De Muskusrattenvanger
Het is 07:53 uur en de witte auto met het opschrift ‘Muskusrattenbeheer’’ staat klaar bij het station van Baarn. De ochtend is zonnig, er is geen wolkje aan de hemel. De zon hangt laag boven de huizen. Lambertus, de teamleider, stapt uit en steekt zijn hand naar me uit. Hij draagt zijn werkkleding al: een licht pak met een jas die matcht met zijn broek, de titel van zijn beroep in dikke letters op zijn borst. Iemand die niet verbergt wat hij doet.
Terwijl we door de stille, keurige straten rijden, vertelt hij over de dag die voor ons ligt. Het belooft een lange ochtend te worden, een rit door weilanden en watergangen, op zoek naar sporen van een onzichtbare vijand. Een vijand die ooit per ongeluk werd geïntroduceerd en sindsdien de dijken ondermijnt en de oevers laat afbrokkelen.
De muskusrat komt oorspronkelijk uit Noord-Amerika en werd begin 20e eeuw naar Europa gehaald vanwege zijn pels. In Nederland werd hij in de jaren dertig voor het eerst in het wild gesignaleerd, ontsnapt of vrijgelaten uit bontfokkerijen. Ze zijn ook vanuit het oosten (Tsjechië) naar ons land gekomen. Sindsdien heeft hij zich razendsnel verspreid door het uitgebreide netwerk van sloten en rivieren. Het pluizige diertje graaft diepe gangen en holen in oevers en waterkeringen, wat leidt tot instortingsgevaar en verzakkingen. Dit maakt hem een bedreiging voor de waterveiligheid in Nederland. “Volgens de waterschappen zouden ze in 2035 weg moeten zijn,” zegt Lambertus, “maar of dat haalbaar is, weet ik niet zeker.”
De kantine waar we aankomen, lijkt meer weg te hebben van een jachthut dan een kantoor. Vier mannen zitten aan een witte tafel met mokken koffie in hun grote handen. Opgezette dieren staren mij met glasachtige ogen aan vanaf de planken. Een grote bever, een aantal ratten, een eekhoorn – hun vacht strak en glanzend gehouden door de tijd heen. Op de deur hangt een verweerde poster van de Partij tegen de Partij voor de Dieren, er wordt mij verteld dat deze zo’n twintig jaar geleden ooit als grap is opgehangen en niet meer is weggehaald.

“Muskusrat is niet eens zo vies. En als je echt honger hebt, zijn die beestjes best vullend,” zegt een van de mannen tussen twee slokken koffie door. Hij lacht, de rest knikt. Ze jagen graag in hun vrije tijd, behalve Lambertus. Hij jaagt op iets anders: tunnels, sporen en stille verwoestingen.

We gaan naar beneden. Tussen kano’s, quads en stapels vallen, trekt Lambertus een grijze doos open. Tussen schuimrubberen stukken liggen de opgebaarde muskusratten – of wat daarvan rest: hun opgezette huiden. Ook laat hij beverratten, ratten, en een bever zien. Hij demonstreert een val: een blok hout, een harde klap. “Als het goed is, zijn ze meteen dood,” zegt hij. “Maar dat gebeurt niet altijd.” Het verdrinken gaat snel, volgens onderzoek, maar niet altijd direct. En soms worden er per ongeluk andere dieren gevangen – een punt van kritiek van tegenstanders.

“We doen dit niet omdat we het leuk vinden,” zegt Lambertus terwijl hij een val inspecteert. “Het zou ook niet goed zijn om leuk te vinden. Maar als we het niet doen, graven ze complete tunnelsystemen onder de oevers door. Dat zorgt ervoor dat de grond instabiel wordt, waardoor stukken oever kunnen instorten. Als dat gebeurt bij een dijk, kan het water erdoor breken en hele gebieden onder water zetten. In een land als Nederland is dat een risico dat we niet kunnen nemen.”

Het water in
Met de auto rijden we de polder in, het landschap strekt zich vlak en eindeloos uit. Hier bewegen de vangers zich met kano’s, fietsen of boten. Vandaag waden we.
De zon staat inmiddels wat hoger aan de hemel, een mager voorjaarslicht dat het land een vale gloed geeft. De lucht ruikt naar vers riet en vochtige aarde, naar een natte ochtend die net op het punt staat om lente te worden. Een lichte bries strijkt over het wateroppervlak.
We stappen de sloot in. Ik schrik van de kou – het is een scherpe, prikkelende kou die meteen door het rubber heen lijkt te snijden. Mijn voeten zakken langzaam weg in de modderige bodem. Eerst is het zand nog stevig, maar verderop begint de veengrond te zuigen, een glibberige drab waardoor ik moeite moet doen mijn evenwicht te bewaren. Lambertus lacht. “Wen maar aan het veen. Dit is hoe het voelt als je langzaam wegzakt.”

Hij graaft zijn vingers in de oever, op zoek naar gangen. “Hier,” mompelt hij. Het werk van een beest dat ‘s nachts sluipend en onzichtbaar zich in het water verplaatst. De aarde is zacht, rul, gemakkelijk te verplaatsen door een toegewijde graver als de muskusrat. Het zijn volgens Lambertus ijverige en intelligente beestjes die het hele jaar lang doorgaan.
“Kom, voel hier,” zegt de muskusrattenvanger terwijl hij verderop door zijn knieën zakt en zijn arm tot aan de elleboog in het water steekt. Ik schuifel dichterbij, het water stijgt tot mijn bovenbenen. Ik steek mijn handen in de modderige bodem. Eerst voel ik niets, alleen een dikke laag slib dat tussen de handschoenen waarin mijn vingers zitten door glijdt. Maar dan, net iets verder, een holte. “Dat,” zegt Lambertus, “is een muskusrattenhol.”
Een auto komt aanrijden en stopt langs het smalle weggetje dat langs de oever ligt. Een vrouw draait haar raam open en vraagt of er nog veel schade is. Lambertus lacht, knikt. Ze praten luchtig, alsof het om het weer gaat. De vrouw vertelt dat zij en haar man onlangs een bever zagen, Lambertus grapt dat straks alle bomen hier wel weg zullen zijn. Maar, de bever is een potentiële vijand die ooit op dezelfde lijst als muskusratten zou kunnen belanden, vanwege zijn graaflust.
Het blijkt de vrouw te zijn van een oude klasgenoot, iemand die nu een biodynamische melkveehouderij runt. Lambertus is hier opgegroeid, werkt hier nog steeds. Dit is zijn terrein, zijn wereld. Waar hij nu het team leidt, werkte vroeger zijn opa ook. “Muskus,” zegt hij terwijl we verder slenteren door het water, “ruikt eigenlijk heel lekker.”
In deze streek gaat het goed. “Er waren er naar schatting nog maar 112,” zegt Lambertus. “Die hebben we in 2024 gevangen. Wat er nu nog zou kunnen zitten: zo’n 75. Maar dat zijn ze waarschijnlijk ook niet allemaal. In 2026 vangen we hier vast ook nog wel wat muskusratten.” In het noorden worden er nu nog duizenden gevangen. Toch hoop ik stiekem op een val met een rat erin, om de volledige ervaring van het beroep te kunnen proeven. Maar de vallen blijven leeg.
De tuinman van Nederland
“Iemand zei ooit: Nederland is een grote tuin,” vertelt Lambertus, terwijl we terugrijden. “Alles hier is aangelegd, beheerd. En een tuin moet je onderhouden.” Volgens Lambertus passen muskusratten niet in dat ontwerp. Buiten glijden de polderwegen als zilveren linten door het vlakke land. In de sloten zijn de weerspiegelingen van de paar kleine wolken te zien, riet wuift traag in de bries. Langs de weg liggen opvallend veel dode dieren: een platgereden haas, een fazant met verwarde veren, iets onherkenbaars — tot pulp vermalen door banden.
‘’Met technologie kunnen we tegenwoordig nauwkeuriger werken. We hebben een app ontwikkeld waarin alle waarnemingen worden bijgehouden. Elke vanger kan zo precies zien waar recent sporen zijn gevonden.”
In de opslagruimte opent Lambert een diepvrieskist. Zakken vol dode muskusratten. Sommige in oude broodzakken met de tekst “Elke dag vers gebakken” erop. Hij grijnst. “Voor schoolklassen, als er geen verse vangst is.” De illusie van het werk is volgens hem belangrijk om te laten zien wat het inhoudt.

De ethiek van de strijd
Maar hoe voelt het, dat doden? Ik vraag het Lambertus terwijl we onze modderige laarzen uittrekken.
“De eerste keer was moeilijk,” geeft hij toe. “Je hebt dat beestje in je handen en weet dat je de laatste ademtocht veroorzaakt.” Hij staart een poosje voor zich uit en lijkt in gedachten verzonken. “Maar na een paar keer… je denkt er niet meer bij na. Je doet het voor het grotere goed.”
Toch blijft er kritiek. Dierenrechtenorganisaties pleiten voor diervriendelijke methodes, voor sterilisatie, voor minder brute manieren om de populatie onder controle te houden. Maar in de praktijk is het niet zo simpel. “Je kunt het er niet gewoon even met de muskusratten over hebben,” zegt Lambertus. “Ze graven door.” Volgens hem moeten de dieren nou eenmaal dood, en is dit de vriendelijkste manier waarop je een dier kunt doden.
Hij denkt even na en voegt eraan toe: “Stel je voor, je bent een brandweerman. Dan is het natuurlijk het fijnst als er nooit iets ergs gebeurt. Maar uiteindelijk ben je wel opgeleid om branden te blussen, en wil je echt wel eens wat vuur zien. Zo zie ik dit ook. Ik haal geen plezier uit dieren doden, maar aan de andere kant wil je wel resultaat zien, zien waarvoor je het doet.”

Tekst en foto’s door: Pierette Brand