Een dun maar stevig touwtje volgt zijn pad van het ene lusje naar het andere. Hoe zorgvuldig de ontmoetingen tussen touwtje en lusje zijn, hoe ruw deze ontmoeting wordt onderbroken door een sterk trekkende beweging daarna. ‘Ma, je handen zijn koud’, zegt Christina een tikkeltje benauwd, waarop haar moeder zuchtend het rijgen voortzet. Christina kijkt via de spiegel naar haar moeders geconcentreerde blik en laat haar blik vervolgens afglijden naar haar eigen spiegelbeeld. Ze beeld zich haar spiegelbeeld van een paar maanden terug in zonder het korset: een jonge, onbezonnen en – met de wetenschap van nu – een tikkeltje naïeve Amsterdamse. Ze denkt terug aan de manier waarop ze zich moeiteloos in een rok zou hebben gehesen, een blouse erbij aan had getrokken en zonder ernaar om te kijken de deur uit had gelopen. Dit is alleen niet meer haar realiteit.
Een paar maanden eerder was ze met lood in haar schoenen naar haar zus haar kamer gelopen. Haar hand voelde zwaar en haar arm te zwak om de zware hand naar het ruwe oppervlak van de deur te tillen. Een diepe zucht en een trage aftelling van drie naar één was nodig haar arm toch zo ver te krijgen. Haar hand maakte vervolgens drie laf kloppende bewegingen, niet te hard, niet te zacht. Geen gehoor. Ze deed de deur open en zag hoe haar zus, Sarah, uitgestrekt over haar bed lag met een boek in haar hand. ‘Hey! Ik heb toch geen binnen gezegd? Chris, uit mijn kamer!’, riep Sarah op een aardig geërgerde toon. ‘Sorry Saar,’, zei Christina, ‘ik moet je wat vertellen.’ Nog steeds geïrriteerd maar nu ook geïntrigeerd klapt Sarah haar boek dicht nadat ze nog snel een vouwtje in het rechterbovenhoekje van de bladzijde maakt. ‘Nou vooruit, maar wel snel een beetje ik zat net in een spannend stuk.’, zegt Sarah. Christina doet aarzelend een paar stappen naar binnen en doet vervolgens zachtjes de kamerdeur dicht. Ze loopt eerst een paar keer ijsberend op en neer en besluit vervolgens toch op het puntje van haar zus haar bed plaats te nemen. Sarah kijkt Christina met een vragende blik aan en gaat iets rechterop zitten. ‘Chris, wat is er?’ vraagt ze. Christina kijkt weg van Sarah’s vragende blik en richt haar blik op haar voeten. Ze heeft grijze wollen sokken aan waarbij haar rechter grote teen een beetje doorschijnt, een gaatje. Ze zal even aan haar moeder moeten vragen deze te repareren. Ze knippert snel en gaat van sok naar zus die nog steeds met vraagtekens in haar ogen naar haar zit te kijken. ‘Oke, ik ga je iets vertellen maar je moet beloven het niet aan íemand te vertellen, vooral niet aan pap!’ Sarah knikt instemmend en houdt bijna zichtbaar haar adem in. ‘Uhm… Saar… ik ben zwanger.’
Het korset is op zijn strakst aangeregen door moeder die uiteindelijk op aandringen van zus Sarah op de hoogte is gesteld. Ze doet er een iets wijder vallende jurk overheen en is klaar het Amsterdam van 1965 te trotseren. Trotseren is misschien niet het goede woord voor iemand die haar zwangerschap voor de buitenwereld verbergt, maar goed, Christina heeft ook geen zin de komende maanden op haar kamertje uit te zitten. Ze loopt richting de voordeur en werpt nog snel een blik op de spiegel die in de hal hangt, doet een loshangende lok haar achter haar oor en stapt naar buiten. Christina wandelt van het Kattenburgerplein richting de Dam. Bij elke stap die ze zet voelt ze het korset knellen en haar benen voelen zwaar. ‘Hij zal het wel benauwd hebben.’, klinkt haar eigen gedachten over het baby’tje in haar buik. Hoe ze voorheen anoniem en ongezien over straat liep, hoe bekeken ze zich nu voelt. Zien ze dat ik dikker ben? Zien ze dat ik iets probeer te verbergen?
De laatste weken gaan in en ook het korset kan niet meer verbergen wat zich onder haar kleding afspeelt, een groeiend baby’tje in haar buik. Haar moeder en zus hebben voor deze laatste weken een schuiladresje geregeld, ergens in de bossen van Zeist. ‘Hier zul je je niet bekeken voelen en niemand zal je herkennen.’, had haar moeder kort en zonder emotie tegen haar gezegd, ‘je vader denkt dat je aan je angsten gaat werken, hij heeft je altijd al een angstig meisje gevonden.’
De avond voor vertrek kan Christina niet slapen. Ze rolt van de ene naar de andere kant van haar bed en kan maar geen goeie positie vinden. Ze speelt constant dezelfde beelden af in haar hoofd, het lijkt wel alsof er een hapering in haar hoofd zit. Ze gaat rechtop zitten en staart haar donkere kamer in en staat vervolgens op. Ze loopt haar kamer uit de gang op, richting de kamer van haar zus. Ze klopt op de deur en deze gaat niet veel later open. Er verschijnt een silhouette van haar zus Sarah, achter haar schijnt het licht van een klein kaarsje. ‘Kan jij ook niet slapen?’, vraagt Sarah. ‘Nee..’, antwoord Christina somber, ‘Ik heb alle posities geprobeerd, maar ik krijg mijn gedachten niet stil.’ Sarah doet een stap naar achter en opent de deur een stukje verder, Christina loopt naar binnen. Ze gaan naast elkaar op bed zitten en kijken samen naar het kleine vlammetje dat in het donker danst. ‘Het is ook niet niks hé, Chris’, zegt Sarah, ‘Je moet er even doorheen en dan is alles weer zoals het was. Ma en ik hebben alles gepland, maak je geen zorgen.’, probeert Sarah Christina gerust te stellen. Geruststellend is het niet, Christina voelt zich net een marionette-pop in haar eigen leven.
In Zeist is het zwaar. Dagelijks fietst ze met haar alsmaar dikker wordende buik op een gammele roestbak – die eigenlijk al lang naar het grofvuil had moeten worden gebracht – door de bossen van de ene villa naar de andere. Ze kijkt haar ogen uit. De ene villa na de ander. In Amsterdam kent Christina dit soort rijkdom niet. Lang kan ze er niet van genieten, want ze mag het (letterlijke) vuile werk van deze zeer welvarende mensen opknappen. Ze vindt het niet erg haar handen uit de mouwen te steken, maar leuk is anders. Nadat ze de laatste wc-pot van de dag leegt en schoonmaakt, wast ze haar handen, schudt de spetters van haar handen en veegt deze vervolgens aan het lange uiteinde van haar rok af. Ze loopt naar haar roestbak en voelt plotseling een pijnscheut in haar linker onderbuik. Hoe snel hij er is, is hij ook weer weg, een soort bliksemflits, maar dan in haar buik. Ze besluit er, zo goed als ze kan, vaart achter te zetten en baant zich een weg door de schemerende bossen naar huis.
‘Eén, twee.. PERS!!!’, zegt een verpleegster op rustige maar dringende toon. ‘Je bent er bijna maar je moet echt nog even doorzetten.’ Christina kijkt hoe haar buik veel platter lijkt te zijn geworden dan eerst, haar knieën bijna in een hoek van 90 graden en ziet haar voeten in de lucht bungelen. Ze is blij op dat moment van het ongemak van het korset af te zijn maar dit is niet veel comfortabeler. In de momenten van rust kan ze deze details opmerken, maar zodra er weer een golf van pijn en duw instincten naar boven komt, vergeet ze alles en iedereen om zich heen. ‘Nog ÉÉN HELE HARDE!’, roept de verpleegster waarna Christina nog eens een hele grote hap lucht neemt en begint te persen. Op dit moment komt er een andere vrouw binnen gelopen, en legt vluchtig een handdoek over Christina’s hoofd. Op dit moment realiseert ze nog niet wat er gebeurt, want ze voelt het kindje haar lichaam verlaten, niet wetende dat dit de laatste keer is dat ze bij elkaar zouden zijn. De verpleegster geeft het kindje aan de vrouw van de handdoek waarna zij de kamer met het kindje verlaat.