In een NRC-artikel (eind september 2025) werd geschreven dat bijna de helft van de Nederlanders liever een daadkrachtige leider ziet dan een regering die compromissen sluit.
Bewering
“Bijna de helft van de Nederlanders wil een daadkrachtige leider in plaats van een compromisregering.”
Oordeel
Waar (met belangrijke context): Het percentage komt uit het HCSS-onderzoek, maar: de vraag meet voorkeur voor bestuursstijl (daadkracht vs. compromis). Het is niet hetzelfde als steun voor een leider die parlement of rechtspraak buitenspel zet.
Bron van de bewering
De uitspraak is ontleend aan HCSS, Focus | Autocratisch Sentiment (september 2025). HCSS schrijft dat in de brede steekproef bijna de helft (±48%) kiest voor een “sterke/daadkrachtige leider” boven een “regering die compromissen sluit” (geplaatst in een crisiskader). Zie de rapportpagina met samenvatting en het volledige pdf-rapport.
Waarom dit oordeel
Eerst het cijfer dat klopt.
HCSS heeft respondenten een keuze voorgelegd: daadkrachtige/sterke leider, of compromis gerichte regering. Ongeveer 48% koos in die keuze voor daadkracht. Dat is exact wat HCSS zelf samenvat op de rapportpagina en in het pdf-rapport.
Wat betekent dat precies?
Die vraag meet een stijlvoorkeur (snel knopen doorhakken vs onderhandelen). Er wordt niet gevraagt of mensen een leider willen die parlement of rechtspraak omzeilt. Dat idee zit niet in deze vraag. De juiste lezing is dus: voorkeur voor daadkracht. En is dus geen bewijs voor dat mensen een bepaald soort leider als persoon willen.
Waarom is nuance relevant in deze factcheck?
Omdat de bewering zonder context makkelijk zo wordt gelezen: “bijna de helft wil een autoritaire leider”. Dat komt niet uit de gebruikte vraag. De bron zelf spreekt over een “sterke leider die daadkracht boven compromis stelt” (zie samenvatting); precies die formulering laat zien dat het om stijl gaat.
Deskundige (gesproken bron)
Politicoloog Kees Aarts (Rijksuniversiteit Groningen) zegt in ons interview dat antwoorden op dit soort vragen sterk afhangen van formulering en timing. Na een periode waarin weinig leiderschap werd ervaren, zeggen mensen sneller “ja” tegen meer daadkracht. Dat is volgens hem vooral een roep om wat men miste, niet automatisch steun voor een leider die instituties buitenspel zet. Aarts benadrukt: als je echt wilt weten hoe mensen naar de verhouding tussen kabinet, ministers en Tweede Kamer kijken, moet je dat gericht doorvragen deze ene stijlvraag is daarvoor te grof.
Conclusie
De uitspraak is waar als statistiek: het HCSS-rapport laat zien dat ongeveer 48% in een keuzedilemma kiest voor daadkracht boven compromissen (zie rapportpagina en pdf). Belangrijke context: dit zegt iets over bestuursstijl, niet dat “bijna de helft” een leider wil die checks and balances opzij zet.