Reflecties in Witte Jassen

Reflecties in Witte Jassen

Jalda Qasimy

Dagdienstenweek

Kwart voor zes in de ochtend gaat mijn wekker. Met nog zware ogen druk ik mijn wekker uit en begin mijn ochtend routine. Half zeven pak ik mijn fiets richting de trein zodat ik om 7 uur in het ziekenhuis ben. Op de afdeling begin ik met de “papieren visite.” Ik typ alles uit, maak een plannetje voor elke patiënt. Daarna loop ik langs de kamers, check de tijd en probeer nog snel een kop koffie te halen. Soms lukt het niet, dan denk ik  fuck it, ik haal het toch nog even, want dat kopkje koffie heb ik nodig om de dag door te komen. Mijn dagen zijn routine, zo strak en ingesleten dat ik er niet eens meer echt over nadenk. De wachtkamer is vaak al helemaal afgeladen met patiënten die op afspraak komen. Ik loop naar het schipholbord waar de coördinatoren een overzicht hebben van alle kamers en welke patiënt daarop ligt. Terwijl ik van kamer naar kamer loop, probeer ik alles te onthouden: Welke operatie heeft hij gehad? Hoe is hij hier beland? Het zijn mensen met een galblaasoperatie, een littekenbreukcorrectie, of een complicatie. Bij sommigen moet ik nog een echo laten maken, bij anderen moet er misschien nog iets leeg gepuncteerd worden. Alles zit in mijn hoofd terwijl ik door blijf lopen. De helft van de tijd ben ik bezig met de administratie, inmiddels ben ik zo snel geworden in het typen dat mijn ringen losser zijn gaan zitten. Door de waan van de dag en de hoeveelheid patienten die ik zie vliegen de twaalf uren voorbij. Dit is de plek waar ik heb geleerd hoeveel ik in een paar minuten gedaan kan krijgen.  Er is op werk aan mij gevraagd of ik weer een week met nachtdiensten wil draaien. Het is dan de tweede keer in twee maanden, omdat er een collega van mij laatst gestopt is. Normaal zit daar veel meer tijd tussen omdat dit veel van je vergt, dus heb ik daar tegenover staan dat ik de week daarop vrij mag nemen. Om 7 uur kom ik thuis. Ik ben nu langer dan een half jaar geleden verhuisd en nogsteeds niet heel veel verder gekomen dan de dozen uitpakken. De gedachte alleen al om me daar druk over te maken vermoeid me dus ik focus me snel weer op het eten. Ik loop naar de koelkast en pak het avondeten eruit om op te warmen. Zometeen nog even een uurtje voorbereiden voor morgen denk ik bij mezelf. De telefoon gaat, het scherm licht op: mama. Of ik nog op bezoek ga bij tante, die ik niet meer heb gezien sinds ze vorig jaar is gediagnostiseerd met longkanker. “Ja mam, ik ga snel langs,” zeg ik. Ik voel me schuldig want ik weet dat ik in de komende tijd vast zit in het werk. Het lukt me niet om daar naartoe te gaan en haar te steunen of een bloemetje te brengen. Er schiet een steek door mijn lichaam, maar echt ruimte om het door te laten dringen is er niet, want al het werk dat ik nu laat liggen moet ik ook weer ergens anders inhalen.

Nachtdienstenweek

Ik ben net klaar met een patiënt en loop door de lange witte gang van de spoed en hoor mijn voetstappen weergalmen. Ik loop langs een kamer waarvan ik weet dat daar een chirurgie patiënt zit  en zie door het raam een man zitten. Hij ziet extreem bleek, en ik denk; dat ziet er niet goed uit. Ik ga naar binnen om het even te checken; een bleke huid, klamme handen en zijn buik beweegt vreemd op en neer. Een simpele buikpijnklacht, wordt gezegd, de alarmbellen gaan bij mij af. Oh my god, denk ik, dit lijkt op een gescheurd aneurysma. Ik kijk snel naar zijn controles; zijn bloeddruk is nog normaal, zijn polsslag niet te hoog. Dat is een goed teken, want dat zou betekenen dat er nog geen bloeding is. Maar ik weet dat we geen tijd te verliezen hebben. Ik bel meteen een team bij elkaar: de vaatchirurg, de anesthesist, de IC-arts, de radioloog. Iedereen moet snel komen om de situatie te beoordelen. Hij moet nu in beeld worden gebracht, en snel. Iedereen verzamelt zich, en de man gaat door de scanner. En dan, plakje voor plakje, verschijnt het beeld van een gescheurd aneurysma—de scheur is duidelijk te zien. Ik bel een operatieteam bij elkaar, hij wordt snel naar de operatiekamer afgevoerd. Omdat het niet mijn patient is pak ik de spoed verder weer op, waar een vrouw met buikpijn ongeduldig wacht op een echo. De radioloog vindt dat ik haar naar de gynaecoloog moet sturen. Zuchtend voer ik het gesprek en uiteindelijk geeft ze toe. Net als ik het haar vertel, wil de patiënt ineens naar huis. Van binnen kook ik. De tijd en moeite die ik heb gestoken om deze echo voor haar te regelen, en nu wil ze zomaar weg? Ik kijk op de klok, gelukkig is het bijna acht uur ‘s morgens en kan ik naar huis.

Weerstand

In de trein terug naar huis voel ik de weerstand, als een druk op mijn borst. Er schieten rusteloze gedachten alle kanten op. Die druk, dat constante gevoel van haast, roept herinneringen op. Van kleins af aan waren mijn ouders gefocust op school. Dat stond op prioriteit nummer één. Als mijn vader terug kwam van zijn lange taxidiensten dan moesten we hem laten zien wat we allemaal gedaan hadden en dan namen we het samen nog een keer door.  Eigenlijk was er weinig ruimte voor iets anders omdat ze bang waren dat onze schoolprestaties daar onder zouden leiden. Het had te maken met hun eigen ervaring, dat weet ik nu. Ze wilden hun kinderen een beter leven geven dan ze zelf hadden gehad, zonder financiële zorgen. Mijn vader had elektrotechniek gestudeerd in Afghanistan, mijn moeder geschiedenis, maar in Nederland lukte het niet om een baan te krijgen. Mijn vader heeft het geprobeerd maar daar konden we niet van rondkomen. Dus is hij zijn eigen taxibedrijf gestart en bleef mijn moeder thuis bij ons.  Ik heb het  controlerende van mijn ouders voor een lange tijd voor lief genomen  en pas later werd het verschil me duidelijk. Om me heen waren leeftijdsgenoten die uitgingen, vrienden maakten, een leven buiten de studie hadden. De band met mijn ouders stond onder druk; ik moest iets anders, iets voor mezelf vinden. In die tijd was de wereld voor mij zo benauwd dat ik wel móest breken met dat opgelegde pad. Ik weet dat die houding deels cultureel bepaald is, en dat het voortkomt uit liefde en zorg, maar voor mij voelde het alsof ik geen ademruimte had. Ik wilde die vrijheid, dat leven waarin je je eigen keuzes maakt, waarin je fouten mag maken en ontdekt wat bij je past. Het werd een keuze tussen blijven en mezelf verliezen, of vertrekken om echt te leven. Dus ben ik op mijn 18e uit huis verhuisd. En ben ik er achter gekomen dat studeren en leven wel degelijk naast elkaar konden bestaan.

Diezelfde nachtdienstenweek op de spoed

“Is die patiënt stabiel?” hoor ik de coördinator van de spoed zeggen. De kans dat deze patiënt bij mij komt is groot dus ik ga alvast naast haar staan. Ze kijkt me ernstig aan: “Er is een steekpartij geweest bij de Erasmusbrug en de verdachte komt deze kant op.” Op dat moment gingen er in een sneltreinvaart allemaal vragen door mijn hoofd. “Alles wat we weten is dat hij met messen heeft rondgezwaaid en ook zelf is toegetakeld door omstanders met tafels en stoelen. De ambulance is er in 10 minuten.”  Oké, tien minuten denk ik bij mezelf, dan typ ik nog even de status af van patiënt A en geef ik een antibioticakuur mee aan B. De ambulance klok staat nog op 3 minuten dus ik loop door de lange witte gangen richting de trauma kamers. Ik hoor mijn eigen voetstappen weergalmen. Achter de computer voor de traumakamer schrijf ik de patiënt alvast in. Samen met de verpleging maken we ons klaar, we trekken handschoenen aan en gaan de ruimte in. De spoedambulance belt aan en rolt de patiënt op de brancard de traumakamer op. Er hangt een doodse stilte. De boeien worden losgemaakt zodat wij hem op zijn rug kunnen rollen. Overal is bloed, hij heeft wonden op zijn hoofd en zijn gezicht is zo opgezwollen dat hij zijn ogen amper kan openen. Nadat ik hem volgens protocol heb nagekeken constateer ik dat hij buiten levensgevaar is. Ik reken uit dat ik waarschijnlijk twintig minuten heb voordat de radioloog terugbelt dus ik ga terug naar de andere spoed patiënten. De radioloog belt: “Hij moet naar een ander centrum worden verplaatst. Hij heeft meer hulp nodig dan wat wij hier kunnen bieden.” Wel moet ik terug naar de patiënt om wat wonden te hechten. Alleen zit ik met hem op de kamer, de politie wacht buiten en een fractie van een seconde schiet de angst door mijn hoofd dat hij zojuist iemand heeft vermoord met de handen die ik ga behandelen. Versuft en leeg kijkt hij mij aan. Ik pakt mijn naald en hechtdraad en begin wonden dicht te rijgen. Ik loop de kamer uit en zeg niks. Wat get voelt omdat ik normaal iemand het beste zou wensen. De spoed ligt vol en gelukkig kan mijn andere collega de patiënten op zich nemen. Maar door de lange trauma behandeling is het voor ons allebei nachtwerk. ls ik de afdeling verlaat, weet ik dat ik nu een week vrij heb. Een week om even uit te ademen.

 Gesprek

Na een week vol lange, zware shifts voel ik eindelijk de druk en de haast van me afglijden. Voor het eerst in lange tijd blijf ik in mijn vrije week gewoon in Rotterdam. Yannick komt langs, en samen ploffen we neer op de nieuwe bank die ik voor mezelf gekocht heb – een witte met een verlengstuk. Yannick heb ik op het terras ontmoet en sindsdien zijn we samen. Hij komt niet uit de medische wereld en leert mij op een nieuwe  manier kijken naar de bubbel waar ik in zit. Ik vertel hem over alle verhalen in het ziekenhuis. Hij vraagt aan me of ik enig moment getwijffeld heb of ik die patient van de steekpartijen zou helpen. Waarop ik antwoord dat zoiets niet eens door mijn hoofd schiet, omdat ik een eed heb afgelegd waarin ik beloofd heb altijd de persoon te helpen die dat nodig heeft. Het feit dat hij naar dat soort dingen vraagt doet mij beseffen dat het misschien niet zo normaal is als dat ik het zelf vind. “Waarom voelt het voor jou eigenlijk als een soort downgrade om huisarts te worden?” vraagt hij. Die vraag raakt me. Het huisartsenvak vind ik mooi, breed, en ook heel hard werken, en toch voelt het ergens alsof ik mezelf te kort zou doen als ik daarvoor kies. Alsof ik mijn opgebouwde kwaliteiten en vaardigheden op de een of andere manier verspil, wanneer ik niet streef naar het hoogst mogelijke of de specialisatie waarin ik me volledig kan onderscheiden. Ik had me nooit echt afgevraagd waarom ik dacht dat mijn keuzes beperkt moesten zijn tot het “hoogst bereikbare.” Hij herinnerde me eraan dat ik niet per se hoef te kiezen waar ik het meeste kan presteren, maar juist wat voldoening geeft. “Desnoods werk je even als een barista in de tussentijd, wat maakt dat uit?”

Terug naar de dag shift

Twee weken na die hectische nachtdienst heb ik een spreekuur op de poli. Tijdens de papieren visite zie ik zijn naam verschijnen op mijn lijst.  “Die naam herken ik,” denk ik. En daar stond hij dan, dezelfde man met het gescheurd aneurysma die ik die avond op de spoed had geholpen. Zijn gezicht klaart op wanneer hij me ziet en hij groet me. Terwijl ik hem mee neem naar de kamer begint hij te vertellen. Die avond is voor hem een keerpunt geweest. Dat hij zo dichtbij de dood is geweest heeft hem doen laten beseffen wat het leven eigenlijk waard is, dat hij die nacht er net zo goed niet meer had kunnen zijn. En nu staat hij hier, levend en wel, vol dankbaarheid. Terwijl hij praat voel ik een enorme voldoening opborrelen. Soms twijffel ik of ik echt verschil maak, en het zijn juist deze momenten die me eraan herinneren waarom ik dit werk doe. Het maakt me steeds opnieuw duidelijk dat ik wél iets beteken voor de mensen die ik help, en daar put ik mijn voldoening uit. Langzaam leer ik dat deze passie niet altijd groots en opvallend hoeft te zijn, maar dat het juist die kleine, persoonlijke momenten zijn waarin mijn werk echt waarde heeft. Het is genoeg om die herinnering steeds weer op te halen, zodat ik het vak opnieuw vorm kan geven op een manier die bij mij past.

Over de auteur

Sam Brinkman

Journalist in opleiding aan de Hogeschool Utrecht. Dit jaar ben ik gestart aan de opleiding maar uit nieuwsgierigheid ben ik al langer bezig in de journalistiek. Voornamelijk in het onderzoek doen en mijn kennis verbreden. Ik omschrijf mezelf als leergierig, gemotiveerd en ondernemend. Nieuwe uitdagingen ga ik graag aan.