De wind waait langs mijn oren, en de enige kleur die te zien is in de wijde omgeving, is grijs. We staan op een parkeerplaats, het is een grauwe oktoberdag. Daar loopt Sam me tegemoet. Sam, die zichzelf vrijwillig inzet voor de dierenambulance. Samen met zijn partner Erik, die de wagen bestuurt, begeeft hij zich regelmatig op de Amsterdamse straten en wegen om dieren te redden. “Je hebt goed weer meegebracht, zie ik”, zegt Sam met een grijns terwijl we onszelf aan elkaar voorstellen. Ondanks het weer, en het feit dat ze vandaag al een oproep hebben gehad waarbij ze een te water geraakte kat helaas niet meer konden redden, lachen beide mannen heel wat af. “Je moet wel, het is de beste manier om ermee om te gaan. Als we elke keer dat we een dier zien overlijden bij de pakken neer gaan zitten, is het bijna onmogelijk om nog enig plezier te halen uit dit vak.”
Sam laat op zijn telefoon een aantal foto’s en filmpjes van twee trouwe viervoeters zien. De beestjes kwispelen aan een stuk door en hebben net zoveel energie als een basisschoolkind met adhd. De treats die Sam ze op een specifieke video voert, gaan erin als zoete koek. Dat de dieren een warme band onderhouden met hun baasje blijkt wel uit de foto die Sam laat zien van beide honden die, ieder aan een kant, naast hem liggen op bed. Volgens Sam is dat vaste prik. Naar een vaste levenspartner is hij dan ook niet op zoek: “Nee, ik heb het al druk genoeg met Bobbie en Nayla”, zegt hij lachend. Terwijl zijn stem omhoog gaat en het tempo van zijn zinnen ietwat oploopt, wordt hij onderbroken door een boodschap op de portofoon. “Er is een kat aangereden op de Elzenhagensingel, ter hoogte van metrostation Noord”, zo klinkt er. Dat laat Erik zich geen twee keer zeggen. De wagen vertrekt met gierende banden richting de plaats van het onheil.
Bij een politieauto of ambulance die met spoed ergens heengaat, klinkt er altijd een huilende sirene. Het valt me op dat dat hier niet het geval is. De wagen glijdt als een aal door de straten, maar het stilte is oorverdovend. Sam vertelt dat het helaas niet toegestaan is voor de dierenambulance om een sirene met geluid te gebruiken. Wel zie ik een oranje licht steeds weerkaatsen op de motorkap. Dat mag gelukkig nog wel. Het getik op de voorruit van de auto wordt harder en de plassen zijn soms tientallen centimeters hoog wanneer de bolide op een onregelmatig stuk van de weg rijdt. Ik zie het somber in voor de kat, als we aankomen op de plaats delict. Het arme beest ligt op een bed van groen gras naast de weg. De verlammende kou van de regendruppels zal het diertje ook geen goed doen. De jammerende tonen die de kat produceert, voelen als een straf voor mijn oren. Zelfs Erik en Sam is het lachen vergaan. Ze haasten zich naar de kat toe en fluisteren zachtjes lieve dingen naar het dier. Dit ziet er niet goed uit.
De rimpel op Sams voorhoofd wordt groter, terwijl hij voorzichtig de vacht van het dier verkent. Op bepaalde plekken klinkt er ineens ‘miauw’ en trekt Sam snel zijn hand terug. Erik haast zich terug naar de auto en haalt een iets tevoorschijn wat veel wegheeft van een EHBO-koffer. De kat, die hartverscheurende geluiden uitstoot, krijgt een prik. Mijn ogen worden groter als ik de ademhaling van het beestje zie verzwakken. Sam ziet mijn vragende blik en stelt me gerust: “Dit is alleen verdoving. De kat heeft veel pijn en zonder verdoving is het moeilijker om hem te onderzoeken.” Met een zucht van verlichting, maar nog steeds een steen in mijn maag probeer ik te zien wat er met de kat aan de hand kan zijn. Dan valt mijn oog op twee knikken in de linker achterpoot. Ik wend mijn hoofd af, dit lijkt op een scene van die enge film die ik keek toen ik acht jaar oud was, waarvan ik dagenlang nachtmerries zou hebben. Dat arme beest.
Na een paar minuten dat een eeuw leek te duren, gaat de kat mee in de dierenambulance. Inmiddels heeft het dier een warme doek om zich heen gewikkeld gekregen. Hopelijk helpt dat tegen de ijzige kou. De auto, met de kat erin, rijdt (deze keer iets langzamer) weer weg van de plek waar de nare gebeurtenis plaatsvond. We gaan echter een andere kant op dan ik had verwacht. “We gaan nu naar de spoedkliniek”, zegt Sam. “We hebben de kat verdoofd zodat hij minder pijn voelt en we hem beter op eventuele breuken konden controleren. Ik heb er vijf geteld.” Ik slaak een kreet van verbazing. Vijf? Kan zo’n beestje dat wel overleven? Mijn gemoedstoestand is inmiddels tot het nulpunt gedaald. Het weer past perfect bij deze situatie.
Sam en ik stappen alvast uit de wagen terwijl Erik naar een parkeerplaats bij de spoedkliniek zoekt. Sam loopt met een versnelde pas richting de ingang. Is deze situatie nog te redden? Sam durft het niet te zeggen. “In mijn drie jaar bij de dierenambulance heb ik gekkere dingen meegemaakt. Maar het ziet er inderdaad niet goed uit.” Ik vraag me af hoe het mogelijk is dat je wekelijks zulke dingen ziet en er niet aan onderdoor gaat, juist als dierenliefhebber. “Ik vind dit juist prachtig om te doen. Dit soort situaties zijn niet leuk, dat klopt. Maar als de kat het overleeft is mijn hele week weer goed. Zonder ons zou hij het zeker niet hebben gered, en als zo’n dier het dan uiteindelijk wel haalt, geeft dat me heel veel voldoening.”
Terwijl we wachten op de arts die nog bezig is met een eend die een lamme vleugel heeft, loopt Erik ook naar binnen. Ook zijn frons is wat dieper geworden. Kijkt hij er hetzelfde naar als Sam? “Ik vind het heel mooi om dieren te helpen, maar dit soort dingen is echt niet leuk. Daarom bestuur ik liever de auto en laat ik Sam iets meer de zorg over de dieren dragen. Volgens mij gaan we wel goed samen.”
De arts heeft inmiddels een plaatsje vrij voor ons. Het eerste wat hij doet, is uitzoeken of het dier gechipt is. “Zo kunnen we de eigenaar van het dier achterhalen”, vertelt hij. “Minder dan een kwart van de katten die bij ons terechtkomen, is gechipt of op de juiste manier geregistreerd. Zo is het voor ons eigenlijk onmogelijk om te achterhalen bij wie het dier hoort en dan belandt zo’n dier onnodig in ons asiel. Daar krijgen die dieren veel stress van. Daarom roepen we iedereen altijd op om zijn huisdier te voorzien van een chip.” Gelukkig is deze kat wel gechipt. De eigenaren worden op de hoogte gesteld. Na ruim een kwartier komen er een vrouw van middelbare leeftijd en een jong meisje binnen. Ze barsten allebei in tranen uit. Het duurt even voor ze tot rust komen. “Overleeft Boy het wel?” vragen ze meerdere keren. De arts zegt dat hij dat nog niet met zekerheid kan zeggen. Het is afwachten hoe de komende dagen verlopen. Voor nu kan de kat, nadat hij is geopereerd aan de breuken, mee naar huis. Maar als het dier de komende tijd veel pijn blijft lijden, is het beter om hem in te laten slapen. Dit nieuws slaat in als een bom bij het jonge meisje. Haar vochtige ogen doen me denken aan die van haar kat, met dezelfde blik in haar ogen.
Een paar weken later zit ik op mijn bank. De temperatuur is hoog voor deze tijd van het jaar, en het felle licht van de zon ziet er bij vlagen uit alsof er engelen op aarde zijn neergedaald. Af en toe denk ik nog aan Boy, hoe het met hem zal gaan en of hij er uiteindelijk zonder verdere complicaties vanaf is gekomen. Dan klinkt de melodieuze ringtone van mijn telefoon. Het is Sam. “Ik wilde je even laten weten dat ik de baasjes van Boy net heb gesproken, en het gaat weer goed met hem. We hoeven hem waarschijnlijk niet in te slapen”, zegt hij. Ik hoor zijn glimlach door de telefoon. En ook ik kan een grijns niet onderdrukken. Mooi, denk ik, en ook in dit geval past het weer perfect bij de situatie.