Isobel duwt het witte tuinhek open, dat met een zachte piep protesteert wanneer ze het van het slot haalt. Voorzichtig sluit ze het achter zich. Even voelt ze de frisse lucht op haar gezicht en denkt: “misschien zal zo’n wandeling me goed doen”. Maar zodra ze de steile helling van de dijk opgaat, dringt de realiteit onvermijdelijk tot haar door. Haar ademhaling versnelt niet door het tempo, maar door de inspanning. Met elke stap omhoog trekt een benauwde druk door haar borst en beginnen haar spieren al te protesteren. Dit kleine stukje, dat ze ooit fluitend liep, voelt nu als een eindeloze bergpas waar geen eind aan lijkt te komen.
Stilzitten heeft ze nooit gekund. Vanaf jongs af aan was ze altijd in beweging, elke dag was ze druk bezig. Als kind rende ze door de bossen van de Veluwe, vol energie. Later, als volwassene, had ze altijd wel iets om handen. Wanneer ze niet aan het werk was of bezig met haar kinderen, was ze in huis aan de slag, of maakte ze een lange wandeling met de hond. Juist daarom kwam de klap extra hard aan: om van de ene op de andere dag haar actieve leven kwijt te raken, zonder te kunnen voorzien hoe uitzichtloos het zou worden.
Achtergrond
In Nederland leven 212.000 mensen al meer dan twee jaar met de gevolgen van hun COVID-19-infectie. Twee jaar na het eerste ziekbed hebben ze hun oude leven nog steeds niet terug. Achter dit cijfer schuilen verhalen van mensen die dagelijks kampen met vermoeidheid, pijn, concentratieproblemen, en kortademigheid. Wat ooit vanzelfsprekend was – werken, sporten, of simpelweg boodschappen doen – voelt nu als een onmogelijke opgave.
Isobel Hardon (60) is zo iemand. Waar ze voorheen met gemak vier tot vijf dagen per week werkte, haar dagen vulde met lange wandelingen met de hond en moeiteloos klusjes rond het huis oppakte, dwingt haar lichaam haar nu tot stilstand. Sinds 2022 heeft ze haar baan als interieurarchitect bij CILO moeten opgeven. Het drukke, bruisende Zwolle heeft ze verruild voor het rustige Olst, een klein dorp aan de oever van de IJssel, waar het tempo traag is en de geluiden van de stad al snel oplossen in stilte. Bomen langs de oevers ruisen zacht in de wind, en in de vroege ochtend hangt er vaak een nevelige gloed boven het water, alsof de tijd er net even langzamer stroomt. Voor Isobel is Olst een toevluchtsoord geworden, een plek waar het leven minder van haar vraagt en waar ze haar nieuwe, rustigere ritme probeert te omarmen. Het accepteren van dit ritme is echter makkelijker gezegd dan gedaan. Aan de rand van het dorp ligt het “Huize ter Spille”: het spierwitte rijksmonument van Olst. Hier in de schaduw van de dijk spendeert Isobel het merendeel van haar tijd.
Wantrouwen
De ruimte was koud en onpersoonlijk, met witte muren die niets van zichzelf prijsgaven. Isobel zat op een harde plastic stoel tegenover een bureau vol papieren, ordners en een computer waarvan het scherm haar al minstens zo onverschillig leek te bekijken als de man die erachter zat. De keuringsarts had zich amper voorgesteld en typte al driftig op zijn toetsenbord, zonder op te kijken. Het ritueel was haar inmiddels bekend: dezelfde vragen, dezelfde formulieren, dezelfde kilte. Alleen het gezicht van de arts wisselde steeds. Dit keer een man van middelbare leeftijd met een zwartgrijze stoppelbaard, een keurige blouse waarvan de mouwen net iets te lang waren.
“Maar als u nou gewoon rustig probeert op te bouwen? Een paar uurtjes per week misschien?” Zijn stem was vlak, alsof hij de woorden rechtstreeks van een script op zijn scherm oplepelde.
Isobel slikte. Haar keel voelde droog, haar ademhaling moeizaam, alsof het gewicht van deze vraag alleen al haar energie opslokte. “Dat heb ik al geprobeerd,” zei ze, haar stem dun en vlak, alsof ze al wist dat haar antwoord geen verschil zou maken.
De arts knikte kort, bijna mechanisch, zijn vingers opnieuw tikkend op het toetsenbord. Hij keek haar niet aan. Isobel voelde haar schouders inzakken. De blik in zijn ogen, althans het stukje ervan dat ze opving, sprak boekdelen. Wantrouwen. Het was subtiel, een onuitgesproken gedachte die in de lucht bleef hangen: stel je niet aan.
Haar handen lagen in haar schoot, ineengevouwen, de knokkels wit. Ze voelde hoe haar hart sneller klopte, maar niet van inspanning—van onmacht. Het was altijd hetzelfde. Elke keer weer dezelfde gesprekken met mensen die niet luisterden. Geen begrip, geen erkenning.
Ze merkte het op de manier waarop er met haar gepraat werd. Wat had het voor zin? Voor hen was ze niets meer dan een kostenpost, een regel in een spreadsheet.
Buiten haar zicht vulde de arts iets in op zijn scherm. Waarschijnlijk nog een formulier. Misschien een rapport. Het maakte haar niet uit. Alles wat ze voelde, was het gewicht van de afgelopen twee jaar: de eindeloze afspraken, de kille kantoren, het geluid van stemmen die net menselijk genoeg klonken om pijnlijk te zijn.
“Op 2 juli kan de officiële aanvraag gedaan worden voor een arbeidsongeschiktheidsuitkering,” had iemand laatst gezegd, alsof dat een beloning was na al die tijd. En dan nog maar hopen dat het doorgetrokken wordt tot haar pensioen. Het voelt alsof ze vast zit in een eindeloze molen die niets deed om haar situatie te verlichten, laat staan om haar te begrijpen.
Haar blik gleed naar de klok aan de muur. De wijzers tikten ongenadig voort. Nog een kwartier, misschien twintig minuten, dan was deze afspraak voorbij. Tot de volgende keer. Tot de volgende onbekende arts. Tot de volgende keer dat ze haar energie moest sparen voor een gesprek dat haar niets opleverde behalve nog meer uitputting.
Ze stond op toen hij het gebaar maakte dat het gesprek voorbij was. “Tot ziens,” mompelde hij. Isobel knikte, maar zei niets. Wat had het voor zin?
Omgeving
Voor Bert-Jan, de man van Isobel, zijn de afgelopen twee jaar een constante uitdaging, met een aanhoudend gevoel van verantwoordelijkheid om voor Isobel op te komen.
Bert-Jan zat aan de houten eettafel, zijn hand stevig om de rand geklemd alsof die hem op de plek hield. Het late namiddaglicht wierp een warme gloed door de half open gordijnen. Met een zucht liet hij zijn hoofd zakken, zijn vingers even masserend over zijn slapen glijdend. “Ik moet echt scherp blijven,” mompelde hij zacht, meer tegen zichzelf dan tegen de kamer. Isobel zat verderop in de woonkamer, haar aandacht gericht op een boek.
Zijn blik gleed naar de klok aan de muur. Nog een uur voordat hij die ene arts moest bellen, voor de zoveelste ondervraging. Zijn kaak verstrakte.
Hij haatte dit gevoel – het gevoel van machteloosheid, alsof elke stap die hij nam geen verschil maakte. De instanties, de mensen achter de desks, de stemmen aan de andere kant van de lijn; het voelde alsof ze haar niet als persoon zagen. Alleen als een naam in een dossier.
Onzekere Uitslag
De klok tikte traag in de woonkamer, een constant ritme dat Isobel alleen maar nerveuzer maakte. Ze zat aan de eettafel, een stapel papieren voor zich uitgespreid. Rapporten, brieven, en notities met zorgvuldig geschreven data en namen lagen in een chaotische kring om haar heen. Ze staarde naar de woorden op een van de pagina’s, maar hun betekenis ontglipte haar steeds weer. De letters leken wazig, alsof haar ogen haar tegenwerkten.
Met een diepe zucht liet ze haar hoofd in haar handen zakken. Gaat dit wel goed? Het was niet de eerste keer dat de vraag door haar hoofd spookte. De onzekerheid had zich maandenlang vastgebeten en weigerde los te laten. Ieder telefoongesprek, iedere afspraak met een arts of arbeidsdeskundige, leek meer vragen op te roepen dan antwoorden te bieden.
Halverwege juni was het nieuws als een klap gekomen: landelijke problemen met de WIA-aanvragen. Ze had het artikel meerdere keren gelezen, haar hartslag stijgend bij elke alinea. “Bijna tachtig procent fouten,” had ze hardop gemompeld, haar stem vol ongeloof. Haar handen beefden toen ze de krant neerlegde. Hoe kon ze verwachten dat haar dossier vlekkeloos zou worden behandeld als het hele systeem wankelde?
Ze balde haar vuisten, haar nagels priemend in haar handpalmen. “U bent twintig procent arbeidsgeschikt”, had een arts nog tegen haar gezegd – het voelde als een farce. “Twintig procent,” fluisterde ze, een bitter lachje ontsnappend aan haar lippen. “Ik kan nog geen half uur per dag iets doen zonder dat het me sloopt.”
De papieren voor haar leken plotseling onbelangrijk. Wat was het nut van al die woorden en cijfers als ze niets veranderden? Ze schoof de stapel opzij en liet haar hoofd achterover tegen de stoel vallen.
Buiten klonk het verre geruis van auto’s en het zachte gekwetter van vogels, maar het bracht geen rust.
Kleine overwinningen
De stilte in het huis werd verbroken door een korte metalen klik, gevolgd door het zachte geluid van post die op de deurmat viel. Isobel stond in de keuken en staarde naar een halfvolle mok thee die al koud was geworden. Het geluid trok haar aandacht. Ze haalde diep adem, alsof ze zich voor iets groots voorbereidde, en liep naar de voordeur.
Daar lag het: een witte envelop met een felblauw logo. Het logo dat ze weken geleden bijna obsessief opzocht, waar ze naar keek met een mengeling van hoop en angst. Ze bukte, haar vingers aarzelend boven de envelop. Ze pakte hem uiteindelijk op, alsof het fragiel porselein was, en liep terug naar de koffietafel in de woonkamer.
Haar handen trilden lichtjes terwijl ze de rand van de envelop losmaakte. Het papier scheurde geruisloos. Ze haalde de brief eruit, haar ogen snelden over de regels, tot ze stopten bij de woorden. Haar adem stokte. “Goedgekeurd.”
Het was alsof een golf van warmte door haar heen spoelde. Haar schouders, die maandenlang gespannen omhoog waren getrokken, zakten eindelijk naar beneden. Een zucht ontsnapte haar lippen. Ze liet zich in de bank zakken en hield de brief vast alsof hij elk moment kon verdwijnen. Voorzichtig las ze de woorden opnieuw, langzamer nu. Ze wilde niets missen, niets verkeerd begrijpen.
Het stond er echt. Erkenning. Haar klachten, haar vermoeidheid, alles wat ze had gevoeld, maar nooit helemaal durfde te claimen – nu stond het zwart-op-wit. Een bewijs. Geen ruimte meer voor twijfels of sceptische vragen van vreemden of instanties.
Tranen prikten in haar ogen, maar ze glimlachte. Ze kon zich eindelijk bevrijden van het gevoel een aansteller te zijn. Geen lastige cliënt meer, geen uitlegger van iets dat niet gezien werd. Voor het eerst voelde ze zich echt geloofd.
Ze legde de brief neer en liet haar handen op haar knieën rusten. Een gewicht leek van haar schouders te glijden, alsof het jarenlang daar had gelegen zonder dat ze het echt doorhad. Het oude leven dat ze ooit had gekend, was nog steeds onbereikbaar. Maar deze stap – deze kleine overwinning – gaf haar iets wat ze al lang niet meer had gevoeld.
Rust.