AMERSFOORT – Eind maart wordt Johanna Hendrika van Putten honderdvier jaar oud. Ze zit momenteel in een verzorgingstehuis in Amersfoort, maar ze is opgegroeid in Haarlem. Voor haar pensioen was ze fotograaf en fotografeerde ze onder andere bruiloften en andere evenementen. Ze was getrouwd, maar heeft geen kinderen. Wel heeft ze een pleegdochter genaamd Lia (65).
‘Ik word al bijna honderdvier. Toen ik honderddrie werd was er niks aan de hand, maar nu maakt iedereen zich ineens druk. Ik denk dan: “misschien haal ik het wel niet.” Als ik jarig ben dan vragen mensen altijd wat ik wil hebben en dan zeg ik: “mens ik heb alles, wat moet ik nou nog hebben.” We hebben wel leuke plannen met mijn verjaardag. We vieren het in mijn appartementje. De visite gaat dan aan de witgedekte tafel zitten en dan eten we chinees. Lia, mijn pleegdochter, haalt dat dan op bij het restaurant.
Ik heb geen kinderen en mijn pleegdochter Lia is niet een echte pleegdochter. Lia vroeg zo’n acht jaar geleden of ze mijn pleegdochter mocht zijn. Ze kwam bij mij altijd langs voor de gezelligheid. Ik zei: “als jij mijn pleegdochter wilt zijn, vind ik het best.” Ze is nu oma en heeft hele leuke kleinkinderen. Ze heeft een hele lieve zoon en dochter en haar zoon is ook getrouwd.
‘Iedereen om mij heen is al lang al aan het hemelen.’
Gister was er bingo en vanmiddag hebben we een creatieve middag waar we dan een kaart gaan maken, daar ga ik wel naartoe. Ik doe overal aan mee als dat kan. Ik heb me ook opgegeven voor het carnaval. Vroeger ging ik altijd verkleed naar het carnaval. Mijn moeder maakten dan de kostuums. Een keer had ze een jurk gemaakt met allemaal sterretjes erop. Ik droeg ook een stokje met een ster erop geplakt en dan was ik een ster.
Mijn mooiste herinnering is om samen met mijn man te hebben gewerkt en geleefd, maar ook samen het verdriet dragen, omdat we nooit kinderen hadden en we wisten dat we ze nooit zouden krijgen. Mijn man was niet vatbaar en ik ben toch bij hem gebleven. Dat voelt toch wel verdrietig om te vertellen. Ik ben eigenlijk fotograve geworden vanwege mijn man. Hij was persfotograaf en door hem ben ik uiteindelijk fotografie gaan doen. Ik had een klein atelier in de Rubensstraat hier in Amersfoort. Door mijn eigen atelier had ik ook ontzettend veel kennissen. Inmiddels heb ik niet zoveel kennissen meer. Iedereen om mij heen is al lang al aan het hemelen.
Ik begrijp nog steeds niet waarom ik nou zo oud geworden ben. Ik had een tweelingbroer en hij is maar negenenveertig jaar geworden. Ik zie zo mijn vader nog huilend door de kamer lopen. Ik heb ook nog twee andere broers. Henk en Reinier. Henk kon zo mooi piano spelen. Toen hij ging trouwen mocht hij de piano van mijn ouders meenemen. Reinier zat net zoals mijn vader bij de politie en had een zware Harley Davidson. Mijn tweelingbroer en ik zijn de jongste. Mijn broers waren knappen knullen, vind ik.
‘Mijn vader is toen als een gek naar Schiphol gegaan en heeft mij meegesleurd naar huis, want dat was levensgevaarlijk’
Ik heb nooit gerook, nooit, maar ik lustte wel graag een glaasje. Nou lus ik nog wel een lekker glaasje advocaat of zoete witte wijn. Dat doe ik nog wel. Mijn vader zat bij de politie en die wilde ook niet dat de jongens rookten, dan doe je dat als meisje sowieso niet. Mijn vader was best beschermend over ons.
Ik was een keer met een vriendinnetje op de fiets. Ik woonde toen in Haarlem en ik zei tegen dat vriendinnetje dat we naar Schiphol moesten gaan om de vliegtuigen te zien. Toen mijn vader aan het eind van de dag thuiskwam uit zijn dienst vraagt hij aan mijn moeder: “waar is die meid?” en mijn moeder zegt dat ik met een vriendinnetje naar Schiphol ben. Mijn vader is toen als een gek naar Schiphol gegaan en heeft mij meegesleurd naar huis, want dat was levensgevaarlijk. Dat waren namelijk al de Duitsers in de vliegtuigen.
‘Dat was mijn leven, geven om mensen.’
De wereld is heel erg veranderd in de tijd dat ik leef. Mensen hebben niks meer voor elkaar over. We zijn allemaal een beetje egoïstisch geworden. Ik heb altijd erg veel gedaan voor anderen. Het was altijd: “ga maar naar Annie hoor, zij regelt het wel.” Ik dacht dat ik alles kon. Iedereen deed daarom ook beroep op mij. Als ik dan iemand kende waarvan een familielid was overleden, maar zij konden het niet betalen om een fotograaf te regelen. Dan reed ik met die persoon naar de begraafplaats, maakte daar een foto van ze en gaf ik die aan de familie. Ik dacht graag aan anderen en gaf graag aan anderen. Dat was mijn leven, geven om mensen.’