Ik knipper met mijn ogen. De felle lichten van het podium zijn verblindend. Ik heb nu al spijt dat ik mee ben gegaan. Van alle kanten drukken mensen zich tegen me aan om dichter bij het podium te komen. Dan dimmen de lichten en hoor ik een harde knal. Blijkbaar triggert dit het publiek om zo hard mogelijk te gaan gillen.
Ik knijp mijn ogen samen en zie de eerste bandleden al het podium op komen lopen. Terwijl de eerste gitaarklanken klinken, verlies ik steeds meer ruimte om vrij te bewegen. Het voelt alsof er een grote mensen muur steeds meer om me heen begint te sluiten. Gehaast probeer ik mijn oordopjes uit mijn zak te halen. Ze vallen op de grond.
‘Kutzooi.’
Ik buk en voel met mijn hand over de donkere grond, maar ik kan ze niet vinden.
‘Pap, gaat het? Je ziet een beetje rood.’
Ik voel aan mijn voorhoofd. Zweet.
Mijn hart is aan het bonzen en het lijkt ineens harder te klinken dan de muziek.
‘Zullen we even uit de menigte gaan?’
Mijn ogen scannen paniekerig de ruimte.
‘Waar zijn de uitgangen? Ik wil weg.’
‘Pap, rustig aan.’
Daar is dat gevoel weer. De kortademigheid, de klamme handen en het gevoel in mijn borst.
En ineens ben ik weer terug, 14 jaar geleden.
24 juli 2010, Duisburg
Het duurt niet lang of we zijn de eerste Nederlanders alweer tegengekomen, met uiteraard, een biertje in hun hand. Op de vraag waar ze die vandaan hebben wijzen ze naar een grote tent ietsjes verderop. Het duurt even tot we aan de beurt zijn, maar na zo’n twintig minuten in de rij staan, hebben ook wij, een heerlijk koud biertje vast.
We volgen de stoet verder naar het festivalterrein. Lopend door het park kijk ik om mij heen. Het stikt hier van de politieagenten, allemaal hebben ze dezelfde uitgelaten expressie op hun gezicht. Ik maak oogcontact met eentje en hij geeft me een opgewekt knikje. De sfeer voelt vrolijk, ik kijk naar links en zie een stel van top tot teen gekleed in een fel geel trainingspak met een wollige boa van roze veren om hun nek. Als ik weer de andere kant op wil kijken botst er iemand tegen me aan.
‘Entschuldigung!’
‘Kein Problem.’
Een man met een hoge groene hanenkam loopt weer half strompelend weg.
‘Gast, zag je zijn pupillen? Dat was geen paracetamolletje!’, grapt Randy.
Het tempo vertraagt, ik voel mensen steeds dichterbij komen terwijl we een tunnel naderen. Ineens staan we stil. Ik voel een tik op mijn schouder van Randy.
‘Moeten ze die tunnel niet even afsluiten ofzo?’
‘Lijkt me wel, er komen mensen in en uit.’
Er valt een druppeltje zweet van mijn voorhoofd en mijn shirt begint aan mijn rug te plakken. De ingang van de tunnel komt langzaam dichterbij. Het blijkt inderdaad de ingang van het festival te zijn. Als twee lange Nederlanders van één meter negentig duwen wij ons een weg door de menigte en door de ingang. We belanden in een soort vierkante ruimte omringd door hoge muren. Er ontstaat een opstopping, wat niet heel gek is aangezien hier niet veel ruimte is. Mijn blik dwaalt omhoog, ontsnappend uit de drukte van beneden. Mijn ogen vallen op een bord waar instructies op staan waar je heen moet. We volgen de borden en komen uit bij een groot festivalterrein met allerlei podia en foodtrucks. Een sterk contrast met de vierkante plek van net, er is ineens zeeën van ruimte.
Inmiddels een paar biertjes en een enkele bradwurst verder, sta ik dansend voor het podium waar heerlijke trance housemuziek wordt gedraaid. Weer voel ik die warme gloed van de zon op mijn huid. Ik open mijn ogen en kijk naar de lucht.
‘Kijk, een helikopter!’ Ik tik Randy aan.
‘Die vliegt wel laag vind je niet?’
‘Ja inderdaad, volgens mij is het een traumahelikopter.’
Een vrouw met kort geblondeerd haar kijkt Randy vragend aan.
‘Was ist los?’
‘Ich weiß es nicht.’ Antwoordt Randy in zijn beste Duits.
Naast ons zie ik een man iets tegen zijn vriendin zeggen, ik kan het moeilijk verstaan. Haar wenkbrauwen beginnen te fronsen en haar ogen worden wijder. Het lijkt wel alsof ze water ziet branden. Op dat moment voel ik een trilling in mijn zak.
‘Paul?’
‘Ja, hallo?’
‘Leef je nog!?’
‘Ja, hoezo?’
Ze klinkt gestrest.
‘Ik zit het journaal te kijken en ik zie ineens dat er allemaal mensen worden verdrukt bij dat festival waar jullie zijn. Zijn jullie daar nog?’
‘Ja, we zijn er nog. Het gaat goed met ons, we staan bij het podium. Ik zie hier wel een traumahelikopter en politie. Mensen worden verdrukt zei je?’
‘Ja, en ze zeiden iets over doden. Hebben jullie niets gemerkt?’
‘We zien wel veel politie en ik hoor sirenes. Ik bel je zo terug ja?’
‘Oké, doe voorzichtig ja? Ik hou van je.’
‘Ik ook van jou.’
De sfeer is omgeslagen. De gezichten van het publiek die voorheen opgewekt waren, hebben nu een paniekerige expressie. Ik realiseer me dat wij helemaal achter in het terrein zijn en dat alle hulpverleners richting de ingang gaan. Ineens zien we mensen van alle kanten weggaan richting verschillende uitgangen. Het zijn nooduitgangen die ze allemaal tegelijkertijd open hebben gegooid. De drukkende bass van de muziek voelt ineens benauwend. We proberen te zien wat er aan de hand is, maar hoe dichter we bij de ingang komen, hoe drukker het wordt. Er staan rijen ambulances aan de zijkant van het terrein en ik hoor mensen huilen.
‘We moeten hier weg man.’ Dringt Randy aan.
We banen ons een weg naar één van de dichtstbijzijnde nooduitgangen. De eerste gedachte die me te binnen schiet is waarom ze die nooduitgangen niet eerder open hebben gemaakt. Waarom hebben ze in godsnaam gekozen voor maar één in-en uitgang? Ik probeer gefocust te blijven terwijl er camera ploegen en busjes langsrijden die als aasgieren op de ingang afstormen.
‘Randy?’
Waar is Randy? Hij liep net nog achter mij aan.
Kalm blijven. Hij is vast al doorgelopen.
‘Yo, Randy!?’
In de verte zie ik plots een hand omhoog gaan. Die kale kop herken ik meteen.
‘Waar was je man? We moeten bij elkaar blijven.’
‘Ik liep al door, jij was diegene die aan het treuzelen was!’
Wij zijn niet de enige die besloten naar de nooduitgang te gaan, achter ons volgt een stoet van zo’n paar honderd man, allemaal met een verwarde uitdrukking op hun gezicht. De muziek blijft doordreunen als een irritante boormachine op zondagochtend.
De parkeerplaats voelt ineens mijlenver weg. En ook als we daar aankomen is de tocht nog niet voorbij. Honderden mensen die tegelijkertijd weg willen gaan, zorgen ervoor dat er een lange file ontstaat. Manoeuvrerend tussen de auto’s door, vinden we dan eindelijk mijn auto. We stappen in en er volgt een lange stilte. Door de stilte heb ik eindelijk weer tijd om over dingen na te denken. Het enige waar mijn gedachtes naar toe gaan zijn de mensen bij de ingang. Hoe heeft dit zo mis kunnen gaan? Waarom was er maar één in- en uitgang? Waarom werden de nooduitgangen pas gebruikt toen het al te laat was?
Ook Randy heeft de antwoorden niet. We weten ons beide geen houding te geven.
‘Laten we naar huis gaan.’
Voor de rest van de rit luisteren we zwijgend naar de Duitse radio.
Op 24 juli 2010 zijn honderden mensen verdrukt tijdens het dancefestival ‘Love Parade’ in Duisburg, Duitsland. Er vielen 21 doden en minstens 625 gewonden. Het festival werd sinds 1989 jaarlijks gehouden, maar door de tragische gebeurtenis uit 2010 is dat de laatste editie geweest.