De afgelopen jaren trekt de Rijksoverheid hard aan de rem om te voorkomen dat jongeren tussen de 12 en 23 jaar zonder startkwalificatie vroegtijdig van school gaan. Een startkwalificatie – een diploma op havo-, vwo- of mbo-niveau – is volgens de overheid essentieel voor een betere positie op de arbeidsmarkt. Maar ondanks alle actieplannen en inspanningen van scholen en gemeenten blijven de cijfers zorgwekkend. Hoe effectief zijn de maatregelen echt, en wat zeggen de data over de redenen van deze jongeren?
Waarom is voortijdig schoolverlaten zo’n groot probleem?
Voortijdig schoolverlaten (vsv) is een van de grootste uitdagingen voor het Nederlandse onderwijs. Jongeren zonder startkwalificatie lopen niet alleen meer kans op langdurige werkloosheid, maar ook op gezondheidsproblemen, armoede en sociale uitsluiting. Zonder deze basis blijven zij vaak steken in laagbetaalde, onzekere banen of belanden zelfs volledig buiten het arbeidsproces. Dit leidt tot financiële stress en armoede, wat op zijn beurt psychische klachten en een lagere levensverwachting kan veroorzaken.
De impact van schooluitval reikt verder dan de jongeren zelf; het legt een zware druk op de maatschappij. De kosten voor uitkeringen, zorg en gemiste belastinginkomsten zijn hoog, en ze belasten ons sociale vangnet aanzienlijk. Kortgezegd: schooluitval is een probleem dat niet alleen de toekomst van jongeren beperkt, maar ook de samenleving als geheel.
Waar bestaat de huidige aanpak uit?
De huidige aanpak om voortijdig schoolverlaten te bestrijden, ligt in handen van scholen en gemeenten en bestaat uit drie pijlers. Middelbare scholen en mbo’s doen er alles aan om vroegtijdig schoolverlaten binnen hun muren te voorkomen. Als jongeren toch uitvallen of veel spijbelen, nemen gemeenten het over en gaan actief achter hen aan. Daarnaast bundelen scholen en gemeenten hun krachten in regionale actieplannen met gerichte maatregelen om het probleem samen aan te pakken.
Hoe is het aantal voortijdig schoolverlaters de afgelopen jaren veranderd?
Sinds 2016 stijgt het aantal voortijdige schoolverlaters gestaag, met een opvallende dip tijdens de coronajaren. Door soepelere regels rond cijfers en diploma-uitreiking tijdens het onlineonderwijs daalde het aantal uitvallers tijdelijk. Maar in 2020/2021 zette de stijgende lijn zich krachtig door, met als piek in 2021/2022: ruim 31.000 jongeren verlieten hun opleiding zonder diploma. Vier op de vijf schoolverlaters zaten op het mbo. In totaal stopten hier ruim 28.000 studenten. Met name op niveau 2 en 4 haakten veel jongeren af.
Hoe kan vroeg ingrijpen schooluitval helpen voorkomen?
Irene Eegdeman onderzoekt al jaren verschillende uitdagingen binnen het onderwijs, waaronder studentenuitval. Dit deed ze onder andere bij Hogeschool Windesheim en het ROC van Amsterdam/Flevoland. “Uit mijn motivatieonderzoek blijkt dat er in de tweede of derde lesweek al duidelijke verschillen te zien zijn tussen studenten die dreigen uit te vallen en degenen die doorgaan met hun studie,” vertelt Eegdeman. Ze benadrukt het belang van vroege begeleiding: “In Nederland hebben we een uitgebreid zorgsysteem binnen het onderwijs, maar dit wordt vaak te laat ingezet. Pas wanneer studenten serieuze problemen ervaren, starten we intensieve trajecten. Tegen die tijd is de schade vaak al aangericht.”
Waarom bestaat het overgrote deel vsv’ers uit mbo-studenten?
Mbo-studenten vormen verreweg de grootste groep voortijdige schoolverlaters. Van de 30.245 nieuwe vsv’ers in het schooljaar 2022-2023 kwamen er maar liefst 24.767 uit het mbo, blijkt uit cijfers van DUO. De reden hiervoor is volgens Irene Eegdeman duidelijk: “Havisten die hun diploma behalen, voldoen direct aan de startkwalificatie en zijn niet langer leerplichtig.” Dat ligt anders voor mbo’ers, legt ze uit: “Zij moeten direct doorstromen zonder de ruimte voor een tussenjaar om na te denken over hun toekomst. Dit gebrek aan reflectietijd maakt dat veel mbo-studenten uiteindelijk afhaken.”
Wat zijn de redenen voor schooluitval?
Op veel onderwijsinstellingen worden zogenoemde ‘exitgesprekken’ gehouden. “In zo’n gesprek vult de uitvallende student samen met een begeleider een formulier in met de reden van uitval. Deze informatie wordt vervolgens doorgestuurd naar DUO,” legt Eegdeman uit. “Bij het ROC zag ik dat bijna 80% van de studenten studiekeuze als reden opgaf.” Uit Eegdeman onderzoek blijkt echter dat dit vaak een sociaal wenselijk antwoord is; veel studenten hebben simpelweg geen idee wat hun opleiding inhoudt. “Echt inzicht krijgen in de werkelijke uitvalredenen op instellingsniveau blijft een grote uitdaging.”
Dataverantwoording
Voor de totstandkoming van dit artikel is gebruikgemaakt van een breed scala aan databronnen en benaderingen om een nauwkeurig en compleet beeld te schetsen van het onderzochte onderwerp. De kwantitatieve gegevens zijn verzameld uit diverse betrouwbare bronnen, waaronder de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO), het Nederlands Jeugdinstituut, en de Jeugdmonitor van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS). Deze instellingen bieden toegang tot uitgebreide, actuele gegevens die specifiek inzicht geven in onderwijssituaties, jeugdontwikkelingen en gerelateerde maatschappelijke trends binnen Nederland.
Naast deze kwantitatieve bronnen is er tevens kwalitatief onderzoek uitgevoerd door Irene Eegdeman, dat de cijfers aanvult met diepgaande inzicht en context. Voor het visualiseren van de verzamelde data is gebruikgemaakt van het programma Flourish.