Een hartslag vooruit

Een hartslag vooruit

Afbeelding van RUN 4 FFWPU via Pixabay

Door: Amber van Wijk

De brandende zon stak als een honderd kleine naaldjes in Rens zijn gezicht. Bij de startlijn van de marathon verzamelde honderderden, als niet duizenden deelnemers zich om samen met hem de marathon te lopen. Naast zich hoorde hij Olaf praten, ’hier hebben we tijden voor getraind, we lopen gewoon hetzelfde tempo en dan komt het goed.’ Samen hebben ze maanden van tevoren getraind, Olaf heeft al meer hardloop ervaring dan Rens zelf, dit is Rens zijn eerste echt marathon. De zenuwen beginnen nu echt op te spelen, hij voelt het bekende kriebelende gevoel in zijn buik. Het gaat nu echt beginnen.

De menigte kwam langzaam in beweging, als een traag golvende rivier van sportshirts, zweetbandjes en zenuwen. Rens haalde diep adem. De eerste passen van de marathon voelen licht en makkelijk aan, bijna iets te makkelijk. De stad om Rens heen lag erbij als een levend schilderij, met straten vol geluid, kleur en ritme. Het gejuich van de mensen aan de zijlijn vaagde langzaam weg in zijn gedachten. Het begin viel best mee. Zijn pas was ritmisch en bijna meditatief, alsof zijn schoenen en het asfalt één werden.  De menigte die voor hem liepen valt langzaam uit elkaar. Als blaadjes in de wind, ieder zijn eigen kant op. Het ritme bleef rustig aan. Rens wist dat hij al zijn energie nodig had voor de rest van de marathon. Hij had de marathon van Barcelona uitgekozen omdat het een redelijke marathon is voor beginners. De route was vlak met hier en daar een hobbel of heuveltje erin. Na de eerste paar kilometers begon het gezeur in Rens zijn benen. Wat ook niet meehielp was de brandende zon die als een meedogenloze vuurbal boven de stad hing. Hoewel het pas tien uur was, voelde het alsof de zon hem al uren bestookte; samen met zijn eigen lichaamshitte vormde dat een meedogenloos duo. Hij dacht terug aan hoe het allemaal begonnen was.

‘Laten we het gewoon doen” Zei Olaf op werk. Ze waren net klaar met hun dienst en zaten aan de bar wat te drinken. Rens had er lang over getwijfeld, en ookal leek het hem een unieke en uitdagende kans, wist hij niet zeker of hij het aan zou kunnen. Dit was wel de kans van zijn leven. Een marathon lopen met een van zijn beste vriend. Voordat hij er goed over na kon denken verlieten de woorden zijn lippen al, ‘Ach fuck it, laten we het doen.’ Thuis, aan de eettafel, liet Rens het onderwerp vallen. ‘Ik ga een marathon lopen.’ Zijn moeder haar wenkbrauwen schoten omhoog, ze keek hem aan alsof hij zei dat hij over de maan ging rennen. Maar achter haar verbaasdheid en twijfel lag trots, dat wist Rens. En dat was genoeg voor hem om er toch mee door te gaan. 

Vanaf dat moment liep de tijd in kilometers. Eerst kleine rondjes om het huizenblok, waar zijn voetbal-conditie hem niet op de been kon houden. Daarna, toen hij meer controle kreeg over zijn stuiterende ademhaling, ging hij over op langere tochten. Zijn versleten sportschoenen veranderden langzaam in versleten dagboeken, elke scheur en vlek was bewijs van de kracht en doorzettingsvermogen wat in hem borrelde. 

De zon boven Barcelona leek nu op hem gericht, een spotlicht op zijn bezwete hoofd. Maar hij bleef rennen. Niet omdat het makkelijk was, maar omdat iedere stap een antwoord was op de twijfel die thuis aan hem knaagde. Omdat de jongen van toen, met de stuiterende ademhaling en versleten schoenen, hem tot dit moment had gebracht. En ergens voor hem, onzichtbaar nog, lag de finish.

Een stekende pijn op zijn rechter hak trekt Rens weer terug naar de realiteit. Zijn nieuwe sportschoenen aantrekken was misschien niet het meest verstandige besluit geweest. De straat trilde zacht onder de duizenden voetstappen, als een ademhaling van spanning en inspanning. Stoppen was geen optie, hij kon Olaf ook niet afremmen. Die rende juist een veel langzamer tempo zodat ze dit samen konden doen. Even door de pijn heen bijten, dacht Rens. Hij keek op zijn horloge, 10:48, op dit tempo zou hij de marathon binnen de tijd uitlopen. Hij kneep zijn ogen iets samen tegen de felle zon, die als een bouwlamp boven de straten hing. Het zweet sijpelde van zijn voorhoofd, via zijn neusbrug, zo zijn ogen in. Het zout prikte alsof hij zeewater in zijn gezicht had gekregen. Zijn ademhaling had niet meer de controle als in het begin van de race. Nu klonk hij als een oude locomotief die zichzelf vooruit sleurt. De stekende pijn in zijn hak veranderde in een doffe klop, telkens weer, bij elke stap – alsof er een steentje in zijn schoen zat die hij niet kon negeren. 

Voor hem liep Olaf nog altijd een gematigd ritme. Zijn witte sportshirt weerkaatste het zonlicht terug en zijn armen bewogen metronoom. Rens wist dat hij zich inhield. Dat Olaf sneller kon, maar hij was gebleven. Voor hem. Rens richtte zijn blik op de horizon, waar allerlei kleuren shirts en petjes te zien waren van alle andere hardlopers. Plots voelde hij iets waar hij al bang voor was, de man met de hamer. Voor dit bekende fenomeen onder hardlopers had Olaf hem al gewaarschuwd. Hij voelde zijn benen protesteren, zijn spieren waren samengetrokken kabels die elk moment konden knappen. Maar Rens wist – dit is het moment waarop je beslist of je doorgaat of opgeeft. Dit is waar je jezelf leert kennen. 

Hij dacht terug aan de ochtend. De stilte voor de start, de geur van zonnebrand en   zenuwen, het geroezemoes van andere deelnemers en zijn eigen zenuwen die rondjes raasde in zijn buik. Rens schrikt op uit zijn gedachtes door het gepiep van zijn horloge, dit betekent dat ze nog steeds op schema liggen. In de verte ziet hij een klein wit tentje. Olaf geeft aan dat ze daar een bekertje water pakken. Het karton voelt koel en ruw aan in zijn hand. Het koude water voelt goed aan, de droogte in zijn mond verdwijnt en maakt plaats voor de verkoelende vloeistof. Dit geeft Rens weer een kick, motivatie om toch weer de snelheid op te pakken en ervoor te gaan. Hij wist dat Emma, de vriendin van Olaf, vanuit Nederland naar Barcelona was gereisd om hem als verrassing op te wachten bij de finish. Dit gaf een stekend gevoel in zijn borst, hij had niemand die bij de finish op hem stond te wachten. Toch hield hij de moed erin, dan kon hij, als hij weer thuis was, met trots zijn medaille aan zijn ouders laten zien. 

Weer keek hij op zijn horloge, dit waren de laatste tien kilometer. Hij liep nu door het mooiste gedeelte van de stad. De gebouwen keken zwijgend toe, eeuwenoud, onaangedaan door de strijd die zich onder hun ramen voltrok. De motivatie steeg in Rens – nog negen kilometer tot de finish. 

Barcelona zweeg, maar zag alles. Alsof de stad wist wat hij deed, en in stilte toekeek.

Nog acht kilometer. Zijn pas bleef ritmisch, maar de pijn in zijn hak was als een oude wond die weer opspeelde. Hij probeerde zich te focussen op zijn ademhaling – in, uit, in, uit – als de cadans van een oude trein die nog net de berg op kan.

Bij kilometer zeven voelde hij het tempo zakken. Niet veel, maar net genoeg om te merken dat zijn lijf protesteerde. Zijn dijen brandden, zijn armen hingen zwaarder langs zijn zij. Olaf liep vlak naast hem. “Niet stoppen. We zitten er al middenin,” zei hij kalm.

Nog zes kilometer. Hij telde de straten af als treden van een trap die naar iets groots leidde. Het publiek werd drukker, de kreten enthousiaster. Even dacht hij aan thuis, aan die eerste regenachtige ochtend waarop hij zijn hardloopschoenen aantrok en na tien minuten al dacht: dit kan ik nooit.

Bij vijf kilometer kwam de klap. Zijn ademhaling versnelde, zijn hoofd tolde. Alsof de wereld even draaide terwijl hij stil bleef staan. De beroemde ‘muur’. Het moment waar iedereen hem voor had gewaarschuwd. Hij botste er keihard tegenaan.

“Kom op,” klonk Olaf naast hem. “Blijven bewegen.”

Rens kneep zijn kaken op elkaar, dwong zijn voeten vooruit. Nog vier kilometer. Elke stap was nu een gevecht. Hij dacht niet meer aan de race – alleen aan de volgende stap, de volgende ademhaling, de volgende bocht.

Bij kilometer drie vond hij iets terug. Geen kracht, geen energie, maar een soort kalmte. Alsof hij door de storm heen was en nu enkel nog hoefde te blijven drijven. De zon brandde op zijn schouders, zijn shirt plakte aan zijn rug, maar hij liep nog.

Nog twee kilometer. De stad begon te juichen. Mensen langs de kant riepen zijn naam die op zijn startnummer geplakt stond en het voelde als wind in zijn rug. Hij zag kinderen met vlaggen, hoorde muziek in de verte. De finish kwam dichterbij.

En toen, bij de laatste kilometer, zag hij ze.

Zijn ouders. Tussen het publiek. Zijn moeder juichte, zijn vader zwaaide alsof hij Rens over de eindstreep wilde duwen met niets dan wilskracht. Hij hapte naar adem. Zijn hart zwol op, zijn ogen prikten.

De pijn verdween niet, maar hij voelde hem niet meer. Hij tilde zichzelf op, liet zijn benen het werk doen, zijn lijf gedragen door pure wil en emotie. De finishboog kwam dichterbij. Zijn horloge piepte.

Nul kilometer. Hij was er.

Hij liet zich uitrollen. Tranen brandden achter zijn ogen. Olaf sloeg een arm om zijn schouder. En voor een paar seconden, misschien langer, stond de tijd stil.

Over de auteur

Doris Steijger

Doris Steijger is al sinds jonge leeftijd al volop geïnteresseerd in de wereld om haar heen, van natuur tot maatschappij, overal is een verhaal in te vinden. Deze nieuwsgierigheid komt dan ook goed van pas als redacteur van UPd8. In haar vrijetijd gaat ze graag naar musea, sporten, lezen of gezellig praten met vrienden. Of het nou een artikel is over de politiek of over theater, deze journaliste zet zich er volledig voor in om haar interesses en passie over te brengen op de lezer.