Door een harde klap valt ze achterover en gaat kopje onder. Ze voelt dat haar longen gevuld worden met water. Haar lichaam wordt alle kanten opgesleurd en ze verdwijnt steeds verder in de agressieve stroming.
Het is 1 oktober 1998, Hans en Diana nemen de allereerste rechtstreekste vlucht met Transavia vanaf Amsterdam naar Kathmandu, de hoofdstad van Nepal. Om tien over tien ‘s avonds gaan ze de twaalf uur durende vlucht tegemoet. Na een lange vlucht met weinig beenruimte komen ze eindelijk aan in Kathmandu. Het lijkt alsof Diana terug is in de hippietijd. Locals lopen in lange gewaden met veel kleuren, op hun voorhoofd is een rode stip te zien. De straten zijn vies van de modder en overal liggen plassen met water. Bromfietsers rijden Diana bijna van haar sokken en de straat is gevuld met het geluid van toeters.
Het stel verblijft de eerste dagen in het Kathmandu Guesthouse. Dit blijkt één van de luxere hotels te zijn. Diana voelt een muffe geur door haar neus heen komen. Een sobere kamer met twee losse bedden, een toilet en een douche. De luxe in de kamer is de ventilator, die ze zeker nodig gaan hebben met het vochtige, warme weer. Na twee dagen in de stad te hebben rondgedwaald, hebben ze een route in gedachten voor de komende weken; van Chitwan naar Patan, daarna weer een paar dagen in Kathmandu en vervolgens naar Nagarkot, Bhaktapur en Pokhara. Diana is heel erg benieuwd naar hun tijd in Pokhara, ze willen daar vijf dagen gaan raften op de rivier Kali Gandaki. Benieuwd, maar ook wel angstig. Ze moet en zal dit een keer mee maken in haar leven.
Na anderhalve week reizen door verschillende gebieden, is het stel eindelijk onderweg naar Pokhara. Diana’s benen doen pijn; ze zitten de hele dag in een oncomfortabele bus met weinig beenruimte, de stoelen zitten los waardoor alles verschuift tijdens een hobbel en regelmatig komt ze hierdoor ook met haar hoofd tegen het plafond. Om vijf uur ‘s middags zijn ze dan eindelijk aangekomen in het dorp. Na een snelle hap gaan ze naar de raft bijeenkomst van Himalayan Encounters. Ze blijken met één andere Nederlander, één vrouw uit Nieuw-Zeeland, vier mensen uit Engeland, een Deen, een Noor en een stel van Russische en Chinese afkomst het avontuur aan te gaan. Het is meteen een dolle boel!
De volgende ochtend lopen ze met dezelfde groep door de bergen met al hun spullen. Het is een zware tocht. Eenmaal op de plek van bestemming aangekomen, maken ze samen met de gids het kamp klaar. De volgende ochtend, om half zeven, wordt Diana wakker door een vreemde geur. Ze tikt Hans aan en gebroken dat hij is, door weinig slaap, vraagt ze aan hem: ‘Ruik je dat ook?’ Hans doet de tent open en steekt zijn hoofd door een kier, ‘moet je kijken! Ze verbranden iets in het water.’ Aan de kant zitten de toeristen met een kopje koffie naar de locals te kijken. Ze verbranden een dode op de rivier. Wanneer iemand overlijdt in Nepal wordt het lichaam bij/op het water verbrand. Vooraf is er nog een uitgebreid ritueel. Het lichaam wordt gewassen en in een doek gewikkeld. Volgens het hindoeïsme komt de eindeloze cyclus van geboorte, dood en wedergeboorte zo tot een eind. De geur van as verspreid zich over de rivier, het is afschuwelijk. Een luguber iets om te zien op de vroege ochtend. En niet zo’n frisse gedachte dat ze zich in diezelfde rivier moeten wassen. Ze pakken hun spullen in en gaan voor het eerst het water op. De eerste drie dagen zijn niet al te wild, gelukkig maar.
Dag vier is aangebroken. Met de warme zonnestralen op haar lichaam wordt Diana wakker. De natuur hier is prachtig. Ze kijkt haar ogen uit; mooie vogels en hele grote vlinders. Ze merkt aan zichzelf dat ze een beetje begint op te raken. Afgelopen dagen ging goed, maar vandaag heeft ze een ander gevoel daarover. Vandaag gaat de groep raften met een aantal gevaarlijke rapids (stroomversnellingen). Hans zit linksvoor en Diana zit links midden. De gids roept luid: ‘houd jullie vast’, als ze een rots naderen. Hans reageert te laat, verliest zijn evenwicht en valt achterover. In zijn sleur neemt hij Diana met zich mee (samen uit, samen thuis). Ze probeert de peddel nog vast te grijpen, maar dat mag niet baten. Ze valt in de agressieve stroom van de rivier. Zo angstaanjagend is het als je erin valt. De kans om ergens tegenaan gesleurd te worden is enorm. Hoeveel kracht ze ook bezit, ze is letterlijk en figuurlijk een speelbal van de natuur.
Diana krijgt door de stroming veel water naar binnen en voelt felle steken in haar knieën. Ze drijft de andere kant op en schiet in paniek. Een andere boot komt dichterbij en ze stoot haar hoofd. Snakkend naar lucht wordt ze uiteindelijk door de gids aan haar riem uit het water getrokken. Daar zit ze dan, met beurse en open geschraapte knieën. De schrik zit er goed in, waardoor ze in een soort trance lijkt. Doorweekt en in de war hoort Diana iemand tegen haar praten, maar het dringt niet tot haar door. ‘Diana? Diana?’ Ze kijkt naar rechts en de gids blijkt tegen haar te praten. ‘Je hebt echt geluk gehad net.’ ‘Hoezo dat?’, vraagt Diana. ‘Er zijn al meerdere mensen en vooral toeristen om het leven gekomen in deze rivier.’ Diana kijkt wazig om haar heen, wanneer de gids er nog aan toevoegt: ‘Echt heel erg veel mazzel.’ Mensen maken nog een paar geintjes, maar aan Diana haar gezicht te merken vindt ze het niet grappig. Hierna vervolgen zij hun weg.
Nog geen drie minuten later slaat de boot om. De raft buigt bijna in een hoek van 90 graden en de draai wordt te laat ingezet. Met bemanning en al komt de boot tegen de zijkant van de rotsen. Diana raakt opnieuw in paniek en komt onder de boot terecht. Zoekend naar een uitgang slaat ze doodsangsten uit. Draaierig dat ze is, voelt ze zich langzaam wegzakken, ‘dit is het dan’ gaat er door haar hoofd. Ze voelt iets trekken aan haar been en voordat ze het weet is ze boven water. De tocht moet verder gaan, maar Diana en de anderen zijn kapot. Met man en macht moet de boot omgegooid worden. Door haar moeheid reageert Diana niet snel en krijgt ze opnieuw de raft tegen haar hoofd.
Diana verkeerd in een lichte shock, haar witte gezicht is angstaanjagend en ze rilt van top tot teen. Het laatste uurtje verloopt rustig. Diana krijgt gelukkig alweer praatjes en niet zo snel later staan ze weer met hun voeten op de grond. Na een lichte lunch en wat groepsfoto’s gemaakt te hebben, gaan ze sjouwend op weg naar de bus. De bus waarmee de groep weer terug moet ziet er niet uit; het rubber van de banden is versleten en het canvas zie je er al doorheen. Onderling worden er grappen gemaakt, ‘hebben wij die rivier overleefd, komen we om door zo’n slechte bus.’ De rit naar Pokhara is een verschrikking. De bus gaat niet sneller dan tien kilometer per uur en moet zo’n zeventig kilometer afleggen. De bus rijdt door een vallei. Diana steekt haar hoofd uit het raam en ziet zo de afgrond dichterbij komen. Gedeeltes van de weg zijn weggeslagen door aardverschuivingen. De bus slingert heen en weer en om de paar minuten moet de bijrijder, die in de opening van de deur staat, een tikje geven aan de zijkant van de bus, zodat de chauffeur weet dat de afgrond nadert. Elke keer als dit gebeurt, houdt de groep zijn adem in. Eind van de dag komen ze heelhuids aan (zover je Diana haar open knieën niet meetelt). Een vermoeiende reis en veel doodsangsten uitgestaan. Sinds haar raft avontuur is ze bang geworden om het water op te gaan, helemaal met een klein bootje. Daar zou ze niet zo snel meer instappen. Het onveilige gevoel en de angst dat ze verdrinkt, speelt nog vele jaren later mee.