorden wordt doorgegeven.
Dit gebrek aan openheid wordt nog versterkt doordat Koerden in Europa vaak nauwelijks terug te vinden zijn in officiële archieven of publieke verhalen. Hun geschiedenis blijft op de achtergrond, niet alleen in de samenleving, maar ook binnen families. Majid ziet hierin een dubbele onzichtbaarheid: enerzijds het zwijgen thuis, anderzijds het ontbreken van een plek in het grotere verhaal van Europa. Juist daarom pleit ze voor een ‘critical archive’, een plek waar verhalen niet alleen worden bewaard, maar ook gedeeld en ingezet om generaties te verbinden en herstel mogelijk te maken.
Majid onderscheidt in haar werk twee vormen van trauma-overdracht. De eerste noemt ze apostrofisch trauma: herinneringen die als het ware ‘spreken’ vanuit het verleden, zelfs als je ze niet zelf hebt meegemaakt. De tweede is phantomisch trauma: pijn die niet wordt uitgesproken, maar als een schaduw blijft hangen in het dagelijks leven. Voor deze begrippen baseert Majid zich op het werk van Marianne Hirsch, die het idee van ‘postmemory’ ontwikkelde: herinneringen die via verhalen, stiltes en emoties aan volgende generaties worden doorgegeven. “Trauma is niet lineair,” zegt Majid. “Het komt terug, via een geur, een nieuwsbericht, een film. Het is iets wat zich blijft verplaatsen, soms onzichtbaar, maar altijd aanwezig.”
Bekijk hier de korte explainer-video over intergenerationeel trauma
Vorig jaar besloot ik zelf die zoektocht tastbaar te maken door af te reizen naar Koerdistan. Niet om antwoorden te vinden, maar om te zien, te luisteren en vast te leggen wat het betekent om ergens vandaan te komen dat voor velen alleen op de kaart bestaat als een idee. Met mijn camera probeerde ik het dagelijks leven te vangen: gewone momenten, gezichten, landschappen en details die laten zien dat identiteit ook bestaat uit het alledaagse. Om ook de lezer een beeld te geven van het land van mijn ouders, maakte ik een kleine fotoserie.
Hier kom ik ook vandaan.









Wat deze verhalen laten zien, is dat Koerdische identiteit geen vlag is. Geen paspoort. Geen lijn op een kaart. Het is een proces. Een zoeken tussen herinnering en toekomst. We zijn geen representanten van een hele diaspora. We zijn kinderen van ouders die vluchtten, van landen zonder staten, van talen zonder erkenning. Wat ons verbindt, is misschien juist dat we voortdurend onderweg zijn. Zoals diaspora-theoreticus Stuart Hall schrijft: identiteit is nooit af, maar altijd in beweging.
En misschien is dat het: blijven bewegen, blijven zoeken, zelfs als je niet weet waarheen. Want ergens onderweg ontstaat betekenis.