“Ik zou het niet erg vinden als hij pas over een jaar doodgaat”

“Ik zou het niet erg vinden als hij pas over een jaar doodgaat”

Els en haar moeder Jacoba voor de Oorlog

Els Voet en Kroneburg was nog een jong meisje toen haar leven door de Tweede Wereldoorlog voorgoed veranderde. Haar familie werd getroffen door ziekte, verlies en de harde omstandigheden van de bezetting. Haar vader werd gemarteld door de nazi’s, haar moeder en broer kregen tuberculose, en het gezin werd uit elkaar gerukt. In dit verhaal blikt Els terug op de ingrijpende gebeurtenissen die haar jeugd markeerden en hoe zij en haar familie de oorlog doormaakten in een tijd van onzekerheid en angst.

Haar moeder kwam de kamer binnen gelopen, gehuld in een lange zwarte jurk. De jurk bewoog elegant mee met de voorzichtige stappen die ze zette terwijl ze dichter bij de jonge Els kwam. Haar gezicht gespannen, haar ogen gericht op het kleine niets vermoedende meisje. ‘De Duitsers zijn Nederland binnengevallen’ zei haar moeder met een dunne, breekbare stem die toch de kamer opvulde. De woorden galmden na in Els haar hoofd: De Duitsers… binnengevallen. Het klonk alsof ze iets had moeten begrijpen. Maar de woorden vormden niets minder dan een raadsel.  

In haar kinderlijke verbeelding begon ze langzaam een beeld te vormen. Duitse soldaten, schimmen als het ware, die vanaf de grens van Duitsland letterlijk op Nederland ‘vielen’. Het hek dat op de grens stond in haar verbeelding, was hetzelfde hek dat bij haar in de buurt stond rondom de sportvelden bij het Olympiaplein. Samen met de groep soldaten viel het hek in een dreun om. ‘De oorlog is begonnen’.  

Het was voor de jonge Els een beeld dat bleef hangen, onwezenlijk maar indringend. Een beeld dat zij tot op de dag van vandaag kan navertellen alsof het gisteren was gebeurd.  

Eind jaren 50, alweer 10 jaar na de oorlog, had Els een eigen huisje gevonden. Op werk had zij een advertentie van een kamer op de Prinsengracht, tussen het Amstelveld en de Vijzelstraat, gezien. Het plan was om in de pauze het huis te bezichtigen samen met een vriendin. Toen de lunchtijd aanbrak hadden ze precies 45 minuten om de kamer te bekijken en weer terug op werk te zijn. Joggend ging Els met haar vriendin dwars door de stad heen. De huisbazin vertelde Els dat de kamer 60 gulden paar maand ging kosten. ‘Dat is oké, ik neem hem’ zei Els. Destijds had ze een vriend genaamd, Frides Lamerus. Een slordige, wat oudere jongen die woonde in een studentenhuis op de Regulier dwarsstraat. Daar woonde ook een andere student, Wilfred Voet. De relatie tussen Fridus en Els verliep niet zo soepel meer. De slordige jongen was op een dood punt in zijn leven gekomen. Hij had zijn studie niet afgemaakt en kon de jonge geest van Els niet meer bijbenen.  

Op een willekeurige zaterdagavond, nadat Els Frides al weken niet had gezien, schrok ze op van het geluid van tikjes op het raam. Ze liep naar het raam en keek naar beneden.  Een lang, mager figuur stond naar boven te turen op zoek naar enige beweging. Het was Wilfred Voet. Els kwam naar beneden aan raakte verwikkelt in een leuk gesprek. Aan het einde van het gesprek vroeg Wilfred of zij morgenavond bij hem wilde eten. Ze zei ja. Gebakken aardappels, gebakken bloemkool en yoghurt met vruchtjes. Het was heerlijk. Ze was gelijk blijven slapen. De volgende dag heeft ze het uitgemaakt met de slordige jongen. Wilfred en Els zijn nooit meer uit elkaar gegaan.  

Tijdens de oorlog, in het begin van de bezetting werd Els haar moeder ziek. Tuberculose zeiden de dokters. Toen het niet meer ging, en ze te ziek was geworden, moest ze naar een gasthuis in Soest. Even later werd ook haar broertje Bob ziek. Hij had dezelfde ziekte en moest naar datzelfde ziekenhuis. Els heeft haar moeder en Bob daarna nooit meer gezien. Het gezin begon uit elkaar te vallen. Ben, haar vader, stond er nu alleen voor. Vier kinderen opvoeden en de kost verdienen werd te veel, en daarom besloot hij dat Vera, de jongste, tijdelijk bij familie in het Noorden zou gaan wonen. Daar zou ze uiteindelijk de hele oorlog blijven.  

De oorlog had het nagenoeg onmogelijk gemaakt om te reizen. Delen van de spoorwegen waren opgeblazen door het verzet, om zo de Duitsers te dwarsbomen. De treinen die wel reden werden vaak beschoten, het was voor de jonge Els een groot risico. Haar vader kon de mogelijkheid dat er iets met zijn dochter zou gebeuren niet aan. Het enige contact wat zij hadden was met brieven, waarin Els en haar moeder zo uitgebreid als ze konden over hun dagen en weken vertelde. Het leven ging door en haar vader probeerde Jacoba, de moeder van Els op te zoeken wanneer dat kon. Het was zaterdagochtend en Ben, de vader, was zijn tanden rustig aan het poetsen. Els en haar broertje Rob waren aan het spelen in de woonkamer, het was een nietsvermoedende doodnormale zaterdag, voor zover dat mogelijk was in de oorlog. Er werd aangebeld en Els deed open. Donkergroene leren gewaden torende uit boven de kleine Els. De grauwe gezichten keken streng neer op het kleine meisje dat aan de grond genageld was. Ze waren opzoek naar Ben.  

Het gezin bestond uit 4 kinderen. Els was de oudste van de vier. Daarna kwam Rob, toen Bob en daarna Vera. Ben en Jacoba Kalff hadden een warm maar eenvoudig bestaan opgebouwd. Het leven was goed. In 1935 had Ben een nieuwe baan gekregen, hij was het hoofd geworden van ‘Ons Huis’. Een bedrijf dat zorgde voor het stoken van alle huizen in de Olympiaplein buurt. Onder alle huizen liepen eindeloze gangen, onder elk huis brandde een groot vuur die het huis daarboven verwarmde. In datzelfde jaar werd Els geboren en niet lang daarna kwamen haar broertjes en zusje. Het was een tijd van voorspoed.

Rob, Els, Vera, Jacoba en Bob. (van links naar rechts)

Ben werd meegenomen naar de Euterpestraat. In heel Amsterdam waren er maar weinig straten die zo met angst beladen waren. De naam van de straat stond gelijk aan marteling en terreur. Niemand in Amsterdam durfde de naam hardop uit te spreken. Het hoofdkantoor van de Sicherheitsdienst, de staatsinlichtingendienst van de Duitsers, was hier gevestigd. Zij waren verantwoordelijk voor het oppakken, martelen en doorsturen van velen verzetshelden, ondergedoken personen en andere opgepakte. Waaronder de vader van Els. In 1943, voordat Ben was opgepakt, hadden de Duitsers een landelijk verbod op radio’s ingevoerd. Ben was het daar niet mee eens en begon aan een klein verzet. In de ellelange gangen onder de huizen bij het Olympiaplein verstopte hij radio’s. Net zoals vele andere is Ben hoogstwaarschijnlijk verraden door iemand in zijn buurt. Els haar vader was van de ene op de andere dag verdwenen.  

“Kom, we gaan even wandelen,” zeiden haar tantes. Ze zouden langs de gevangenis gaan waar haar vader vastzat. “En nu even zwaaien want dan ziet je vader jou en daar wordt hij dolgelukkig van.” De kleine Els begon meteen op een neer te springen en te zwaaien in de hoop dat er een grote glimlach op het gezicht van Ben werd getoverd. Alleen stond Ben niet achter een raampje.  De tantes wisten niet eens zeker of Ben naar deze gevangenis was vervoerd. Voor hetzelfde geld werd Ben op de meest inhumane manieren verhoord in de Euterpestraat, terwijl het kleine meisje dacht dat ze naar haar vader aan het zwaaien was.  

De bel ging. Els en Rob deden open, en daar stond hun vader. Maar hij was anders dan ze zich hem herinnerde. Zijn ogen, die vroeger altijd sprankelden, waren dof en vermoeid. Zijn wangen waren ingevallen, en zijn kleren hingen los om zijn magere lichaam. Voor een moment stond hij stil, met tranen die over zijn wangen liepen, alsof hij zelf ook niet wist hoe hij weer naar binnen moest stappen. In de dagen erna stroomden familieleden en vrienden naar binnen om hem te verwelkomen. Eten was in die tijd schaars, maar iedereen bracht iets mee – een stukje boter, een halfje brood. Voor even was het huis gevuld met warmte en gulheid, terwijl iedereen besefte wat het betekende om weer samen te zijn.  

Maanden gingen voorbij, en langzaam leek alles weer een soort van ritme te vinden, hoe wankel ook. Maar toen kwamen de pijnen – Bens nieren begonnen hevig op te spelen. Er bleek iets grondig mis. Uiteindelijk moest hij worden opgenomen in het Binnegasthuis, een toenmalig ziekenhuis aan het Rokin. Op een kille middag bezocht Els samen met de zus van haar tante haar vader. Ze liep de stille, steriele kamer binnen en zag hem liggen, ingezakt en bleek. Zijn lichaam, dat ooit zo vol leven was, leek te verdwijnen in het diepe, witte bed. Zijn ogen waren gesloten; hij bewoog niet, reageerde niet, alsof hij in een droom gevangen zat. Els keek naar hem, een mengeling van kinderlijke onschuld en besef in haar blik. “Ik zou het niet erg vinden als hij pas over een jaar doodgaat,” fluisterde ze tegen tante To. Haar vader was opnieuw verdwenen uit haar leven, maar dit keer voorgoed. 

Na het overlijden van haar ouders woonde Els samen met Rob een tijd bij familie in Badhoevedorp, en later in Bilthoven. Daar vond ze een tweede thuis, hoewel ze het nooit zo voelde als bij haar eigen ouders. “Mijn oom was bij lange na niet mijn vader, hij had een hele dikke buik. Dat had mijn vader nooit” vertelde ze met een glimlach op haar gezicht. Vera is na de oorlog in het Noorden blijven wonen en ook zij heeft een mooi bestaan opgebouwd.

Vandaag woont Els, inmiddels 90 jaar oud, in haar huis aan het Sarphatipark dat ze samen met Wilfred, die inmiddels een aantal jaar overleden is, heeft gekocht. Het is een rustige, groene omgeving waar ze haar dagen doorbrengt. Opstaan doet ze pas om elf uur s’ ochtends en ze gaat nog altijd zelf naar de supermarkt. Ze heeft twee zoons opgevoed en kijkt terug op een leven dat, ondanks de moeilijkheden van haar jeugd, gevuld is met mooie momenten. Els zegt zelf dat ze na al die jaren nauwelijks nog last heeft van wat er ooit gebeurd is. De herinneringen aan de oorlog, aan het verlies van haar ouders, zijn er nog, maar ze hebben haar niet geknecht.  Haar broer Rob had het moeilijker. De herinneringen aan de oorlog achtervolgden hem langer. Later in het leven merkte Els dat Rob het lastig had, zich vaak terugtrok en worstelde met zijn emoties. “Hij had eigenlijk naar een psycholoog moeten gaan,” zegt ze met een bezorgde blik. Maar het was niet iets waar men in die tijd makkelijk over sprak “als je naar de psycholoog ging dan werd je als gestoord beschouwd”. Toch vond Rob uiteindelijk zijn weg. Hij werd tuinarchitect en kreeg een gezin, en hoewel hij nog steeds met zijn verleden worstelt, heeft hij, net als Els, geleerd om verder te gaan. 

Hoewel haar jeugd vol met verlies zat, heeft de kleine Els een levendig en liefdevol bestaan opgebouwd, dat zal worden voortgezet door haar zoons en kleinkinderen.

Over de auteur

jep van der horst van der Horst

Jep is een negentien jarige student aan de Hogeschool van Utrecht. Hiervoor heeft hij filosofie gestudeerd, al hoewel dit iets te zweverig was gebruikt hij zijn filosofische blik bij het schrijven van zijn artikelen. Hij woont momenteel in Amsterdam maar wilt de het liefst wonen in veel verschillende landen, zijn droom is dan ook om reizend te werken.