De zon zakt achter de huizen van Houten. Op baan drie van tennisclub Atalanta oefenen kinderen hun forehand. Je hoort het gravel knarsen als hun schoenen eroverheen glijden. “Ogen op de bal!” Roept Stephanie Rottier. Tot ongeveer dertig jaar geleden stond Stephanie zelf nog op internationale toernooien, maar nu coacht ze kinderen die net hun eerste racket hebben opgepakt.
Ze loopt met een kar vol ballen van de baan af, haar winterjas draagt ze met de rits open, haar houding is recht en geconcentreerd. Het is de routine van iemand die dit al jaren doet. “Lekker gesport, ik zie jullie volgende week weer.” Zegt ze nog. De kinderen doen hun best. Aan de kant kijken ouders toe met koffie in de hand. Hun gesprekken waaien weg terwijl ze langzaam de poort van de uigang onder lopen.
Voor buitenstaanders lijkt Stephanie gewoon een tennistrainster die haar werk met plezier doet. Maar onder dat gemak schuilt een ander verhaal. Het verhaal van iemand die ooit alles verloor wat haar zichzelf maaktte, en dat daarna stukje bij beetje heeft weten terug te vinden.
Ze was pas 24 jaar en een top dertig speelster van de wereld toen haar schouder het opeens begaf. “Ik kon op een dag gewoon niet meer serveren,” zegt ze. “Ik kreeg het gevoel alsof er iets knapte vanbinnen.”
Na de operatie verbleef ze drie maanden bij haar ouders om te revalideren. Ze kon weinig doen, behalve wachten tot het weer beter ging. “Ik dacht dat mensen me zouden bellen. Mijn coach, mijn teamgenoten, vrienden uit het circuit, maar de telefoon bleef stil. Dagenlang. Wekenlang.” Ze hapert heel even met haar stem. “Dat was moeilijker dan de pijn zelf. Je voelt je ineens compleet alleen.”
Toen ze eindelijk weer kon bewegen, verhuisde ze naar Leiden, dicht bij haar broertje. Ze trok vaak op met hem en zijn vrienden. “Ik was ineens een soort student. We dronken wijn, rookten sigaretjes, gingen uit. Niks moest, alles kon.” Ze glimlacht. “Het was bevrijdend, maar ook leeg. Na jaren van discipline had ik opeens geen doel meer. Geen wedstrijden, geen schema’s, geen trainingen. Het was heel erg wennen.” Soms zat ze ’s avonds laat op haar balkon, met een glas wijn in haar hand. “Dan keek ik naar mijn tennisracket dat ergens in een hoek stond. Ik dacht: wat nu? Wat ben ik nog zonder dat racket?” Ze haalt haar schouders op terwijl ze een slok van haar koffie neemt. “Ik had werkelijk waar geen idee.”
Haar ouders zagen het gebeuren. Ze zeiden: ga iets doen met tennis, Stef. “Ik wilde niet. Ik had genoeg van die wereld. Maar ze bleven aandringen. Dus ging ik, met tegenzin, naar de opleiding voor tennisleraar.” De eerste paar dagen voelde vreemd. “Iedereen kende de theorie, de grepen, de didactiek. Ik wist alleen hoe ik zelf moest slaan. Maar toen ik daar stond en het geluid van de bal weer hoorde, wist ik: dit is goed. Ik hoorde daar, op die baan.”
Langzaam keerde de energie terug. Ze haalde haar A- en B-licentie. “Ik wilde geen kinderen coachen die kampioen moesten worden. Geen ouders langs de kant die druk zetten. Dat wereldje heb ik allang achter me gelaten. Ik wilde mensen lesgeven die het leuk vonden. Die blij waren dat ze die bal raakten.”
Tijdens een winterse invalklus in Houten veranderde haar leven opnieuw. Ze zou tien weken lesgeven op een andere club. “Tien weken, dacht ik. En toen kwam hij binnenlopen.”
Ze glimlacht. “De laatste dag vroeg hij me uit. En twee jaar later woonden we samen.”
Voor de liefde verhuisde ze naar Houten en begon ze te werken voor T.C. Atalanta. “Ik dacht: ik blijf hier een paar jaar. Dat is inmiddels vijfentwintig jaar geleden.”
Ze kent de leden bij naam. “Sommigen heb ik als kind lesgegeven en nu staan hun eigen kinderen hier. Dan voel ik me een soort tennis-oma,” zegt ze lachend. In de kantine groet iedereen haar. De vrijwilligers, de bardienst, de ouders. “Ze hoort bij de inventaris,” Stephanie is uitgegroeid tot het gezicht van de club.
Floris Noordam, zelf tennistrainer bij Atalanta, herinnert zich nog goed hoe hij als jongen van tien bij Stephanie op de baan stond. “Ze was niet streng, maar wel altijd rechtvaardig,” zegt hij lacherig terwijl hij een paar ballen in een mand schept. “Als je geen zin had, prikte ze daar meteen doorheen. Ze kon je motiveren zonder te schreeuwen. Dat vond ik bijzonder, misschien heeft dat mij ook wel aangezet om zelf tennistrainer te worden.”
Nu, twaalf jaar later, werkt hij samen met haar als collega. “Ik heb van haar geleerd dat tennis veel meer is dan techniek,” zegt hij. “Ze let op houding, op plezier, op hoe iemand in z’n vel zit. Soms zie ik mezelf iets zeggen tegen een leerling en denk ik: ja, dat is precies hoe Stef het vroeger zei.” Hij glimlacht. “Ze heeft niet alleen spelers opgeleid, maar ook trainers. En dat zegt eigenlijk alles.”
Zeven jaar geleden verloor Stephanie haar moeder. Plotseling. “Dat was het zwaarste moment van mijn leven,” zegt ze zacht. “Ik dacht: wat wil ik eigenlijk nog? Wat heb ik nog niet gedaan?” Ze besloot de hoogste trainersopleiding te volgen, de C-licentie. “Ik wilde mezelf uitdagen. Niet omdat het moest, maar omdat ik het wilde afronden. Het voelde alsof ik iets afmaakte wat ik ooit had laten liggen.”
De opleiding was pittig, vooral tussen oud-collega’s die haar nog kenden als speelster. “Er werd wel wat gefluisterd, bijna iedereen kende me daar tenslotte. Ik trok me er zelf niks van aan. Wat kon mij het tenslotten schelen.” De dood van haar moeder bracht haar nieuwe rust. “Zij zei altijd: wat je doet, doe je goed. En dat probeer ik sindsdien te leven.”
Op de baan buiten klinkt weer gelach. Een jongen slaat drie ballen achter elkaar het net in. “Niet boos worden!” roept Stephanie van binnen het clubhuis. “Missers horen erbij, de volgende gaat wel goed.”
Ze glimlacht. Wat wel grappig is is dat ik zelf ook heb moeten leren van de lessen,” zegt ze. “Vroeger dacht ik dat falen het ergste was wat kon gebeuren. Nu weet ik dat juist daar groei in zit.”
De les loopt ten einde. De lucht kleurt oranje, de ballen stuiteren langzamer. Een meisje met sproeten loopt naar Stephanie toe. “Juf, ik heb vandaag echt goed gespeeld,” zegt ze trots.
Stephanie glimlacht. “Dat vond ik ook. Het gaat steeds beter vindt je niet?”
Het meisje lacht, zwaait, rent naar haar moeder. De zon zakt achter de bomen. De banen liggen er stil bij, het gravel glanst in het avondlicht.
Na afloop blijft Stephanie nog even alleen op de baan. Ze veegt het gravel glad, zet de mand met ballen aan de kant. “Vroeger was dit het moment dat ik baalde,” zegt ze. “Als een training niet goed ging, als ik niet genoeg gaf. Nu is dit mijn favoriete moment van de dag. De rust, de geur van gravel, het geluid van vogels in de verte en het voelt alsof ik weer mensen heb blij gemaakt.”
Ze hurkt neer en pakt een bal op. “Ik denk dan vaak aan mijn moeder. Zij zei altijd dat je nooit te oud bent om te leren. Dat probeer ik mijn leerlingen ook mee te geven.”
Binnen in het clubhuis hangt nog een oude foto. Een jonge Stephanie in een wit rokje, spelend op Roland Garros tegen Steffi Graf, een legende in de tennissport. Haar man is ook op de club gekomen en slaat een arm om Stephanie heen. Er wordt in het clubhuis nog, volgens Stephanie haar woorden. “Echt het laatste bakkie koffie.” besteld. Ze kijkt nog een keer om naar de foto op de muur en wijst er naar. Dat lijkt een ander leven,” zegt ze. “En dat is het ook.” Ze neemt een slok en kijkt naar buiten, naar de lege banen. “Vroeger dacht ik dat winnen het mooiste was. Dat het om prijzen ging, om beter zijn dan de rest. Maar dat is onzin. Het mooiste is dit.” Ze wijst deze keer naar buiten. “Dat ik hier mag staan. Dat ik mensen iets leer waar ze blij van worden. Dat is winst.”
Ze glimlacht. “In tennis krijg je twee kansen om te serveren. De eerste is voor de winst. De tweede is voor herstel. Dat klinkt misschien heel dromerig, maar denk er maar eens goed over na. Het is echt zo.”