Bij Thorbeckekade 12, in Purmerend zijn er in 2019 struikelstenen neergelegd. Ze staan symbool voor de Joodse familie die hier gewoond heeft en die in 1942 is gedeporteerd naar Auschwitz, als een poging om hen niet te vergeten. Een van de slachtoffers was de zoon van de familie, Juda Zwart, die slechts 14 jaar oud werd.
In de kille herfst van 1938 hangt een donkere schaduw over de nieuwe arbeidswijk de Hazepolder in Purmerend. De bladeren vallen traag van de bomen, terwijl de regen met bakken uit de hemel valt alsof het een voorbode is van wat er gaat komen. Binnen in het huis, waar altijd de warmte van het Joodse gezin voelbaar is, hangt nu de geur van ziekte en angst. De kleine Juda staat in de deuropening van de kamer van zijn moeder, zijn voeten vastgenageld aan de houten vloer. Zijn ogen volgen de handen van zijn oma, die haar lichte hand op het bleke voorhoofd van Clara legt. Haar huid, ooit vol leven, was nu zo bleek als de ijzige lucht buiten. Ze bleven beiden luisteren naar de raspende ademhaling, die als enige de stilte in de kamer doorbrak. Het leek alsof niemand durfde te ademen, bang haar laatste adem te missen. De kamer was gevuld met zwijgende gebeden, en een onuitgesproken angst hing in de lucht. Ook bij de 10-jarige Juda groeide er een angst. Wat is er met zijn moeder aan de hand? Wat als zijn moeder er straks niet meer is? Ze móet blijven leven!
Zijn gedachten worden onderbroken wanneer een stille snik uit de keel van zijn oma ontsnapt. Hij kijkt naar de smalle, schuddende schouders van zijn oma.
“Oma, waarom huil je? Mama blijft leven, heus!” Hij schuifelt richting zijn oma toe en gaat naast haar bij het bed zitten, en legt zijn kleine hand zachtjes boven op die van zijn oma.
Ze kust zijn slaap, en de rimpels bij haar mond worden dieper wanneer er met moeite een kleine glimlach op haar gezicht verschijnt. “Je moeder zal voor je vechten, dat weet ik.” Ze kijken samen toe hoe zijn moeder opnieuw een moeizame ademteug neemt.
Maar zijn moeder dreef steeds verder weg, en het gezin kon niets doen om haar terug te halen. Clara overlijdt in maart 1938 en de levendigheid van het huis lijkt na haar overlijden uit het huis te zijn verdwenen, alsof het licht langzaam is gedoofd en alleen een kilte achterblijft.
De verloren vonk
Juda’s oma blijft in de deuropening staan en kijkt hoe haar kleinkind op de rand van zijn bed zit, voorovergebogen, met zijn boek waarin verschillende postzegels zijn geplakt. Juda volgt met zijn vingers de randen van een blauw gekleurde postzegel, maar zijn ogen zijn leeg en ergens ver weg.
“Juda, kind,” zei zijn oma zacht, maar Juda reageerde niet, alsof hij haar niet hoorde.
Ze zucht en legt een hand op Juda’s schouder. “Kom, ga buiten spelen.” Maar Juda blijft voor zich uit staren. Ze blijft kijken naar het kleine jongetje dat voor haar zit en ziet dat ook bij hem zijn innerlijke licht, met zijn moeders overlijden, lijkt te zijn mee begraven.
“Juda, luister naar je oma, ga naar buiten!” Juda’s vader, Jacob, is in de deuropening verschenen.
Juda stopt met het bestuderen van zijn collectie en kijkt niet op of om als hij het boekje op het bed neerlegt en langs zijn vader heen, stormend, de kamer uitloopt. De twee voogden kijken elkaar aan. Zijn vader realiseert zich: zijn zoon heeft een moeder nodig.
Verder gaan
Zo komt er een nieuwe vrouw bij het gezin Zwart terecht. De vader van Juda hertrouwt een paar maanden later met de dan 39-jarige Joodse Jeanette Engelsman, tijdens een kleinschalige trouwdag. Vlak na de trouwdag keert de oma van Juda terug naar Hattem. Haar zorg is niet meer nodig. Het zijn bitterzoete wittebroodsweken voor het gezin. En ondanks zijn nieuwe moederfiguur, heeft Juda nog steeds moeite met het verlies.
Juda zit aan zijn houten schoolbank op basisschool D aan de Nieuwstraat in Purmerend. Zijn hoofd is gebogen over een schrift, zijn potlood roerloos boven het papier. Zijn blik dwaalt naar het raam. Aan de overkant van het lokaal zit Freek de Vries, die Juda met een schuin oog volgt. Freek heeft gehoord dat Juda waarschijnlijk is blijven zitten omdat zijn moeder is gestorven. Hij vraagt zich af hoe dat moet voelen, maar kan het zich niet voorstellen. Freek bestudeert het stille jongetje, dat naar buiten kijkt. Soms lijkt Juda zo ver weg dat Freek zich afvraagt of hij überhaupt nog opmerkt wat er om hem heen gebeurt.
De meester klapt in zijn handen, en Juda schrikt op, alsof hij uit een droom ontwaakte. Zijn blik glijdt snel naar zijn lege schrift, maar zijn potlood blijft stil. Freek blijft kijken, en houdt de stille jongen in de gaten.
Langzaam beginnen er kleine veranderingen in het jongetje op te merken. Hij begint steeds meer buiten te komen, en is zelfs bevriend geraakt met de zoon van Familie Limburg, die drie huizen verderop woonde. Wanneer de gure wind door de straat heen blies, zitten de twee jongetjes voor de knisperende openhaard en bewonderen Juda’s grootste passie: zijn postzegelcollectie. En wanneer de zon de nieuwe dag begroette, zijn de twee jongetjes buiten te vinden met de familiehond. Ondertussen was Juda geslaagd voor het toelatingsexamen van het Israëlitisch seminarium in Amsterdam, een onderwijsinstelling voor Joodse mensen. En na alles wat er gebeurt, ziet zijn vader hoe zijn zoon, langzaam maar zeker, zijn verloren vonk terug begint te vinden.
Begin oorlogsjaren
De deur van de woonkamer zwaait open, en Juda stapt binnen en legt zijn schooltas neer. Het was stil, een krakende stem komt uit de radio op een tafeltje. Het was 10 mei 1940. Zijn vader en stiefmoeder zaten ineengedoken aan de tafel. Zijn vader had een hand over zijn mond, ogen op de radio gericht. Zijn stiefmoeders blik was ver weg, haar handen lagen gespannen op de leuning. De hond zat naast zijn vader, met zijn hoofd over zijn poot heen alsof hij ook aandachtig zat te luisteren naar wat de krakende stem te vertellen had. Juda blijft staan en kijkt naar zijn vader, die hem normaal altijd met een glimlach begroet.
De stem van de radioverslaggever klonk zwaar. “Van drie uur af hebben Duitse troepen de grens overschreden,” galmt het door de kamer. “Vliegaanvallen zijn geprobeerd op enkele vliegvelden. Weermacht en afweermacht zijn paraat bevonden.”
Juda keek naar zijn vader, en probeert te begrijpen wat er door zijn hoofd gaat. Zijn vader sluit langzaam zijn ogen en zucht diep. Zijn stiefmoeder beweegt niet, haar ogen kijken voor zich uit. Zonder iets te zeggen loopt Juda naar de andere kant van de tafel. Hij wil iets vragen, maar weet niet wat. Zijn vader merkt hem op en probeert te glimlachen, maar het lijkt alsof de glimlach ook al zijn vertrouwen verloren heeft.
“We moeten ons geen zorgen maken, jongen,” zegt hij, alsof hij zichzelf moet overtuigen. Juda knikt, maar ziet de diepe rimpels op zijn vaders voorhoofd. Juda staart van de hond naar het radiotoestel, waar de stem van de verslaggever verderging. Het was in diezelfde periode dat het leven van het gezin begon te veranderen.
De bal
Het is een zonnige middag, en Juda speelt buiten met de bal die hij van zijn vader had gekregen. Twee oude klasgenoten komen aanlopen. De oudste steekt zijn hand: “Hé, Juda, mogen wij meedoen?” Juda kijkt op en glimlacht. “Ja, is goed!” Ze lopen naar hem toe, maar zodra ze naast hem staan, verandert hun houding. De oudste pakt de bal van Juda, en de jongste duwt hem weg. “Wat doe je?” vraagt Juda geschrokken.
De oudste kijkt hem vals aan. ” Waarom zou je verwachten dat wij met iemand zoals jij willen spelen? Jij hoort hier niet bij. Jij en je familie… jullie zijn anders.”
Juda schudt met zijn hoofd, niet begrijpend. “Anders?” herhaalt hij. De jongste lacht gemeen. “Niemand wil met jou spelen. Het is tijd dat je dat begrijpt.” Juda kijkt naar de bal die nu op de grond ligt, maar voordat hij wat kan doen trapt de oudste er keihard tegenaan. De bal rolt weg, een scheur verschijnt in het leer. Iets begint in Juda’s ogen te prikken. “Ga maar terug naar waar je vandaan komt.”
Juda’s handen beginnen te trillen. Het was zijn bal, de bal van zijn vader. Tranen vullen zijn ogen, maar hij houdt ze vast. Zonder iets te zeggen draait hij zich om en rent weg, het gelach van zijn klasgenoten achter zich aan. De wereld voelt ineens veel kouder.
Net als hij de straat uit rent, hoort hij een stem. “Hé, Juda, wacht op me!” Zijn buurjongen rent naar hem toe en legt zijn hand op Juda’s schouder. “Zij zijn stom, je krijgt wel een nieuwe bal van mij.”
De broche, de twaalf fruitbordjes en de hond
Ondanks de steun van zijn vriend, merkt Juda dat zijn leven verandert. Buurtkinderen stoppen met spelen, blikken worden kouder. Zijn oude vrienden, die hij altijd vertrouwde, lopen met een boog om hem heen. Het wordt steeds moeilijker om nieuwe vrienden te maken. Onzekerheid over de toekomst begint hem te bekruipen. Toch blijft het zoontje van Thorbeckekade 15 zijn steun en toeverlaat, zelfs in deze moeilijke tijden. Na een middag spelen, blijven ze bij Juda thuis eten. De sfeer aan tafel is anders dan normaal.
“Mag ik je iets vragen, als gunst?” vraagt de vader, terwijl hij opkijkt van zijn bord. De vriend kijkt Juda aan voordat hij antwoordt. “Ja?”
“Zou jij, en je familie, wat van onze spullen willen bewaren terwijl wij weggaan?”
Juda kijkt geschrokken op. “Papa, wat bedoel je met ‘weggaan’!?” De vader kijkt nu naar zijn zoon en laat een briefje zien. “We moeten onze spullen inpakken en naar Amsterdam verhuizen.” Met ongeloof kijkt Juda van het briefje naar zijn vader. “Ik weet het, zoon, maar het is niet anders. We moeten gehoorzamen; dan zal het vast meevallen.” Verslagen kijkt Juda naar het briefje in zijn handen, zijn hand trilt licht. Plots voelt hij de natte snoet van zijn hond tegen zijn handen, alsof de hond hem wil troosten. “En onze hond dan?” vraagt Juda. Zijn vader opent zijn mond, maar de vriend onderbreekt hem. “Die kunnen wij opvangen. Hij is al aan ons gewend!” Zijn vader glimlacht somber. “Dankjewel, het is vast tijdelijk. We waarderen het enorm.”
En zo wordt de broche van Juda’s moeder, de twaalf Joodse fruitbordjes en de hond bij familie Limburg achtergelaten.
Het vertrek
Juda en zijn gezin pakken snel hun spullen in; alleen de handbagage mag mee. De rest van hun bezittingen blijft achter als stille getuigen van hun plotselinge vertrek. Wanneer de buren enkele dagen later komen kijken, vinden ze de gedekte ontbijttafel, maar het gezin is verdwenen. Een politieagent is aanwezig om de sleutel van het huis in ontvangst te nemen. Het huis, ooit vol vreugde, is verlaten achtergelaten. Het gezin is vertrokken naar de Van Woustraat in Amsterdam, vol angst en onzekerheid over de toekomst. De dreiging van wat komen gaat, hangt als een schaduw boven hen. Juda hoopt dat hij weer als kind kan spelen, en dat het leven zijn oude kleur terugkrijgt.
De zoon van de familie Limburg komt nog een paar keer op bezoek bij de familie in Amsterdam. Op een avond brengt hij wat eten van huis mee, om de familie, die er steeds meer vermagerd uitziet, wat extra te geven.
“Weet je wanneer je weer naar huis komt?” vraagt Juda’s vriend aan hem.
Juda, die op dat moment veertien jaar is, hoopt elke dag op dat moment, maar begint zijn hoop langzaam te verliezen. “Ik weet het niet…”
In augustus 1942 verandert het leven van de familie in Amsterdam. Juda en zijn vader worden op de trein gezet, via Westerbork, richting Auschwitz. Zijn stiefmoeder is drie dagen eerder op de trein gezet. Wanneer ze aankomen, wordt Juda van zijn vader gescheiden en naar een donkere kamer gebracht. Paniek breekt uit als hij omringd wordt door geschreeuw in de duisternis. Zijn laatste sprankje hoop om ooit weer thuis te komen, verdwijnt wanneer het geluid van stemmen langzaam verstomt. In die ijskoude leegte dacht Juda aan zijn moeder. In zijn gedachten zag hij haar staan, met open armen, aan de andere kant van de kamer, alsof ze eindelijk zouden herenigen. Het was een vage, vluchtige droom, maar het gaf hem enige rust. Het gezin zou weer herenigd worden.
Bronnen
Voor dit artikel zijn diverse bronnen gebruikt. De eerste en tweede bron zijn Yvette van Aurich en Klaas Kwadijk, die beiden onderzoek hebben gedaan naar de familie Zwart en hebben hun hele leven opgeschreven. Hun onderzoek was als doel om een beeld te scheppen van de familieomstandigheden en gebeurtenissen. Yvette van Aurich richtte zich op schriftelijke bronnen die over de familie Zwart zijn vastgelegd, terwijl Klaas Kwadijk sprak met inwoners uit Purmerend voor herinneringen en aanvullende perspectieven. Een andere bron gebruikt voor dit artikel, is het Joods Monument. Deze bron gaf extra informatie en vulde de ontbrekende details over de familie aan. Tot slot is Oorlogsbronnen gebruikt, een site die belangrijke gebeurtenissen uit die tijd op een tijdlijn gezet heeft en zo helpt het verhaal zo accuraat mogelijk weer te geven.en zo helpt het verhaal zo accuraat mogelijk weer te geven.