Mijn zicht is wazig en ik wrijf in mijn ogen. Ik kijk rond en snap niet waar ik ben. Ik besluit harder in mijn ogen te wrijven. Een beetje te hard, want ik zie overal sterretjes en ik moet even gaan zitten. Mijn lichaam doet pijn en ik leg mijn spaghettibenen op de grond. Het waait hard en de wind door mijn haar laat me rillen. De zon staat aan de horizon dus het zal wel ochtend zijn, of avond. Ik knars mijn hersenen en probeer te bedenken wat ik hier doe. In mijn linkerhand heb ik een muziekboxje vast die mij niet bekend voorkomt. Wat is er gebeurd en waar ben ik? Ik raak in een lichte paniek en check of ik al mijn spullen wel bij mij heb. Ik besef mij dat ik geen jas aan heb, waar ik enorm van baal, want ik had deze jas net nieuw gekocht met mijn laatste centen. Ik krijg een flits van herinneringen terug bij het vinden van mijn mobiel en probeer deze aan te zetten. Tevergeefs, want de batterij is leeg. In de verte zie ik een gek stel lopen in allerlei regenboogkleding en roze boa’s. Natuurlijk! De pride was gisteren en ik heb nog staan dansen bij een van de vele feestjes. Maar er is een groot gat van herinneringen en ik heb te veel hoofdpijn om meer te bedenken. Na een tijdje zitten en denken besluit ik te gaan lopen, want het voelt alsof ik op de noordpool ben. Mijn verstrooide hoofd maakt de beslissing een kant op te lopen en mijn lichaam volgt. Zonder enig idee waar ik heen ga, loop ik de kant op die mij het meest aantrekt. Ik loop langs een moestuin en merk dat ik ophelder door de geur van het natte gras en vers geplante bloemen. De weg is zo lang dat ik de tijd heb om de avond chronologisch af te gaan in mijn hoofd.
Het was een bruisende zaterdag nacht waarbij de alcoholische versnaperingen rijkelijk vloeiden. Het gezang van joelende studenten die als een soort lamme schaapjes achter elkaar renden galmden door de straten. Er krijste een groep vriendinnen in de verte en de blauwe legopoppetjes gaven de zoveelste boete voor iemand die zijn boodschap op het toilet niet had gedaan en daarom de hele steeg liet meegenieten. Na acht goudgele rakkers merk ik dat al deze dingen mij niet zoveel boeien, ik doe zelfs lekker mee met het nachtelijke vertier. Al gierend loop ik met mijn vrienden een club in, waarbij we gelijk ontnuchteren door de zure geur die onze neusgaten vol stoppen. Het ruikt alsof iedereen die er is al een geruime tijd niet gedoucht heeft en de zakken vuilnis al een paar weken niet zijn weggebracht. We besluiten maar gelijk iets te bestellen om onze zintuigen iets anders te laten proeven. Ik kijk de club in en zie enkele bekende hoofden die lekker ongegeneerd hun billen aan het schudden zijn. Elk weekend zijn deze meiden hier te vinden en laten ze de hoofden van menigeen op hol slaan. Wij besluiten erbij te staan en dansen, schreeuwen, feesten en flirten een tijdje door. Om en om halen we rondjes bier voor elkaar en doen we alsof Ome Duo ons oneindig sponsort.
Ik dwaal uit mijn gedachten als ik op een tweesplitsing terecht kom. Rechts zie ik een geluidswal en besluit hierlangs te lopen. Zonder enig solide plan loop ik door, in de hoop op een plek te belanden die mij bekend voorkomt. Zo’n paar honderd meter verderop zie ik een man met een hond lopen, maar ik heb geen energie om te roepen. Alles in mijn lichaam doet pijn en ik voel me alsof ik ben overreden door een vrachtwagen. Het muziekboxje roept ook vragen op, want hoe kom ik hier in godsnaam aan? Ik beland in een woonwijk en begin hier rond te dwalen. Het is muisstil op straat, het enige wat ik hoor is het loeien van de bomen in de wind en de vogels die hard naar elkaar fluiten. Was ik maar even een vogel bedacht ik mij. Dan kon ik hoog vliegen en zien waar ik heen moest. Met die gedachte gaat mijn hoofd weer naar gister.
Alles lijkt langzaam te bewegen; de meiden die hun billen staan te schudden, mijn vrienden die al knipogend de meiden proberen te versieren. Ik merk dat ik moeite heb met rechtop blijven staan en ik wil naar huis. Ik tik mijn huisgenoot aan en samen dwarrelen we naar buiten, de stinkende club uit. Er lopen wat bekenden langs en ik draai me om, maar ze zijn al weg. Mijn huisgenoot schreeuwt nog iets, maar verdwijnt dan in de menigte en het gebruis van het uitgaansleven. Zoekend naar hem besef ik mij dat ik geen jas heb en loop ik terug naar de club om daar te zoeken. De bewakers kijken mij met boze gezichten aan en zijn erg hard en direct. Ik probeer boos terug te doen, echter werkt dit averechts en ik word hard weggeduwd. Mijn hoofd draait en het voelt alsof ik vijf rondjes achter elkaar in een achtbaan heb gezeten.
“Deze jongen is helemaal de weg kwijt”, zegt de ene bewaker tegen de ander. Al de hele avond hebben ze hem zien strompelen in de club en nu komt hij ook nog gezeik veroorzaken. De beslissing is hierbij makkelijk gemaakt en ze zetten de jongen zonder pardon hun club uit. “Kom maar terug voor je jas als je bent ontnuchterd!”. Langzaam en verontwaardigd zien ze de jongen zonder jas afdruipen. “Hij heeft vast zijn lesje geleerd dat hij geen grote bek moet hebben tegen de uitsmijters”.
Plotseling zie ik een bushalte en ben ik weer redelijk bij zinnen. Ik zie op het bordje een bus die naar Utrecht Centraal gaat en besluit hierop te wachten. Na enkele minuten wachten besef ik mij dat het nog een uur wachten is en dat ik beter door kan lopen. Maar mijn voeten voelen als bakstenen en ik heb een woestijn in mijn mond. Ik strompel verder met lood in mijn schoenen als er plotseling toch een bus verschijnt. Van euforie ren ik terug met het laatste beetje energie die ik in mijn lichaam heb en ik plof neer op een stoel. Ik kijk uit het raam terwijl de bus de laatste meters voor mij aflegt. Ik zie in de verte het Rabobankgebouw boven alle andere panden uitstijgen en word rustig. Ik probeer me niet te druk te maken over wat er allemaal mogelijk zou zijn gebeurd, maar focus mij op het feit dat ik weer veilig terug ben gekomen. Op het Janskerkhof stap ik uit en vind ik op puur geluk gelijk mijn fiets. Als de eerste mensen op de fiets springen om naar hun werk te gaan, kom ik uitgedroogd en uitgeput thuis. Ik klop aan mij mijn huisgenoot die geschrokken en verward wakker wordt. ‘Gast Luc, waar was je nou?’, vraagt hij. Tja, geen idee…