Ed Mense is al ruim 30 jaar lang kermisorganisator van de kermis in Haarlem. Hij heeft de twee verschillende locaties onder zijn hoede (Grote Markt en Zaanenlaan). Mense was met pensioen, maar keerde in een andere vorm terug op hetzelfde toneel. Iets waar hij enorm trots op is.
Hoe zag de Haarlemse kermis eruit in uw beginjaren? Wat waren de typische attracties of kenmerken?
“We hadden toen drie locaties. De Grote Markt, Zaanenlaan en Schalkwijk. Die laatste is afgevallen door culturele verschillen, er kwam zoveel narigheid op af dat we zeiden dit moet stoppen. Het grote verschil met vroeger is dat toen de kermis het hoofdevenement van het jaar was, tegenwoordig heb je nog andere grote evenementen en valt deze daar een beetje in weg. Naast de kermis had je dan vroeger ook nog het circus en andere kleinere evenementen. De bezoekers zijn het allerbelangrijkst voor de kermis. Vroeger verschilde ook heel erg qua attracties. Eigenlijk wisten we destijds niet goed of ze veilig waren, de richtlijnen en regelgeving luisterden niet zo nauw. De attracties werden wel gecheckt door een keurmeester. Er liep toen ook nog heel weinig beveiliging op de terreinen rond. Qua attracties hadden we een aantal klassiekers. De Byroncurve, een snelle ronddraaiende attractie, bijvoorbeeld. Of Cinema 2000, een ronde tent waarin films werden vertoond. En dan had je ook acts als ‘de weerwolf’, waarin een man live in een weerwolf veranderde, puur entertainment. Nu is het veel meer technologie, hoogstaand vermaak en door computers aangedreven.”
Weet u nog hoe uw allereerste kermiservaring als organisator was?
“Ja zeker dat weet ik nog heel goed. Ik liep mee met de dienst Haven en Marktmeesters, die toen verantwoordelijk waren voor de kermis. Ik werd erbij gehaald omdat er veel overlast was, vooral voor de buurt. Er werd bijvoorbeeld ‘s nachts gewerkt, of kampers gooiden botsauto’s alvast op de weg. Dit gebeurde allemaal halverwege mijn eerste kermis. Ik was toen al zo eigenwijs als de kleren. Ik opperde om dan maar ’s nachts te gaan patrouilleren. Jan Stoppelenburg, de marktmeester van de Zaanenlaan, was formeel verantwoordelijk, maar dat was niet zijn manier van werken. Na een halve kermis was ik eigenlijk al de organisator. De kunst is om het vertrouwen te krijgen van een exploitant. Je leert al snel dat de kermiswereld een kliek is. Bijna iedereen is familie van elkaar. Dus als je iets verkeerds zegt over iemand, heb je grote kans dat het over de zwager van de ander gaat. En dat soort dingen gaan als een lopend vuurtje rond. In die tijd gingen we met meetlint en krijt op stap om alles op de juiste afstanden van elkaar neer te zetten. De nummers die erop stonden gingen dan uiteindelijk de stroomkasten in.”
Wat trok u aan in het organiseren van een kermis?
“Manager zijn van een groot bedrijf, dat is het interessante. Van niets, iets heel moois maken. Je hebt een straat of plein waar 300.000 mensen op af komen. Als het publiek komt, dan weet ik: ik heb mijn werk goed gedaan. De kermiswereld is heel complex. Iedereen is een zelfstandig figuur, het is als een kruiwagen vol kikkers die allemaal een andere kant op springen. De kunst is om ze allemaal dezelfde kant op te krijgen. Je moet in deze wereld echt goed samenwerken, je kunt het absoluut niet alleen.”
Hoe heeft de kermis zich in de afgelopen 30 jaar ontwikkeld?
“Je kunt het vergelijken met een pretpark in de stad. Wij noemden het ook wel ‘de Oranjekermis van Nederland’, omdat we het organiseerden op Koningsdag. Haarlem had de mooiste Oranjekermis van het land. Wat ooit begon als een ongeorganiseerde bende, is uitgegroeid tot een strak georganiseerd evenement.”

Gemaakt door: Ed Mense

Gemaakt door: Ed Mense
Zijn er specifieke periodes geweest in Haarlem waarin er veel veranderde, bijvoorbeeld op technisch of organisatorisch vlak?
“Zeker. Er kwam een moment dat de samenleving veranderde. Vroeger had je vechtpartijen met de vuist. Dan sloegen bijvoorbeeld kampers elkaar een blauw oog, maar daar bleef het dan ook bij. De mentaliteit van de mens is veranderd. Ik durf te zeggen dat als de Grote Markt sluit en dan iedereen gaat fouilleren, dat je messen en pistolen tegenkomt. Daarom is de veiligheid zo ontzettend belangrijk geworden. Ook de regelgeving is veranderd. De VNWA heeft alles nu goed vastgelegd. Er is een soort register waarin elke attractie een chassisnummer heeft. De veiligheidseisen zijn enorm toegenomen. Vooral rond het onderhoud van attracties is er meer controle. Maar het is nog niet genoeg. Ik pleit voor een vaardigheidsbewijs voor exploitanten, zeker bij complexe attracties met G-krachten. Nu kan je gewoon een attractie kopen en ermee aan de slag gaan, ook al heb je geen idee hoe je moet handelen bij een storing. Dat moet anders. Denk ook aan blaastesten; iemand mag niet onder invloed zijn als hij een attractie bedient.”
Wat zijn volgens u de grootste uitdagingen voor de kermis vandaag de dag vergeleken met vroeger?
“De concurrentie. Je moet opboksen tegen evenementen als Mysteryland, de Efteling of Ponypark Slagharen. Ondertussen moet je ook zorgen dat het veilig is, zodat ouders hun kinderen met een gerust hart naar de kermis laten gaan. Het publiek moet ook het vermaak bieden wat ze willen hebben, dat is ook nog een uitdaging. Als er buiten het terrein iets gebeurt, staat er in de media: ‘gevecht op de kermis’. Dat wil je te allen tijde voorkomen. Je moet zorgen voor een goede sfeer, én het betaalbaar houden. Daarnaast is het de uitdaging van de beveiligers om de sfeer in de gaten te houden. Die taak zien buitenstaanders nog wel eens over het hoofd als we het over beveiligers op de kermis hebben. Dan gaat het vooral om vechtpartijen en veiligheid, maar daar is sfeer een heel belangrijk onderdeel van.”
Hoe kijkt u aan tegen de culturele waarde van de kermis in een stad als Haarlem?
“Het is bijna cultureel erfgoed. De kermis is het oudste volksvermaak van Nederland. Het begon ooit met zaklopen en touwtje trekken bij een bisschopsfeest, en is nu uitgegroeid tot een groot evenement. Het is ondenkbaar dat er géén kermis zou zijn. Als dat gebeurt, heeft het te maken met geld. Gemeenten moeten het koesteren. In beleid wordt nu vaak vastgelegd dat een stad een kermis moet hebben.”
Zijn er momenten of anekdotes uit uw loopbaan als organisator die u nooit zult vergeten?
“Oh genoeg! Ik had ooit een kwitantieboekje bij me. Daar ging ik geld mee ophalen en vervolgens naar de kas brengen. Aan het eind van de rit loop je zomaar met 25.000 gulden over de kermis. Ik had het toen in een vuilniszak gestopt, maar dan voel je de ogen van de exploitanten in je nek branden. Dat was geen leuk gevoel. Of een ander voorbeeld dat ik geld ging binnenhalen bij een exploitant. Ik kreeg een kopje koffie, maar ik wist dat dit een moeilijke was, een waar ik goed op moest letten. Hij gaat met zijn vrouw naar de geldkluis, komt terug, en er zitten twee knoopjes meer los bij de blouse van zijn vrouw. Ze waren me daar heel erg aan het testen. Ik had het vermoeden dat ze me aan het filmen waren, maar dat kan ik niet met zekerheid zeggen. Of met Koningsdag, helemaal gek zijn ze soms. Mijn kantoor op de Zaanenlaan zat opeens helemaal vol met opgeblazen ballonnen, toch een stukje humor erin. En als je een woonwagen binnenstapt, moet je altijd je schoenen uitdoen, dus géén sokken met gaten.”
U was met pensioen, maar bent door de gemeente gevraagd om terug te keren. Hoe is dat gegaan?
“Ja, ik was met pensioen. Maar een kermis organiseren leer je niet op school, dat leer je alleen in de praktijk. De balans die we nu in Haarlem hebben, die werkt. De burgemeester wil het op deze manier blijven doen: geen geluidsoverlast, alles top geregeld. De gemeente huurt mij straks in via een stichting. Het moet geen gemeentelijke taak meer zijn. Het voelt fantastisch dat ze specifiek mij vragen voor de organisatie van de kermis. Ze willen het op dezelfde manier blijven doen, en daarom word ik nog regelmatig ingezet. Ik werk nu met een compagnon die veel werk uit handen neemt en het vak goed verstaat. Dat maakt het een stuk relaxter. Het is een mooie manier om toch betrokken te blijven bij iets waar ik trots op ben.”