Urban exploring, oftewel urbex, draait om het ontdekken, fotograferen en vastleggen van door mensen gemaakte, vaak verlaten of afgesloten locaties. De term werd rond 1990 bedacht door de Canadese ontdekkingsreiziger Jeff Chapman, ook wel bekend als Ninjalicious. Dankzij het internet werd urbex steeds bekender, vooral doordat mensen hun locaties en foto’s met elkaar deelden. In dit verhaal volg je Jessey Jonker, die je meeneemt naar een mysterieuze plek in het noorden van Italië, waar het vervallen Grand Hotel Orologio nog altijd sporen draagt van een rijk verleden.
Het verhaal begint, zoals zoveel van mijn avonturen, met een verlangen naar het onbekende, naar het verkennen van verlaten plekken waar de geschiedenis nog voelbaar is. Drie jaar geleden reisde ik met mijn ouders naar een klein dorpje in het noorden van Italië, beroemd om zijn spa-hotels. Deze hotels, gebouwd rondom de eeuwenoude warmwaterbronnen, waren al sinds de Romeinse tijd geprezen om hun genezende krachten en vormden het decor van onze vakantie.
Het is een warme zomerdag. De lucht is helder, de zon straalt fel en alles om ons heen baadt in een gouden gloed. Samen met mijn vader slenter ik door de smalle, kronkelende straatjes van het dorpje, tot we opeens een heel bijzonder gebouw tegenkomen. “Wow, kijk daar!” zegt mijn vader, terwijl hij wijst naar een groot oud hotel met een vervallen gevel. Ooit moet het heel levend zijn geweest, maar de tijd heeft duidelijk zijn tol geëist. Grote stukken van het lijstwerk hangen los, en op de grond liggen brokstukken van een verleden dat in verval is geraakt. “Dit moeten we verkennen,” voegt hij enthousiast toe.
Ik knik. “Ja, dit ziet er echt gaaf uit.” Onze stemmen zijn vol verwondering, alsof we op het punt staan een nieuwe wereld te betreden. Maar zoals altijd in urbex, rijst de vraag: kunnen we dit veilig en met respect doen? Urbex is niet alleen een spannende manier om oude gebouwen te verkennen; het is ook een kwestie van voorzichtigheid en ethiek. De regel ‘leave nothing but footprints, take nothing but pictures’ staat voorop. We wilden het gebouw respecteren en geen schade toebrengen, een gedachte die altijd meespeelt tijdens het verkennen.
Mijn vader pakt zijn telefoon erbij en begint te zoeken. “Even kijken wat dit precies is,” mompelt hij terwijl zijn vingers over het scherm glijden. Sinds ik acht was, nam mijn vader me mee op verkenningstochten naar verlaten gebouwen. Wat begon als een spannend avontuur is inmiddels uitgegroeid tot een gedeelde passie. Deze hobby verbindt ons nog steeds, zelfs jaren later nu ik 21 ben.
Hij zoekt wat meer informatie op over het hotel. Wat blijkt is dat dit hotel vroeger ook diende als een casino. Het gebouw werd in de achttiende eeuw gebouwd door de adellijke familie Dondi dell’Orologio. In de negentiende eeuw werd het groter gemaakt, met een nieuwe voorkant in neoklassieke stijl, ontworpen door Giuseppe Jappelli. Hij zorgde ook voor de aanleg van de grote tuin rondom het hotel. Tijdens de Eerste Wereldoorlog, in 1918, was hier het Italiaanse legerhoofdkwartier en generaal Armando Diaz woonde in een appartement op de eerste verdieping. Maar tot op de dag van vandaag is het hotel niet meer in gebruik, en het wordt niet meer gebruikt door de gemeenschap of toeristen.
Na een tijdje het hotel in stilte te hebben bestudeerd, besluiten we toch maar niet naar binnen te gaan. Voor het gebouw staat namelijk een oude auto, en er brandt licht in enkele kamers. “Hier zijn vast nog mensen binnen,” zegt mijn vader aarzelend. Ik knik. “Ja, dat denk ik ook. We kunnen beter een andere keer terugkomen.”
Mijn vader stemt in, en samen lopen we terug naar het terras. Zodra we in de koele schaduw stappen, voelt het als een opluchting. Mijn moeder zit al ontspannen aan een tafeltje met een koud drankje, en glimlacht als ze mijn gezicht ziet.
“Hoe was het?” vraagt ze nieuwsgierig. Enthousiast vertel ik haar over wat we gezien hebben: de mysterieuze sfeer, de aanblik van het verlaten hotel, en het verlangen om meer te weten te komen over de verborgen geschiedenis van het gebouw. Toch zijn we die vakantie uiteindelijk niet naar binnen gegaan. Iets hield ons tegen. Maar de herinnering aan het hotel liet me niet los. Het bleef in mijn hoofd rondspoken, als een raadsel dat ik niet kon vergeten.
—–
Nu, drie jaar later, ben ik terug. Dit keer alleen. Ik ben ouder, avontuurlijker, en misschien ook wat roekelozer. Dezelfde auto staat er nog steeds, maar de sfeer is anders, alsof het lot me deze keer dwingt de drempel over te stappen. Het hotel staat er nog, verlaten, en ik weet: dit is mijn kans. Als ik nu niet naar binnen ga, mis ik misschien mijn enige mogelijkheid om de geheimen van dit gebouw eindelijk te ontrafelen. Maar ik ben me ook bewust van de risico’s. Urbex is niet alleen gevaarlijk, het is ook illegaal. Het betreden van verlaten panden kan leiden tot boetes of zelfs strafrechtelijke vervolging, vooral als je schade aanricht of door beveiliging wordt betrapt. Toch kan de drang om het onbekende te ontdekken soms sterker zijn dan de regels die het in de schaduw houden. En dus kan ik de drang niet langer weerstaan en betreed ik het pand.
De tuin is nog verder overwoekerd dan ik mij herinner. De natuur lijkt het gebouw langzaam te willen opslokken. Ik loop langs verlaten zwembaden en door een schemerige parkeergarage, totdat ik een deur zie die op een kier staat. Mijn hart slaat sneller. Dit is het moment. Zonder te aarzelen duw ik de deur verder open. Ik stap naar binnen in een oude kamer. Het hout van de deur is vochtig en broos, en met een simpele duw valt de deur letterlijk uit elkaar. Dit gebouw ademt verval. Elk detail vertelt het verhaal van zijn langzame aftakeling. Het voelt alsof het gebouw me verwelkomt, alsof het ontdekt wil worden.
Binnen is het zoals ik had verwacht, maar toch heel anders. De lange gangen zijn stil, en de vochtigheid hangt zwaar in de lucht. Meubels staan nog op hun plaats: bedden, nachtkastjes, kasten. Het lijkt alsof de tijd hier heeft stilgestaan. Wat het meest opvalt, is de schimmel. Grote witte vlokken bedekken de vloer, alsof het sneeuwt in een ruimte waar nooit sneeuw zou moeten vallen. Voorzichtig stap ik eromheen, alsof ik een vergeten ziekte ontwijk. De geur van schimmel en oud hout prikkelt in mijn neus terwijl ik langzaam de lange, lege gang in stap.
Mijn zoektocht leidt me naar een oude kapsalon, die bijna intact is gebleven. Oude droogkappen staan nog in een rij, alsof ze wachten op klanten die nooit meer komen. Magazines uit het begin van de jaren 2000 liggen verspreid over de vloer. Het lijkt alsof de mensen die hier ooit waren, zonder waarschuwing zijn verdwenen. Het zwembad is half overwoekerd, het dak deels ingestort. Zelfs de bar, met flessen en menukaarten, lijkt onaangetast.
Na wat voelt als uren ronddwalen door donkere gangen en vervallen kamers, kom ik bij een zware, half openstaande deur. Met enige aarzeling duw ik hem verder open, en op dat moment voel ik een ijzige windstroom door de gang trekken. Het is onverklaarbaar, alsof de lucht zelf tegen me fluistert om terug te keren. Voordat ik kan reageren, hoor ik het—een doordringend geblaf, hoog boven me. Ik verstijf. Een hond? Hier? Waarom? En nog verontrustender: ben ik hier wel echt alleen?
Dan gebeurt het. Een zachte klik doorbreekt de stilte boven me. Mijn blik schiet omhoog, ik zie een bewegingssensor knipperen in het duister. Onmiddellijk daarop volgt het ritmische geluid van voetstappen. Mijn adem stokt. Iemand is daarboven. Mijn huid tintelt van angst, mijn benen voelen zwaar, bijna verlamd. Wat ik ook verwacht had te vinden in dit verlaten hotel, dit was het niet.
Het geblaf wordt luider, bijna woest. De echo’s van de voetstappen weerklinken door de lege gangen, alsof iemand bewust zijn aanwezigheid wil laten voelen. Mijn hartslag schiet omhoog. Dit is te veel. Met een bonkend hoofd en razende ademhaling draai ik me abrupt om. Mijn benen lijken vanzelf in beweging te komen. De gangen die eerder traag en verlaten voelden, lijken nu een doolhof vol gevaren. Ik ren, mijn schouders botsen tegen muren, het geluid van mijn voetstappen mengt zich met het geblaf dat steeds dichterbij lijkt te komen.
Eindelijk, de uitgang. Ik storm naar buiten, de lucht voelt dik van adrenaline terwijl ik naar adem hap. De tuin, overwoekerd en verlaten, voelt opeens als een toevluchtsoord. Buiten adem en met een bonzend hart zak ik neer. Mijn handen trillen Terwijl ik mijn gedachten probeer te ordenen. Wat was dat? Wie was daarboven?
Die nacht, terug in de veilige omgeving van mijn eigen hotelkamer, lukt het me niet om te slapen. Mijn gedachten blijven cirkelen rond het geblaf, de voetstappen, en de bewegingssensor die zomaar afging. Was het een bewoner, een kraker, iemand die het hotel beschermt tegen verdere schade? Of was het iemand net zo nieuwsgierig als ik, maar met een andere, misschien sinistere reden om daar te zijn? Wat het ook was, ik kan het niet loslaten. Het voelt alsof het hotel nog steeds iets voor me verborgen houdt, een geheim dat wacht om ontdekt te worden—maar tegen welke prijs?