Hoort het overgrote deel van kinderen in de jeugdzorg daar wel thuis?
De jeugdbescherming moet te veel problemen oplossen, die eigenlijk onder andere domeinen vallen. Dat stelt Krijn ten Hove in zijn opiniestuk. Hij zegt dat omdat de jeugdbescherming problemen probeert op te lossen die eigenlijk tot andere domeinen toebehoren, het kind verder wordt geschaad. De jeugdbescherming wordt ingeschakeld voor problematiek van een gezin dat sociaal-maatschappelijke problematiek ervaart, zoals schulden, huisvesting, complexe scheidingen, armoede, etc, terwijl jeugdbescherming niet de capaciteit heeft om deze problemen op te lossen.
Dit zou ertoe leiden dat gezinnen onnodig met zware maatregelen geconfronteerd worden, wat zorgt voor dalend vertrouwen, overwerkte jeugdbeschermers en rammelende dossiers.
Dit roept vragen op. Waarom is de jeugdbescherming niet geschikt voor deze gevallen? En wanneer zit een kind dan wel terecht in de jeugdbescherming?
Bewering: De overgrote meerderheid van de kinderen in de jeugdbescherming zit daar helemaal niet terecht.
Om dit uit te zoeken moeten we beginnen bij het woordgebruik van de claim. Wat betekent ‘terecht’ volgens Ten Hove, in deze context?
“Ik vind dat een kind terecht in de jeugdzorg zit op het moment dat de bedreiging of de problemen waardoor het kind in de jeugdzorg terecht komt, ook bij het kind opgelost kunnen en moeten worden,” vertelt Ten Hove wanneer ik hem spreek. “Het kind zit anders opgezadeld met de problemen van anderen. En vervolgens gaan we hem allerlei hulpverleningen opleggen.” Maar, in het geval dat er bijvoorbeeld een ouder geestelijk ziek is, heeft het kind wel een vorm van ondersteuning nodig, vult hij aan. “Ondersteuning is wat anders dan jeugdbescherming: een luisterend oor, of een arm om de schouders slaan. Ik zie veel dat men in het veiligheidsreflex schiet, waarin het kind eerst veiliggesteld wordt, voordat er naar de werkelijke problemen wordt gekeken.”
Dat veiligheidsreflex waar Ten Hove over spreekt, komt terug in feitenonderzoeken en toekomstadviezen. In een toekomstadvies van het Verwey Jonker Instituut wordt opgemerkt dat het huidige stelsel onvoldoende rekening houdt met bredere gezinsproblemen. Dit is het probleem waar Ten Hove mee zit, en een aspect van de jeugdzorg als breder begrip waar de laatste jaren veel kritiek op is.
Die kritiek, samen met opmerkingen over het gebrek aan ruimte voor genuanceerde informatie en een gebrek aan onderzoeksvaardigheden bij werknemers, legde ik voor aan Harmke Bergenhenegouwen, inhoudsdeskundige bij het Nederlands Jeugdinstituut (NJI).
“Wanneer een kind terecht in de jeugdbescherming zit, vind ik een hele moeilijke vraag. Als een kind problemen ervaart in gedrag, of mentale gezondheid, zijn we geneigd te denken dat het niet goed gaat met dat kind. Maar dat soort problemen zijn vaak contextueel: het komt dan door omstandigheden, of door hoe het met de ouders gaat,” verteld Bergenhenegouwen. “Er zijn heel veel ‘volwassenenproblemen’, zoals schulden, armoede, scheidingsproblematiek, waar kinderen last van hebben en dus op reageren.”
Hoe jeugdzorgmedewerkers hiermee om kunnen gaan? “Ik denk dat dit soort problemen het best opgelost kunnen worden met een brede samenwerking tussen allemaal verschillende organisaties. Jeugdzorg heeft kennis over het gedrag van kinderen, en welke hulp daar het meest bij past. Maar andere domeinen zouden heel mooi kunnen meedenken, om te kijken hoe gezinnen op een andere, aanvullende manier geholpen kunnen worden. Het lijkt nu alsof de jeugdzorg faalt, maar het zijn problemen die niet voor de jeugdzorg bestemd zijn.”
Waarom komen deze kinderen, die niet in de jeugdbeschermingsketen thuishoren, hier dan wel terecht? “Omdat hulpverleners in paniek raken,” zegt Marianne Vlaming. Zij is jurist, orthopedagoog, docent en expert jeugdbescherming. “Situaties die ingewikkeld zijn, of uit een ander sociaal milieu komen, roepen vaak gevoelens van ongemak, of machteloosheid op. In Nederland hebben we dan snel de neiging om het woord onveilig te gebruiken. Dan maak je als hulpverlener sneller een melding, en dan komen kinderen al heel snel in de jeugdbeschermingsketen terecht.”
Vlaming sluit zich aan bij wat Bergenhenegouwen zegt over het stukje beleid. “Er zijn gezinnen waar veel aan de hand is. Als jeugdbeschermer kan je niet alles aanpakken: de financiën regelen, bijzondere bijstand aanvragen, de gemeente bellen. Dit soort problemen kunnen in samenwerking met andere domeinen dus soepeler opgelost worden, maar dat betekent niet dat de problemen die bij het kind spelen niet bestaan.” Het een vult het ander dus aan, maar ze lossen elkaar niet noodzakelijk op.
Conclusie
Dit is geen claim waar harde cijfers bij te vinden zijn. Jeugdbescherming gaat vaak over een instinct, waar geen data van te maken is. Experts en feitenonderzoeken zijn het, voorwaardelijk, wel met Ten Hove eens. Veel kinderen hoeven niet terecht te komen in de jeugdbeschermingsketen, omdat de vernomen problemen worden veroorzaakt door andere problematiek binnen het gezin, die overigens niet op te lossen is door jeugdbeschermers. Maar, omdat er zoveel nuance per geval is, is het moeilijk om feitelijk te bewijzen wanneer dit het geval is.