De sportschool gonst van geluid. Het is geen vrolijk rumoer, maar een doffe, metaalachtige symfonie: het kletteren van schijven die op elkaar worden geschoven, het droge piepen van een slecht geoliede kabel en tussendoor de kreunen van sporters die zichzelf tot het uiterste drijven. Jeroen zit op een bankje, zijn handpalmen nat en de stang nog nagloeiend van zijn laatste set. Hij ademt diep in. De geur van magnesiumpoeder, oud rubber van de matten en een zure zweetgeur vult zijn neusgaten. Een beetje schokkerig ademt hij weer uit, niet meer in het ritme dat hij kende. Hij voelt hoe zijn borstkast te langzaam weer ontspant, alsof er binnen iets vastloopt.
Hij laat zijn blik dwalen naar de spiegelwand tegenover hem. Zijn strak gewaxte, blonde haren geven een glimmend effect in de witte Tl-verlichting. Door de lampen lijkt zijn huid bleek en gespannen, zijn aders dik en groot, als kabels op zijn armen. Zijn shirt zit strak om zijn biceps heen, snijdt zelfs een beetje in zijn huid en de blokjes op zijn buik zijn door de dunne sportstof heen te tellen. Hij ziet eruit als het beeld van kracht waar hij altijd van gedroomd had. In de hoek knalt een jonge sporter zijn ijzeren gewichten tegen de vloer en de trillingen galmen door de hele zaal. Jeroen krimpt licht ineen, alsof het geluid dwars door zijn lichaam schiet. Op zijn tong proeft hij een bittere, metaalachtige smaak, alsof zijn eigen hart hem waarschuwt.
‘Alles goed?’, vraagt een jongen op het bankje naast hem. Zijn blonde haren zitten vastgeplakt aan zijn voorhoofd van het zweet. Zijn koptelefoon hangt half over zijn oor en een gouden oorbel wordt zichtbaar. Jeroen knikt langzaam en sluit zijn ogen kort, als bevestiging dat er niks aan de hand is. De jongen zet zijn koptelefoon weer volledig op zijn oor waardoor zijn glimmende oorbel weer verdwijnt. Hij pakt zijn dumbbels op en gaat verder met zijn oefening.
Onderin zijn tas, half verscholen onder een handdoek, liggen de ampullen. Een kleine glinstering van de lampen weerkaatst van het glas, als een geheim dat niet langer geheim kan blijven. Hij weet dat hij ze weer zal gebruiken, ook al voelt hij nu de prijs. Hij voelt zich groot, maar zijn hart, die alles draaiende moet houden, lijkt elk moment de strijd te verliezen. Hij sluit zijn ogen en laat zijn hoofd tegen de koude, kale steun van het bankje rusten. Het geluid van de jonge, fitte sporters blijft om hem heen suizen, maar wat hij het duidelijkst hoort is vanbinnen: een hartslag die niet langer de zekerheid geeft van kracht, maar de onrust van een tikkende tijdbom.
Ruim een week later zit Jeroen niet meer op het bankje in de sportschool, maar op het bankje in de wachtruimte van de huisartsenpost. Het is druk bij de dokter en hij heeft zich hier nooit op zijn gemak gevoeld. Met gebogen hoofd richt hij zijn ogen strak op de vloer en probeert hij ieder geluid buiten te sluiten. Het koffiezetapparaat dat al voor de derde keer koffiebonen aan het malen is, de blokkentoren van het kleine jongetje dar hij voor de zoveelste keer omgooit en de demente man die hardop tegen zichzelf aan het praten is. Niks wil hij ervan horen, alleen zijn hartslag is voor hem belangrijk op dit moment. Zijn rechterbeen beweegt snel op en neer, een soort nerveus tikje dat hij sinds kind af aan heeft. ‘Meneer Kuijt’, klinkt het door de wachtkamer. Maar Jeroen blijft met zijn gezicht naar beneden gericht. ‘Meneer Kuijt’, zegt de assistente nogmaals, dit keer zo hard dat zelfs de demente man stopt met tegen zichzelf praten. Maar weer hoort Jeroen het niet. Plots voelt Jeroen een hand op zijn schouder. Als uit een droom ontwaakt kijkt hij omhoog, ‘meneer Kuijt?, zegt ze nogmaals, maar dit keer met haar tanden ontbloot. Ze haalt haar hand van zijn schouder en de grote diamant om haar ringvinger zakt een beetje schuin. Met nog steeds een vriendelijke glimlach wijst ze naar een kamertje in de hoek ‘U mag meekomen, de dokter is klaar om u te zien’.
De deur van de spreekkamer klikt dicht achter hem. Het is er kleiner dan hij had verwacht, de lucht is wat muf van koffie en ontsmettingsmiddel. De huisarts, een kalende man met dunne, randloze bril, kijkt hem kort aan en gebaart naar de stoel tegenover het bureau.
‘Wat brengt u hier, meneer Kuijt?’ Jeroen slikt, legt zijn handen plat op zijn bovenbenen. Hij voelt dat zijn shirt vochtig is van het zweet dat inmiddels koud aanvoelt. ‘Mijn hart… ik denk dat er iets mis is. Het slaat… anders. Ik voel het niet meer in een normaal ritme.’ De huisarts knikt langzaam, tikt iets in op zijn computer. ‘Gebruikt u medicijnen? Of supplementen?’
Jeroen kijkt naar het hout van het bureau, ziet daar kleine krassen alsof eerdere patiënten ook met hun nagels hebben getwijfeld. ‘Ja, anabolen.’ De huisarts stopt met typen, vouwt zijn handen ineen en leunt iets naar voren. ‘Dat verklaart al veel. Het kan uw hart flink belasten dus ik ga u doorsturen naar een cardioloog voor verder onderzoek.’
Eenmaal thuis aangekomen ploft Jeroen op de bank. Met zijn voeten omhoog en nog een kilo kwark op schoot blijven zijn gedachtes teruggaan naar het moment in de sportschool. Hij is bang. Maar met de afspraak bij de cardioloog nog ver weg, besluit hij google om advies te vragen. ‘Doping is populair in Nederlandse sportscholen. Ruim 400.000 krachtsporters en 80.000 vechtsporters gebruiken het middel. Het gaat vooral om de anabole steroïden, een chemische variant van het mannelijke geslachtshormoon testosteron.’ Bang voor de waarheid klikt hij het artikel weg en laat zijn hoofd rusten op de witte kussens van zijn bank.
Een week later zit Jeroen in een kamertje waar aan de muur posters hangen van hartkamers en bloedvaten. Het ziekenhuis ruikt steriel, naar linoleumvloeren en allerlei reinigingsmiddelen. Tegenover hem zit dr. van Dijkman, sportcardioloog. Zijn stem klinkt rustig, maar met een zekere ernst die Jeroen niet kan negeren. ‘We hebben uw ECG bekeken en ik zie duidelijke tekenen van hartritmestoornissen,’ zegt van Dijkman terwijl hij een papier omhooghoudt waarop zwarte golfjes zich onregelmatig voortbewegen. ‘Anabole steroïden kunnen het hart vergroten. Uw hartspier is zo dik geworden dat hij zichzelf in de weg is gaan liggen en nu hartritmestoornissen veroorzaakt. Het probleem is dat u dat van buiten niet ziet. U voelt zich sterker, gespierder, maar vanbinnen raakt het systeem ontregeld.’ Jeroen legt zijn handen ineen en drukt ze tegen zijn mond. Even is het stil, alleen het tikken van de klok aan de muur. ‘Sommige schade is blijvend. Maar stoppen is cruciaal. Hoe langer u doorgaat, hoe groter de kans op hartfalen of zelfs een plotselinge hartstilstand.’ De woorden vallen zwaar. Het klinkt als een vonnis, maar ook als een laatste kans. De cardioloog schuift zijn bril recht en kijkt hem strak aan. ‘Het hart is ook een spier, maar geen spier die je ongestraft kunt opblazen, wat aan de buitenkant sterk lijkt, kan vanbinnen al broos zijn.’
Het is laat in de avond, minstens drie dagen na het bezoek aan de cardioloog, wanneer Jeroen terugkomt in de sportschool. De zaal is bijna leeg; alleen de schoonmaker rijdt met een piepende dweil over het rubberen mattenpad. De spiegels langs de muur lijken groter nu, meedogenloos in hun reflectie. Jeroen gooit zijn sporttas neer. De ampullen glinsteren nog steeds als verleiding, kleine beloftes in glas. Hij pakt er één vast, draait hem tussen duim en wijsvinger. Zijn hart slaat sneller, niet door inspanning, maar door spanning. De woorden van dr. van Dijkman galmen na: ‘Uw hartspier is zo dik geworden dat hij zichzelf in de weg ligt… Hoe langer u doorgaat, hoe groter de kans op hartfalen.’ Jeroen loopt naar de bankdruk, gaat liggen, de koude stang boven hem. Zijn handen klemmen zich eromheen. Hij drukt één keer, twee keer, maar bij de derde herhaling schiet er een felle steek door zijn borst. De stang begint te trillen, zijn armen weigeren. Voor een fractie van een seconde voelt hij hoe kwetsbaar hij is: één verkeerde ademhaling, één haperend hart, en alles kan stilvallen. Met een klap laat hij de stang terugvallen in het rek. Hij blijft liggen, uitgeput, zijn borst op en neer. Het geluid van de dweil stopt. De schoonmaker kijkt even op, maar zegt niets. Alleen de echo van zijn eigen hijgen vult de ruimte. Langzaam gaat Jeroen rechtop zitten. Zijn blik valt weer op de ampul in zijn tas. Vliegensvlug pakt hij hem op, knijpt zijn vingers er steviger omheen en gooit hem dan met een snelle beweging in de prullenbak naast het bankje. Het glas klettert tegen de binnenkant, een dof geluid dat harder lijkt dan de gewichten aan zijn stang. Hij ademt diep in. Voor het eerst in weken voelt hij een soort rust, al blijft zijn hartslag onregelmatig.
