Dit is het verhaal van Lien, die in 1951 op haar 24e naar Australië emigreerde met de droom daar een leven op te bouwen met haar man Jan. Lien werkte als enige vrouw op haar kantoor in Amsterdam als accountant. Ze is een vrouw met buitengewone ambitie en lef. Haar verhaal begint in 1949, met het voorstel om te vertrekken naar Australië.
HET VOORSTEL
15-05-1949
Midden in de woonkamer zit ik aan de grote ronde eettafel. De avondzon schijnt lichtjes door de vrolijk gekleurde gordijnen. Mijn man Jan schuift een van de stoelen naar achteren en gaat zuchtend zitten op zijn favoriete stoel. Hij oogt vermoeid, wat niet vreemd is na een zware dag werken als accountant. We kletsen zoals iedere dag over zijn werk onder het genot van een warme kop koffie. De klok slaat zes uur en we besluiten te beginnen met het voorbereiden van het avondeten, dit keer heb alles ik mijn favoriete maaltijd: hutspot. Terwijl ik de aardappelen schil aan het aanrecht wordt er plotseling op de voordeur geklopt. Jan, die de wortels aan het schillen is bij de wasbak, kijkt mij eventjes vragend aan voordat hij door het gangetje naar de voordeur toe loopt. Terwijl hij de deur opent hoor ik hem al wat zeggen tegen de voor mij nog onbekende bezoeker. “Goedenavond Erik, wat een verrassing om jou hier te zien!”. Erik de baas van Jan, is een wat gezette man van rond de 50. Ik heb hem al twee keer ontmoet met het ophalen van Jan. “Lien!” Roept Jan, “zou je ook eventjes kunnen komen lieverd? Erik heeft ons iets te vertellen”.
Ik loop naar de voordeur toe en Erik begint uit te leggen waarom hij er is: “Jan, je hebt misschien al gehoord dat er veel Nederlanders zijn die gevraagd worden om naar Australië te verhuizen. Ze willen daar namelijk moderniseren en de economie opbouwen in dat prachtige land. Ze zoeken daarvoor nieuwe inwoners die er willen komen wonen en werken. Je krijgt een vergoeding voor de vliegreis en komt te werken voor de overheid. Het is een geweldig aanbod”, vertelt Erik met een stralende lach op zijn gezicht. Hij lijkt er zelf van overtuigd dat dit een buitenkans is. Jan draait zich naar me toe met een even grote lach als Erik, hij is duidelijk enthousiast. Ik lach terug, dit is perfect. Dit is misschien wel de kans, een uitweg tot iets beters. We zijn beiden nog jong en gezond, Jan is nu 23 en ik pas 21. Ik had niet verwacht dat ik hier zo snel enthousiast over zou worden, maar ik ben het toch echt. Ik heb al direct een ideaalbeeld in mijn hoofd: een prachtig houten huisje op het uitgestrekte platteland, waar we romantisch samen op s’avonds op de veranda een koffietje kunnen drinken. Dat zou even lekker zeg zijn, in plaats van de eettafel waar we nu altijd aan zitten.
Als sinds klein brutaal meisje droom ik al van wonen in het buitenland, vandaar ook dat ik mijn enthousiasme nauwelijks meer in bedwang kan houden. Als dit nou goed uitpakt kunnen we daar misschien wel blijven, misschien zelfs een gezin starten. Erik geeft ons een informatieblaadje, maakt zijn praatje met Jan af en wenst ons een fijne avond. Jan sluit de deur en we lopen samen naar de bank, we stralen nog steeds van het onverwachte nieuws dat ons zojuist gebracht is. We gaan zitten en nemen het informatieblaadje door dat ons gegeven is. ‘It could be your tomorrow’, staat er in grote gele letters op de voorkant. We praten uren over de mogelijkheden, valkuilen en ons gevoel hierbij. Het is ondertussen al tien uur als ik weer op de klok kijk, het besluit lijkt te staan. Jan vertrekt naar Australië. Ik pak zijn handen stevig vast “Als alles na een half jaar nog goed gaat kom ik ook”, zeg ik vol vreugde.
HET VERTREK
07-04-1951
Het duurde lang voor ik ook naar Australië kon komen. Drie hele jaren zijn voorbijgegaan, het proces bleek veel moeilijker dan verwacht. Waarom dat zo lastig was wilde ze bij het emigratiebureau niet vertellen. Ik had in de afgelopen jaren weinig contact met Jan door het grote tijdsverschil en zijn drukke werk. Dit was voor ons beide zwaar, maar gelukkig hebben we onze relatie vol kunnen houden. Ondertussen ben ik vierentwintig, het is me nu eindelijk gelukt. Ik heb een visum geregeld en ik ben klaar om te gaan. Nederland heeft mij niks meer te bieden, ik ben klaar voor dit nieuwe avontuur. Het is een koude lente in Nederland, de bloemetjes bloeien wel maar het is nog te koud om zonder jas te lopen. Voor ik vertrek doe ik daarom nog maar eventjes mijn warme jas aan, ik hoop dat dit in Australië niet meer hoeft. Ik sla de deur achter mij dicht, die met een flinke klap dichtvalt. Ik sleep met moeite de grote koffers vol kleding, aandenkens en andere belangrijke dingen achter mij aan richting de auto. Ik leg de koffer in de achterbak, mijn moeder en zus zitten al voorin klaar om naar de haven van Rotterdam te rijden. Daar vertrekt de boot met alle emigranten naar Australië, de bootreis duurt bijna zes weken. Nog zes weken tot ik in het paradijs ben samen met Jan. Tijdens de rit naar de haven is de sfeer in de auto licht gespannen, ik merk dat mijn moeder het toch eng vind dat ik vertrek. Mijn zus probeert met humor de spanning te verlichten, maar gespannen zijn we toch wel.
Eenmaal aangekomen bij de haven van Rotterdam dringt het tot mij door. Ik ga alleen reizen naar de andere kant van de wereld. Ik weet niet wat ik moet verwachten, maar een saai leven is niet voor mij weggelegd dus bang ben ik niet. Ik sleep mijn koffer de steiger op. Ik ruik het zoute water en hoor de meeuwen. Het is licht bewolkt met een klein zonnetje. De haringtent om de hoek ruikt sterk, veel Hollandser dan dit kan het niet worden. Eenmaal bij de ingang van de boot draai ik mij om. Mijn moeder en zus staan met tranen in hun ogen naar me te kijken. Het besef dat ik straks duizenden kilometers bij ze vandaan ben, dringt bij hen veel meer door dan bij mij. Ik omhels ze terwijl ik de tranen van hun wangen veeg. ‘’Jullie zien mij nog wel terug. Dit is geen vaarwel, maar een tot ziens’’ Ik loop het enorme witte schip op en ik zwaai van boven op het dek naar mijn familie op de steiger. Ik zie Puk, mijn zusje, haar tranen wegvegen omdat ze mij anders niet kan zien door haar tranen heen. Ook ik voel langzaam een traan over mijn wang glijden.
AANKOMST
11-05-1951
Na bijna anderhalve maand op de boot kom ik aan in Australië. In de tussentijd had ik geen contact met mijn familie en Jan. Ik kijk uit het kleine ronde raampje vanuit mijn kamertje naar buiten. Al zes weken spendeer ik elke avond hier. Ik heb wel wat vrienden kunnen maken op de boot, maar aan het einde van de dag voel ik mij wel eenzaam in mijn kamertje. Ik tuur wat verder uit mijn raam en zie een houten haventje met daarachter wat gebouwen, het lijkt vanaf hier behoorlijk rustig op straat. Zover ik kan kijken ziet de stad er wat onaf uit, maar daarom hebben ze ons natuurlijk ook nodig. Verder zie ik een aantal gezinnen en partners zwaaien. Ik probeer Jan te zoeken in de menigte, helaas zie ik hem nog niet. Langzaam meert de boot aan en wordt het tijd het schip te verlaten, hier heb ik op gewacht. Ik kom de boot af en stap in een aangename warmte, de warme jas die ik eerder nog aantrok ik Nederland zal ik nu niet meer nodig hebben.
Ik ben aangekomen in Sydney, de stad die jaren geleden is verwoest door Japan en nu weer opgebouwd hoort te zijn. Tot mijn lichte verbazing zie ik nog veel lege panden en maar weinig mensen op straat. Ik sleep mijn zware grijze koffer achter mij aan, de zes weken op de boot waren nog best zwaar. Ik weet bijna niet meer hoe land onder mijn voeten voelt. In de verte hoor ik mijn naam. Ik knijp mijn ogen samen en zie Jan. Hij rent naar me toe. Ik gooi mijn koffer neer en ren hem tegemoet. Na twee jaar zijn we eindelijk weer samen. Hij pakt mij stevig vast en omhelst me voor wat voelt als een eeuwigheid. Ik kijk op van onze knuffel en Jan legt zijn handen op mijn wangen. ‘’Ik moet je wel wat vertellen,’’ zegt hij met verdriet in zijn stem. ‘’Ik ben mijn baan kwijt geraakt. De economie hier is niet zo goed als dat ze beweren. Daardoor kan ik het huis niet meer betalen.’’ Ik schrik. Dit is niet wat ik mij had voorgesteld. Al snel raap ik mezelf weer op, Jan en ik kunnen dit. ‘’Lieverd, we vinden wel een manier”, zeg ik tegen hem.
Ik zit naast Jan in de auto. Het stuur zit hier aan de andere kant, wat gek. Terwijl we Sydney inrijden zie ik hier en daar wat huizen, maar verder is het kaal. Ik snap nu wel waarom ze emigranten nodig hebben. Ik ben niet iemand die snel twijfelt aan mijn keuzes, maar wat als Australië alleen maar neergezet is als paradijs voor ons, zodat wij het oplossen?