Hij loopt door de ziekenhuisgang met een weekendtas in zijn hand. “Het voelt net alsof ik op vakantie ga”, zegt hij tegen Daphne, zijn vrouw. Hij had zich goed voorbereid, met alle spullen die hij dacht nodig te gaan hebben. Hij wilde dat er niets zou ontbreken deze dagen.
“Goedemorgen”, zegt de vrouw achter de balie vriendelijk. “Zou ik uw naam en geboortedatum mogen hebben?”
“Bart van Vliet, 18-02-1961”, antwoordt hij.
“Hartelijk dank. U mag met mijn collega meelopen. U komt in kamer acht te liggen.”
Eenmaal zijn spullen opgeruimd kijkt Bart even rond. Het oogt als een klassiek ziekenhuis: vier bedden, witte muren, een gelige vloer en de bedrijvigheid op de gang die tot in de kamer doordringt. Rond tienen komt een vrouw binnen.
‘Mevrouw de stip’, de naam die Bart zelf aan haar heeft gegeven, stelt ze zich lachend voor. Ze zet met een dikke stift twee kruisjes en een grote stip op zijn buik. “Zo. Mocht het nodig zijn, dan weten we waar het geplaatst moet worden.”
“Fuck”, denkt Bart. Het komt ineens wel heel dichtbij zo. Je wilt er niet aan denken dat het nodig kan zijn, maar op dat moment lijkt het toch ineens werkelijkheid te kunnen worden. Veel tijd om erbij stil te staan krijgt hij niet. “U kunt nu al naar de operatiekamer, meneer.” Vervroegd, dat was niet voorspeld. Maar Bart vindt het alleen maar goed. Hij heeft namelijk maar één doel: ze halen weg wat er niet hoort te zitten. Twee verpleegkundigen rijden hem al pratend door het ziekenhuis. De gangen lijken eindeloos. In de wachtkamer liggen meer mensen. Bart is de optimist in de ruimte; hij grapte en grolde wat met de mensen die ook aan de beurt waren.
Dan komen twee mannen in blauwe kleding binnen.
“Wij brengen u verder, meneer. Ik ben Klaas. Klaas Vaak.”
“Ah, dan bent u vast degene die gaat zorgen dat ik lekker ga slapen”, reageert Bart ad rem.
De operatiekamer is fel en druk. Een bedrijvigheid die bijna geruststellend is. Iedereen lijkt precies te weten wat de ander doet. Hij probeert nog iets te zeggen als het kapje over zijn gezicht komt. “Ik hoop dat jullie veel plezier beleven aan de operatie.”
Dit is niet goed
Hij heeft last van zijn darmen, maar daar begon dit proces echter niet mee. Eerst ging het om zijn huid, galbulten. Na een aantal gesprekken met de huisarts kwam daar niet veel uit. “Ik wil dat er naar mijn darmen gekeken worden, het voelt niet goed”, zei Bart tegen de arts. De dokter antwoorde dat er geen verband tussen zijn huid en zijn darmen zal zitten. Dat maakte hem niet uit, hij wilde dat ernaar gekeken zou worden. Toen hij zijn ontlasting inleverde, kwam het resultaat van de calprotectine, een soort ontstekingswaarde, terug met een getal: 937. Dit hoort normaal 50 te zijn. Er kon geconstateerd worden dat dit niet goed is. Er wordt een darmonderzoek ingepland, een coloscopie.
Twee weken later ligt Bart op zijn zij in een behandelkamer in een kliniek in Bilthoven. Er is geen grote spanning. Het was vooral een opluchting dat er eindelijk naar gekeken werd. De voorbereidingen, het vieze drankje dat zijn darmen reinigt en het niet eten, waren vervelender dan de gedachte aan het onderzoek zelf.
De kamer is klein en rustig. Het personeel vriendelijk. De arts legt alles helder uit met zijn zachte stem. Er staat een scherm naast hem; hij kan meekijken met de camera. Bart kijkt geboeid. “Wauw,” zegt hij, “dit is fascinerend. Dit is beter dan Netflix.” Hij ziet zijn eigen darmen, vanbinnen schoon en glanzend.
Dan buigt de arts zich iets naar voren. Er heerst een korte stilte. “Oeps”, zegt hij rustig. “Dat is niet goed.” Het lijkt alsof iedereen in de kamer het tegelijk zegt. Op het scherm verschijnt iets groots, grilligs, het is een soort rotswerk. “Dit hoort er niet”, denkt Bart. “Daarom had ik dus klachten.” Hij vraagt wat het betekent. “Dit is kanker”, zegt de arts. “Gewoon kanker,” herhaalt hij. “Niet goed- of kwaadaardig. Kanker.”
Overleven
Buiten zit Daphne in de auto. Ze heeft de stoel iets naar achter gezet, de motor uit en de telefoon binnen handbereik. Het onderzoek zou niet lang duren. Bart was optimistisch vertrokken die ochtend, bijna opgewekt. En omdat hij zich niet druk leek te maken, deed zij dat ook niet. Ze kijkt af en toe naar de ingang van de kliniek en ziet mensen naar binnen en buiten lopen. Ondertussen scrolt ze wat gedachteloos op haar telefoon. De minuten kruipen voorbij.
Na een tijdje besluit ze de auto even te verplaatsen. Dichterbij is gewoon praktischer, denkt ze. Op het moment dat ze de straat indraait, gaat haar telefoon. Ze neemt op. Het is Bart. Zijn stem klinkt anders. Een Stilte eerst. Dan zegt hij: “Ze hebben kanker gevonden.” Ze hoort hoe hij slikt. Zijn stem breekt. “Oké”, zegt ze rustig. “Rustig maar. Ik kom eraan.”
Ze blijft even zitten. Ze schiet in een overlevingsmodes. De schouders gaan strak en ze denkt alleen maar aan het gesprek met de arts straks.
Na even wachten, mag ze de kamer in. Bart zit aangekleed aan tafel met de arts tegenover zich. De arts praat kalm, precies en bijna zakelijk. Hij legt uit wat ze hebben gezien, wat er moet gebeuren en hoe het vervolgtraject eruitziet. Daphne knikt, stelt praktische vragen. Ze probeert alles te onthouden, maar haar hoofd voelt zwaar. “Het komt nog niet echt binnen”, zegt ze tegen de arts. Op dat moment schiet ze vol.
Buiten schijnt de zon. De lucht is helderblauw, alsof het niets kan schelen wat er net is gezegd. In de auto terug naar huis wordt er gepeinsd. Het is ook nog eens druk op de weg, ze komen in een file te staan.
“Mag ik een grapje maken?”, zegt Daphne voorzichtig.
“Dat mag altijd”
“Wat een kankerfile zeg!”
Bart kijkt opzij, even verbijsterd, en dan moeten ze allebei lachen.
Niks aan de hand
(Appgesprek)
Daphne: “Oke, we zijn aan het rijden! Wel files maar ws 17.00 thuis, tot zo”
Jonas: “Ging het goed? Of zal ik daar dus even op moeten wachten?”
Daphne: “Het ging goed. Volgende week uitslag”
Fijn, denk ik, het gaat goed met papa. Geen reden om mij zorgen te maken. Tot het moment dat ze thuiskwamen en we gingen eten. “Nou ging dus allemaal goed? Hebben ze iets kunnen zien?”, vraag ik. “Ze hebben gekeken, maar op ten duur zagen ze een tumor in mijn darmen”, vertelt Bart. Hetzelfde schoot door mijn hoofd, je hebt goedaardige en kwaadaardige tumoren. “Nee, dit is echt kanker.”
Even zakt de grond onder mijn voeten vandaan. Mijn gezonde vader heeft kanker? Mijn eetlust verdwijnt per extra hap die ik neem terwijl ik extra vragen stel om grip proberen te krijgen op deze shock aan informatie. Het lukt mij niet om veel te zeggen. Mijn hoofd schiet alle kanten op. We spreken met elkaar af dat we goed in contact blijven samen en dat we ook gewoon doorgaan met leven.
Uiteraard kan ik het niet loslaten. Het voelt bizar dat mijn vader opeens die diagnose boven zijn hoofd heeft hangen. Ik zoek veel uit over de ziekte en wat het kon betekenen.
Één op de twee Nederlanders krijgt wel eens kanker in zijn of haar leven, constateert het NKR. Deze kans is met 54% gestegen voor mannen ten opzichte van dertig jaar geleden.
Deze informatie komt als een klap binnen, maar door even door te lezen werd ik iets geruster.
In 1949 overleefde maar een kwart van de mensen de eerste vijf jaar na een kankerdiagnose. Nu is dat aantal gestegen tot 67% een sprong vooruit die te danken is aan decennia van onderzoek, preventie en verbeterde behandelingen.
Dit helpt heel erg. Ik moet natuurlijk realistisch blijven, maar er is geen betere tijd dan nu dat mijn vader dit overkomt. Er is meer dan hoop voor Bart.
Anoniem
Met deze energie proberen wij de weken door te komen. Het ene onderzoek na de andere, waarop we ook weer op de uitslagen moeten wachten. Ik merkte in huis dat iedereen zijn uiterste best deed om “gewoon door te gaan.” Dit was alleen niet altijd even makkelijk. Er ontstaan sneller spanningen en we werkten toe naar het moment dat het gesprek met de arts gevoerd zou worden.
Het is donderdagavond, morgen is het gesprek. Ik weet net zoveel als mijn ouders, hij heeft kanker. Of er uitzaaiingen zijn, wat het behandeltraject gaat worden en wat dit voor Bart te betekenen heeft, horen wij morgen pas.
We zitten met elkaar in de woonkamer gemoedelijk te praten over leuke dingen in het leven, maar plots, midden in dat gesprek gaat de telefoon. “Anoniem”. Kut, dat is sowieso de arts. Waarom belt hij nu? Ik zie Bart en Daphne geschrokken naar elkaar kijken. Mijn maag trekt samen. Dit is niet goed.
“Ja goedenavond, u spreekt met de chirurg, wij hebben morgen een afspraak staan.”
“Oh, ja als u een klein moment heeft, dan zet ik u even op luidspreker dan kunnen mijn vrouw en zoon meeluisteren.”
“Ah dat is hartstikke fijn, dan kunnen zij meeluisteren naar het goede nieuws. U heeft namelijk nergens uitzaaiingen. Ik dacht ik laat het u alvast weten”
We juichen, we huilen en we vallen elkaar in de armen. Een gevoel van blijdschap en hoop valt als een warme deken over ons heen. Tegelijkertijd is dit gevoel tijdelijk. Er staat een ingrijpende operatie op hem te wachten waar meerdere haken en ogen aanzitten.
Geen stoma
Hij wordt wakker in een waas van licht en geluid. Alles is steriel wit, vaag en nog heel wazig. Veel voelt nog draaierig, de slaapmedicatie en morfine doen zijn werk. Een verpleegkundige rijdt hem naar zijn kamer en vermeld dat alles goed is gegaan. Pas in zijn eigen kamer komt het besef binnen.
“Wat super goed! U heeft geen stoma”, zegt de tweede verpleegkundige
Zijn ogen schieten open. “Geen stoma”, herhaalt hij zacht. ‘Mevrouw de stip’ is niet meer nodig denkt hij lacherig. Een golf van opluchting zorgt ervoor dat hij even de pijn vergeet. Elke ademhaling trekt namelijk als een mes door zijn buik.
Hij pakt de arm van de verpleegkundige vast, hard, bijna wanhopig.
“Het komt goed”, zegt ze rustig. “Ik geef u iets bij.”
De dagen daarna vervloeien. Het is moeilijk te zeggen wat dag of nacht is. Artsen komen en gaan in groepjes. Er wordt gekeken, gevoeld en gevraagd hoe het gaat. De tijd bestaat uit wachten, op pijnstilling en verbetering. Zijn buik voelt gespannen. Toch blijft hij grappen maken met de mensen in zijn kamer, die allemaal hun eigen wonden en littekens hebben. ‘S nachts lachen ze krom van de pijn. En juist dat maakt het draaglijk. Ze lopen elkaar te sarren en plagen de verpleegkundigen. “Je sleept me er echt doorheen”, zegt Bart tegen zijn kamergenoot. Na zes dagen mag hij naar huis.
Terug in de werkelijkheid
“Je leeft daarbinnen in een andere wereld”, zegt hij. “Je wordt geleefd. En dan opeens ben je weer iemand die zélf loopt, zélf ademt.”
Thuis wacht Daphne met open armen. De eigen deur van het huis en het geluid van de hond die blaft. “Yes”, zegt hij, “nu is het weer echt.” Hij eet voorzichtig en loopt wat rond in huis. Elke beweging herinnert hem aan de operatie, maar het ergste is voorbij. Een paar dagen later belt de arts.
“Goedemiddag meneer Van Vliet, ik heb de uitslag van het weefselonderzoek.”
Hij zet de telefoon op luidspreker. Daphne kijkt hem aan.
“Er zijn geen kankercellen meer gevonden”, zegt de arts, “u bent schoon.”
Even is het stil. Dan vallen ze elkaar in de armen.
“Van diagnose kanker naar kankervrij in een maand”, zegt hij. “Dat is bizar. Alsof je even een doodvonnis had en iemand daarna zei: ‘Grapje, je mag blijven.’”
“En ach weet je, tumor en humor, scheelt maar één letter.”
