Op een frisse dag zit Joyce samen met haar broer thuis op de zachte bruine bank. De melodie van de deurbel klinkt. Joyce loopt naar de deur en doet deze open. Daar staat Bonne, de beste kameraad van haar broer. Joyce had Bonne weleens eerder gezien bij het stappen maar dit keer was het anders. “Wil je verkering?” vroeg hij haar.
Slechte invloed
Joyce is pas zestien en de eenentwintig jarige Bonne maakt dus toch wel indruk op haar. Ze gaan veel uit samen en hebben een tijd gewoon verkering. Ook doen ze dingen die niet elk stel doet; als de lucht donkerblauw kleurt en de sterren aan de hemel verschijnen sluipen Joyce en Bonne door de nacht. Op de hoek van de straat staat een auto geparkeerd. Bonne loopt langzaam langs de auto terwijl hij goed om zich heen kijkt. De kust is veilig. Met een knikje van het hoofd geeft hij Joyce aan dat ze tevoorschijn kan komen. De deur van de auto wordt met een zacht gekraak open gemaakt. De autoradio in de auto wordt behendig van zijn plaatsje gewipt. Dit is niet de enige keer dat zij dit soort dingen doen.
Bonne woont op een woonwagenkamp. Het kamp staat in Vleuten. De vijf woonwagens worden aan de ene kant begrensd door een woonwijk en aan de andere kant door een enorm weiland. De donkerblauwe lucht verschijnt weer en de sterren duiken op uit hun schuilplaats. Dit keer wil Bonne inbreken bij de buren, de buren hebben een hele grote boerderij en deze staat altijd vol met de mooiste spulletjes. Joyce en Bonne sluipen voorzichtig naar het huis van de buren. Het is donker binnen. Ze luisteren heel even, buiten het gejaag van de wind en het gekoer van een verdwaalde duif in de boom naast het huis, is er niks te horen. De kust is veilig, ze kunnen naar binnen. Ook hier weet Bonne de deur behendig open te krijgen. De nieuwste spulletjes van de buren worden hun ontvreemd. Zodra alles van waarde is verzameld verlaten Bonne en Joyce het huis. Sluipend door de bagger en springend over de kleine slootjes, die allemaal deel uitmaakte van het grote weiland, banen zij hun weg terug naar het woonwagenkamp. Dit soort praktijken worden niet alleen gedaan door Joyce en Bonne, ook de broer en vader van Joyce doen weleens mee. Dan zijn het echter meestal grotere dingen; auto’s, airbags etc.
Samenwonen
Joyce zit op haar kamer als ze harde woorden de muren hoort doordringen. Het is weer zover. Ze zet haar walkman op om het geschreeuw van haar ouders te verdringen. Ze drukt op het geluidsknopje om het wat harder te zetten maar het heeft geen baat. De muren zijn dun en de woorden zijn hard. Na een half jaar een relatie te hebben met Bonne vraagt hij Joyce om samen te wonen. Dit lijkt Joyce wel wat. Haar ouders vinden het geen goed idee. “Zou je dat nou wel doen, je bent pas 16”, redeneert haar moeder. Maar Joyce besluit toch te gaan.
Het woonwagenkamp is verdeeld in vijf woonwagens. Eén voor de oudste zus van Bonne, één voor de jongere zus van Bonne, één voor de neef van Bonne, één voor de ouders van Bonne en één voor Bonne zelf. De woonwagen waar Joyce samen met Bonne in woont staat vlak naast de wagen van zijn ouders. De woonwagens lijken net chalets die op de camping staan. Allen zijn ze aan de binnenkant anders ingericht om zo elkaar te ‘overtreffen’. Aan de buitenkant zijn ze voornamelijk hetzelfde. Een kleine veranda siert de buitenkant en één heel groot raam vult de voorkant van het huis. De muren zijn dun en wit, zo dun dat Bonne’s moeder alles kan horen wat er bij Bonne en Joyce gebeurt. Elke kleine ruzie wordt opgevangen door zijn moeder, die wordt gezien als ‘de koningin’ van het kamp. Haar wil is wet. Het leven in het woonwagenkamp is heel anders dan Joyce is gewend. Alle deuren staan altijd open, iedereen loopt zomaar bij je naar binnen. Voor mannen vanaf 20 jaar is het normaal om te trouwen en kinderen te krijgen. Dit is iets wat Bonne ook van Joyce verlangt. Joyce is hier totaal niet klaar voor, ze is pas zestien. Langzaam ontstaan er ruzies.
De druppel die de emmer doet overlopen
“Ik wil nog niet trouwen, ik ben pas zestien!” Dat zijn woorden die Joyce de laatste tijd al vaak gezegd heeft. Bonne was weer begonnen over dat hij wilde trouwen en wilde dat Joyce zwanger werd. Er ontstaat een slaande ruzie, letterlijk. Joyce wil weg, dit pikte Bonne niet. Joyce wordt hardhandig teruggetrokken aan haar haren. Maar Joyce laat zich niet kisten. Op het kleine gasfornuisje in de keuken, waar het conflict zich afspeelde, staat een glanzende zilveren fluitketel. Met een klap land de fluitketel op het hoofd van Bonne. Ook kleerhangers en andere losse dingen vliegen door de kamer. De muren van de woonwagen zijn erg dun. De moeder van Bonne vangt algauw de luide woordenwisseling en gegooi met spullen op. Ze loopt naar de woonwagen van Bonne en draait de deur op slot. Ze wil dat Joyce het goedmaakt met Bonne, anders mag zij er niet uit; “Je lost het eerst met mijn zoon op voordat die deur open gaat!”, roept zij vanaf buiten.
Joyce raakt in paniek. De moeder van Bonne verdwijnt met de sleutel. In de woonkamer van de woonwagen staat een massieve eiken pilaar met een varenplant erboven op. Joyce pakt de varenplant op en plaats hem aan de kant op de grond. De massieve eiken pilaar heeft echter een andere bestemming. Met een hoop kabaal gooit Joyce de pilaar door het grote voorraam van de woonwagen. Zo snel als zij kan kruipt Joyce door het gebroken raam heen naar buiten, de schemerige avond in. Gelijk besluit zij te vluchten. De familie van Bonne stormt hun wagens al uit. Gevoed door angst zet Joyce het op een rennen. Het station is niet ver van hier. Met een luid gebrul starten drie auto’s hun motoren, ze achtervolgen haar. Hijgend komt Joyce aan bij het station. Zoekend in paniek, adrenaline gierend door haar lijf, kijkt zij om zich heen. Er staat een heel groot reclamebord, Joyce besluit zich hier achter te verstoppen. De drie auto’s razen haar voorbij. Ze is ontsnapt. Met trillende handen loopt zij naar de telefooncel op het station en draait de nummers van haar ouderlijk huis. Haar vader neemt op. “Pap, ik zit in de problemen. Kan je mij komen halen?” Binnen 10 minuten staat haar vader voor haar neus. Ze gaat weer mee naar huis.
Joyce is nog geen half uur thuis als de deurbel gaat. Daar staat hij; Bonne. In het licht van de lantaarnpaal valt het extra op hoe erg hij toegetakeld is. Een bult op zijn voorhoofd, krassen in zijn gezicht en een bijtwond in zijn neus bekleden zijn gezicht. Zelf zit Joyce ook onder de bulten en blauwe plekken. “Met jou gaat ze niet meer mee.”, stelt de moeder van Joyce vast en Bonne druipt af. Hij blijft nog een tijd volhouden. Het maakt het lastiger dat de broer van Joyce nog steeds bevriend blijft met Bonne. Joyce voelt zich een beetje in de steek gelaten door haar broer maar besluit het hierbij te laten. Ze ontwijkt Bonne en langzaamaan laat hij haar met rust.