Om haar heen gaan alle toeters en bellen af. Normaal hoor je tijdens zo’n moment een lang, eentonig geluid dat je als naaste persoon, maar ook als arts niet graag hoort. Nu niet, want haar lichaam is al losgekoppeld van alle bedrading. Zelf krijgt Ellie er niets van mee. Ze zit in een lange en donkere tunnel, vol vrede. Aan het einde ziet ze een fel licht dat per stap steeds meer contouren krijgt. Haar pupillen wennen aan het licht en er doemt een prachtig weiland voor haar neus op. Een grasveld met de aanblik van een hoogpolig tapijt waar je voeten langzaam in verdwijnen. Zo zacht ziet het eruit, zo fijn. Aan de horizon ontstaat een wondermooie lucht met een licht kleurverloop waar menig schilder ‘u’ tegen zal zeggen. Op enkele plekken wordt de lichtblauwe lucht onderbroken door een gelige gloed, want de zon is op deze plek niet ver weg. Het lijkt op een fluwelen deken die door God met de grootste nauwkeurigheid met de hand is gedrapeerd. Voor de rest is er niets te zien. Geen bloemenveld vol met madeliefjes of krokussen, geen liefdevolle viervoeters, niets meer dan vers gemaaid gras. Maar juist dat gras is het mooiste en meest rustgevende wat ze ooit in haar leven heeft gezien. Het liefst wil ze er met beide voeten op gaan staan, genieten van dit paradijs. Het contrast kan haast niet groter met wat er op de aardbodem met haar lichaam gebeurt. Haar geest lijkt bevrijd, maar haar lichaam krijgt nog alle stoten van het leven te verwerken. Doktoren schudden haar door elkaar en geven tikken in haar gezicht, vlak bij haar slaap. Het kwetsbaarste gedeelte van haar schedel wordt aangepakt en dat terwijl ze al zo kwetsbaar is. Maar alles wordt in werking gezet om haar weer levend op aarde te krijgen. Het lukt. De tunnel sluit met de snelheid van een bliksemflits en ze is weer terug, maar voor hoe lang? Nog geen paar minuten later weer een terugval, maar het is haar tijd nog niet. Ze moet nog langer op aarde blijven, bij haar drie jonge kinderen en haar man.
Daarom opent ze weer haar ogen. Het lijkt alsof secondelijm haar wimpers bij elkaar houdt, maar met haar laatste krachten gaat ze ook door die barrière heen. Ze ziet haar man en moeder bij het voeteneind staan. Haar man, normaal gesproken een echte grapjas, is de afgelopen minuten het zwijgen opgelegd. Een uitvoerig gesprek speelt er zich af in Ellie haar hoofd, maar haar man hoort er niets van. Toch blijft ze aanstalten maken om iets te zeggen. Langzaam opent ze weer haar mond, maar het blijft stil. Enkel wat gebrabbel en niets meer dan dat. Ze kan niet meer praten. En dat besef doet haar veel pijn, heel veel pijn. Niet de pijn die je voelt bij een speldenprik, maar meer een mentale pijn. Zou het komen omdat ze vroeger toch een vrolijke baby was, die ’s avonds laat in haar ijzeren ledikantje met wieltjes in de huiskamer stond te zingen? Zo enthousiast dat ze af en toe een paar centimeter opschoof, omdat er geen rem op de wieltjes zat. Is ze, naar eigen zeggen, onbewust toch een vrolijk mens? Nog nooit was een gesprek zo stil, maar tegelijkertijd ook zo emotioneel. Ze ratelt maar door: “Dirk, als ik dood ga, wil ik dat je morgen met een andere vrouw trouwt.” Alles om te voorkomen dat haar kinderen in het weeshuis terechtkomen.
*
Haar blijdschap kan niet op. In een oogwenk ziet ze zes mosgroene oogjes in de deurpost verschijnen, gevolgd door de luidde stem van Dirk: “Kom, loop maar. Ga maar naar mama toe.” Licht twijfelend van de ambiance schuifelen de kindjes toch langzaam richting hun moeder. “Hallo schatjes”, fluistert Ellie heel zachtjes, want praten lukt nog altijd niet. Er ontstaat dus ook geen gesprek, maar wat is het een grote opluchting voor Ellie dat ze haar kinderen weer kan vastpakken. Ze doet haar ogen dicht en beweegt haar hoofd even omhoog. Het heeft veel weg van een bedankje voor de hogere macht die haar in leven heeft gehouden. Het bezoekuur vliegt voorbij en met een kus op ieders voorhoofd eindigt het samenzijn. Voor nu, maar niet voor lang.
“Hallo mevrouw, hoe gaat het? Ik kom weer even de bloeddruk opmeten.” Met een diepe zucht hoort Ellie de toch wel vriendelijke stem van de zuster aan. Half morrend vouwt ze haar mouwen omhoog om ruimte te creëren voor de bloeddrukmeter. Vol moedeloosheid van telkens weer dezelfde handeling en de blijvende zwakte gooit ze er nog een paar deprimerende woorden uit: “Houd daar maar mee op. Ik ga toch dood. Het heeft geen zin meer.” Een oorverdovende stilte valt over de kamer heen. Even stopt de zuster met haar handeling en legt ze een hand op Ellie haar schouder: “Nee joh, mevrouw. Hoe komt u daarbij?”
Ze denkt er zo al een hele tijd over. Al vanaf het moment dat ze afscheid nam van haar kinderen op weg naar de operatietafel. Ze liet – en laat nog altijd – die gedachte niet doorschemeren, zelfs niet aan Dirk.
*
Het vertrouwde rammelende geluid van de sleutelbos die door Dirk uit zijn zak wordt getoverd om vervolgens de deur van hun bovenwoning te openen, verblijdt Ellie. Ze is zojuist uit het ziekenhuis ontslagen en moet thuis verdergaan met haar herstel. De lange trap naar boven, die ze normaal gesproken wel kan vervloeken, lijkt nu even op een rode loper. Ze is weer thuis. “Ach, daar staan ze weer hoor. Jut en Jul. Ah, en daar is nummer drie”, denkt ze bij zichzelf wanneer ze haar kinderen ziet staan. Al snel komen ze tot een grote ontdekking. Ellie draagt namelijk geen verband meer om haar nek. “Mama! Hebben ze in je keel gesneden? De bal is weg!” Een lugubere gedachte die Ellie alleen maar kan bevestigen met een lachend knikje, want zo zeg je ‘Inderdaad’ als je niet kan praten én tegelijkertijd overweldigd bent door de situatie.
De operatie aan haar schildklier is dus enigszins geslaagd. Het gezwel zo groot als een tennisbal is verwijderd, maar tegelijkertijd heeft ze wel de dood in de ogen gekeken. Veelal achter haar rug om hoort ze de verwijtende leuzen voorbijkomen: ‘Ach, ze heeft altijd wat’, ‘Het zal weer eens niet’ en ‘Het zal wel waar wezen.’ Zelfs vanuit de kampeertent in Italië hoort ze een zwager vanuit de verte zeggen, terwijl ze met een migraineaanval op bed ligt: “Als ik zo’n wijf had, was ik binnen een dag terug in Rotterdam.” Het raakt haar tot diep in haar ziel. Zo’n uitspraak blijft altijd hangen. Het legt haar het zwijgen op. Voorgoed.
*
In de weerspiegeling van het glas kijkt Ellie zichzelf recht in de ogen aan. Haar ene oog gaat met een uiterste souplesse voor een seconde even dicht. Het is een knipoog. Alsof ze een compliment geeft aan haar spiegelbeeld. Haar focus verlegt zich naar de blaadjes in de bomen die langzaam van kleur veranderen. Het is herfst. Voor Ellie alweer de 81ste keer in haar leven, want ze heeft zojuist een extra kaarsje op de taart uitgeblazen. Haar kleinzoon, die al lang niet meer klein is en door zijn lange stelten telkens moet bukken voor de net iets te laag opgehangen vlaggetjes, pakt een tompouce en gaat naast haar op de bank zitten: “Het ging niet vanzelf hoor, deze leeftijd bereiken. Het ging met horten en stoten.” Ze kijkt met glazige ogen voor haar uit, terwijl ze terugdenkt aan alle operaties en andere indringende momenten die ze heeft meegemaakt in haar leven. “Naast de bijna-doodervaring heb ik namelijk nog veel meer ellende meegemaakt die mijn leven heeft getekend. Ik zeg altijd maar zo: een bezoek aan de operatietafel was voor mij net zo vanzelfsprekend als het opkomen van de zon. Het geluid van die loeiende sirenes staat voor altijd in mijn hersenen gegrift. Zo erg dat ik nu altijd met eigen vervoer naar het ziekenhuis afreis.” Even onderbreekt ze haar verhaal en ligt de inhoud van haar oplosthee bijna op de grond. Ze proest het uit van het lachen. De tompouce heeft zojuist een waar slagveld gecreëerd op het gezicht van haar kleinzoon. “Maar die angst voor sirenes is niet alleen ontstaan door het traumatische geluid van mijn eerste ambulancerit hoor”, doelt ze op het bombardement op Delfshaven in 1943. Het wordt het Vergeten Bombardement genoemd, maar vergeten doet Ellie het allerminst. Haar gedachten dwalen af naar het verschuilen in de nauwe en muf ruikende kast vlak naast de gasmeter. Bommen vaagden buiten haar wijk weg, zoals een kind haar tekening waar ze uren aan heeft besteed met woeste, lange armslagen uitgumt. Slechts enkele potloodstrepen blijven staan, net zoals de gebouwen in Rotterdam-West. Het luchtalarm drong door tot Ellies diepste gedachtegang. En nog maar een paar jaar later, op elfjarige leeftijd, dus haar eerste helse rit in de ambulance. Ze vertelt erover als de dag van gisteren: “De loeiende sirenes naderden mijn straat. Met veel kabaal werd ik op een brancard in de ziekenwagen gelegd op weg naar mijn eerste operatie. Ik kermde van de pijn en tegelijkertijd werd ik door elkaar geschud door de schots en scheve stadstenen.” Even is het stil. “Was ik maar doodgegaan op die operatietafel. Dan had ik de rest van alle ellende, zoals die bijna-doodervaring, niet meer hoeven mee te maken.”
Die laatste zin dringt door. Zeker tot haar kleinzoon die haar zo graag een beter leven had gegund. Hij doet niets anders dan begripvol naar haar kijken en af en toe, net als die zuster, een hand op haar schouder leggen. Ellie ziet ook dat haar verhaal haar kleinzoon intrigeert en probeert er dan weer wat joligs in te gooien: “Maar Jolly Joker zit er nog hoor”, zegt ze dan. Emoties stopt ze het liefst zo ver mogelijk weg, vandaar dat het vocht van haar traanbuisjes nooit de buitenwereld zal zien. Ze vecht duidelijk tegen de tranen. “Ik ben een vreselijk emotioneel mens, hoewel het niet aan te zien is”, zegt ze terwijl ze met troebele ogen voor haar uitkijkt en haar ogen afschermt met een papiertje waarop haar levenslied geschreven staat: ‘Geef mij kracht, heel mijn leven, Heer.’ Waarvan akte. Met zo’n lange lijst aan medische aandoeningen en ziekenhuisopnames zou menig mens al de weg naar boven hebben gevonden, maar Ellie zit er nog steeds. Ze beschouwt zichzelf af en toe als een robot, maar nog altijd zit ze levend en wel in haar stoel. Al dan niet met een kunstheup en -schouder en vele operaties en drie Euromasten aan pijnstillers verder. Ze zit er. Een vechter, een binnenvettertje, want zichzelf uiten, doet ze dus niet meer.
Eén ding is zeker: Ellie kent de klappen van het leven, maar toch vindt ze altijd weer de hoop en moed om verder te gaan. Starend naar alle prullariaatjes en foto’s die ze door de jaren heen van haar kinderen en kleinkinderen heeft gekregen, schrijft ze de volgende woorden op: ‘Zo blijft de weegschaal toch in balans en laat ik zelf nou ook een weegschaal zijn.’