De kabouter van Joost en Achouffe

De kabouter van Joost en Achouffe

Foto: Jara Helms

De grond zakt onder zijn voeten vandaan. Het lijkt alsof alle bomen van de bossen om hem heen dichter op hem af komen. Om het huis van Joost Vanvoorden staan vooral metershoge naald-, eiken- en sparbomen. Typisch de Belgische Ardennen. Hij sluit zijn ogen en leunt met zijn rug tegen de houten rugleuning van zijn bank. Als hij zijn ogen weer opent komen de bomen als monsters in de nachtmerrie van een kind op hem af. ‘Hij is van zijn vat gestolen Joost, wie verzint zoiets nou’, zegt Jean-Lou, operationeel manager van de brouwerij, met een hese ochtend stem door zijn mobiele telefoon. Ondanks het lichte gekraak door het slechte ontvangst van de speaker uit zijn oude Samsung, waarvan zelfs de cijfers en letters verdwenen zijn op de kleine toetsen, komt de boodschap toch helder over op Joost; Marcel, zijn meest dierbaarste kunstwerk is gewoon weg.

 

Joost staat met een gebogen hoofd op het weiland naast de drukke N30 bij Fontenaille. Dit is de plek waar de 200 kilo zware houten kabouter nog geen 12 uur geleden gestolen is. De woorden die Jean-Lou vuil maakt aan deze gebeurtenis dringen niet tot hem door. Ze zweven voorbij als cirruswolken die worden meegenomen door de wind. Zijn neus begint te jeuken en hij voelt een prikkel in zijn oog opkomen. Komt door de felle zomerse zon van augustus die in zijn gezicht schijnt of zou hij het toch te kwaad krijgen? Hij kan niet stil blijven staan op zijn plek en loopt heen en weer over het weiland. Als hij ondertussen al zijn nagels eraf gebeten heeft komt hij met een idee. In de vaart van een sneltrein gooit hij zijn zinnen eruit. ‘We gaan zoeken, zo ver kan dat ding niet zijn toch? Ik ken genoeg mensen die mee willen helpen; werknemers van de brouwerij, vrienden, familie, inwoners, ken jij nog mensen? Oh misschien helpt de politie ook wel mee, ik ga gelijk bellen en aangifte doen!’. Zijn inmiddels rood aangelopen nek en gezicht is goed zichtbaar.

De brouwerij van Chouffe ligt er rustig bij. De zomerse zon begint te zakken achter de loof- en naaldbomen. Het groepje is niet heel groot. Joost, Jean-Lou en de twee politiemannen staan voor de ingang. Een harsachtige geur verlaat de brouwerij en dringt diep binnen de neus van Joost. Vindt hij de geur nou aangenaam of niet? Dat zo’n goed bier gemaakt wordt met deze gore plant, bijzonder, denkt Joost. Op het moment dat zij naar binnen willen gaan komen er vier mannen de deur uitlopen. Twee daarvan lopen gearmd naar buiten. De rode blos op hun wangen is goed aanwezig. Zij hebben zeker iets teveel van de proeverij genoten, denkt Joost. Jean-Lou laat Joost en de politie voor gaan. Een knipoog van Jean-Lou komt de kant van Joost op. Hij trekt zijn mondhoeken omhoog en geeft een knikje terug. Dit geeft vertrouwen. Met een zucht gaat hij zitten aan de tafel in de vergaderzaal.

 

Als Joost terug komt thuis bij zijn woonplek in de bossen gaat hij even liggen. Om hem heen ziet hij veel bomen waarvan de schors is weggegeten tot een punt. De bevers zijn er maar druk mee. Hij legt zijn benen gestrekt op het houten bankje buiten. De zon schijnt op zijn gezicht. Ondertussen krijgt hij een lik op zijn wang van zijn hond, die daarna naast hem plaats neemt. Zijn voeten steken de lucht in en bewegen van links naar rechts. Hij voelt dat hoe langer hij ligt, hoe meer zijn mondhoeken en wenkbrauwen naar beneden zijn gaan hangen. Het gebonk van zijn hart is nu te voelen in zijn keel. ‘ARGH’ schreeuwt hij de natuur in. Hij besluit op te staan en pakt zijn gitaar wat in de hoek van de buitenwoonkamer staat. Zijn vingers bewegen over de snaren met als gevolg een paar mooie klanken. Zijn schouders gaan hangen en zijn borstkas gaat iets minder snel op en neer dan daarvoor.

 

De vogels fluiten en de bevers zijn druk bezig met een dam. Tijd voor Joost om op te staan. Hij pakt de broek van de eigen gemaakt houten kruk die naast zijn eikenhouten bed staat en trekt het aan. Eveneens een hemd en een grote western hoed. De zaagselsnippers zitten er nog op, wat overduidelijk afkomstig is van de houten paddenstoel die in de werkruimte te vinden is. Met een zucht neemt hij plaats op het bankje buiten. Hier, aan de bronnen van de Ourthe, heeft hij zijn balans gevonden: dichtbij zijn wortels, omgeven door het woud dat hem inspireert. Toch is de inspiratie op dit moment ver te zoeken. Joost zijn hoofd zit nog bij Marcel. De vraag waar hij nou toch kan zijn spookt nog altijd door zijn hoofd. Hij loopt door het bos totdat hij een groep mensen ziet staan. Met zijn hoofd naar beneden en handen in zijn zakken sluit hij zich bij hen aan. ‘Ha Joost, fijn. Laten we meteen starten’, begint Jean-Lou. In groepjes van twee gaat de menigte uit elkaar. Jean-Lou is met Joost en ze beginnen richting de N30 te lopen. Misschien ligt hij toch ergens in een beekje naast de weg, denkt Joost. Beide mannen kijken strak vooruit met af en toe een kijkje naar beneden om goed op te letten waar ze lopen. De herfstmaanden zorgen voor een avontuurlijke route aangezien de wegen bedekt zijn met bladeren. Zo verbloemd en gemaskerd als de weg is, zo is ook het gezicht van Joost. Het liefste zat hij gewoon thuis, maar op de een of andere manier voelde hij zich toch verplicht mee te gaan zoeken. Het was immers zijn eigen kunstwerk. Als Joost in de verte in een weiland voorbij het restaurantje La Fontaine in Achouffe een rond figuur ziet liggen begint hij wat harder te lopen. Hij begint zijn eigen gehijg en die van Jean-Lou zelfs te horen. Zou het dan toch? Elke stap dichter bij het voorwerp beginnen zijn handen meer te trillen. Door gordijn van mist die in de lucht hangt is het niet goed te zien wat het kan zijn. Het is in ieder geval donker en het lijkt haast wel op hout. Jean-Lou loopt achter hem aan maar zet al iets kleinere stappen dan daarnet. Zo te zien is hij in het weiland in een plas gestapt, aangezien zijn linker pijp van zijn broek tot en met zijn knie nat is. Hij veegt met zijn handpalm over zijn hoofd en geeft een zucht. Zodra Joost een stap dichterbij zet komt er een gewei zichtbaar en vliegt de geur van verderf hem om de oren. Het lijkt wel alsof ze tegen de maan aan het blaffen zijn.

 

Het is vijf uur in de middag en de schemering laat het donker introduceren. Zijn telefoon gaat terwijl Joost net zijn zaag neerlegt op een houten boomstam. Zijn nieuwe project voor Chouffe voor de paddenstoel had hij al weken niet aangeraakt maar had eindelijk de motivatie gevonden om eraan te beginnen.

‘Joost’, zegt hij.

‘Ha Joost, Jean-Lou hier. Hey ff snel; we willen graag een nieuw beeld dat Marcel kan vervangen, zou jij dat weer willen maken?, zegt de andere kant van de lijn.

‘Uhm… ja tuurlijk’.

‘Goed om te horen Joost, Marcel hoort gewoon op die plek te staan. Er hoort gewoon een mascotte naar de brouwerij te wijzen op die plek’.

‘Komt goed…’.

‘We dachten aan een nieuw beeld uit onze kabouterfamilie, Malcolm bijvoorbeeld van Mc Chouffe weet je wel?’

‘Ik ga er wat van maken Jean-Lou, je hoort van me’.

 

De volgende dagen staan in het teken van Malcolm. De puntig uitstekende baard, de schotse rok en de kaboutermuts worden al meer zichtbaar. De kat loopt om de benen van Joost heen en geeft hem kopjes. Daarna gaat ze op een oude boomstronk zitten met de ogen gericht op het exemplaar. Joost loopt er naar toe en kijkt zijn ogen uit naar het resultaat van Malcolm. Bijna als een kind wat een snoepje mag uitzoeken in de snoepwinkel.

 

Met een samengespannen hoofd staat Joost op de plek. De plek waar zijn werk een paar maanden geleden allemaal op zijn kop heeft gestaan. Letterlijk. Hij ziet al vijf mensen met een rode muts en een kilt om. Allemaal in het thema van de nieuwe mascotte Malcolm. Jean-Lou geeft hem een ellenboog por in zijn zei. ‘Goed gedaan man, fantastisch’. Joost moet gniffelen en kijkt even kort naar beneden als Jean-Lou hem aan kijkt. Een licht blosje op zijn wangen verschijnen en zijn mondhoeken krullen omhoog. Vol bewondering kijkt iedereen naar het kunstwerk. Het geluid van twee handen die elkaar raken laait op als het beeld op dezelfde plek als zijn voorganger wordt neergezet. Het vingertje in dezelfde richting gewezen naar de plek van de brouwerij vier kilometer verderop. Dezelfde lengte en het zelfde gewicht, het zijn echt broers, alleen ontbreekt er eentje. Met grote ogen kijkt Joost naar het resultaat. De buikpijn maakt plaats voor een warm gevoel. Een lichte tinteling in zijn buik komt opzetten en het enige wat Joost uit kan spreken is een kort bedankje met een grote stralende glimlach op zijn gezicht.

 

Marcel is negen maanden later teruggevonden in een weiland bij Tilburg. Joost heeft dit moment mee gemaakt maar stierf op 1 april 2018 aan de gevolgen van zelfmoord. Inmiddels staan de kabouterbroers naast elkaar langs de N30, wijzend naar de brouwerij.

Over de auteur