Ooggetuige van het Tuzla bloedbad

Ooggetuige van het Tuzla bloedbad

Tekst: Yara Lommen

Foto: Het plein, Kapjia, vlak na de inslag. Bron: tuzlanski.ba

Het is 25 mei 1995 en André loopt richting zijn Bosnische les. Tot nu toe redde hij het prima met Engels en wat Duits, in Tuzla, een multi-culturele provinciestad in Bosnië-Herzegovina. Maar om hier langer te wonen en werken moet hij toch de taal leren. De stad is stoffig, zoals altijd, maar het weer is heerlijk. Deze warme lenteavond maakt de stad mooier dan het eigenlijk is. De zonnestralen verbloemen de kogelgaten in de gebouwen. Door het rumoer op straat hoor je de granaatinslagen in de verte nauwelijks. In Bosnië, een land in oorlog sinds 1992, is Tuzla een “safe area”, ingesteld door de VN. Al weet André dat die veiligheid relatief is. Zelfs nu het een week rustig is in Tuzla, is hij op zijn hoede

De les wordt gegeven in een kantoortje net naast het plein genaamd Kapija. Het kleine plein, bedekt met grijze stenen, vormt het levende middelpunt van de stad. Het is druk op het plein vanavond. Honderden jongeren vieren er de voormalige Dag van de Jeugd. André baant zich een weg langs de dansende, vierende jongeren.Verwonderd kijkt hij om zich heen. ‘Toch verbazingwekkend,’ denkt hij, ‘het is Tuzla tijdens de oorlog gelukt om haar broederschap te behouden. Tijdens een oorlog waar Bosnische Kroaten, Bosnische moslims en Bosnische Serven tegen elkaar vechten.’ Hier danst iedereen samen. 

Eenmaal aangekomen in het bruine kantoor, beginnen André en vijf anderen aan de les. Onwetend dat kort daarna een mortiergranaat 30 meter verder zal vallen. Recht op het plein, Kapija. 71 mensen overlijden, en meer dan 200 mensen raken gewond. Bijna allemaal zijn ze tussen de 18 en 25 jaar. Bijna dezelfde leeftijd als André, die het van dichtbij meemaakt.

Een aantal maanden ervoor werkte de 25-jarige André nog in Nederland. Voor zijn stage bestuurskunde deed hij onderzoek bij een vredesorganisatie. Met te veel tijd omhanden hielp hij met het organiseren van een congres. Hier kwamen mensen samen om te bespreken hoe het multi-culturele karakter van Tuzla behouden kon worden. Er werd besloten om een kantoor te openen in Tuzla, waar ze als permanente vestiging konden helpen. Mient Jan Faber, Andre’s baas, vertelt in zijn boek: ‘Tuzla leent zich bij uitstek goed voor onze filosofie van wederopbouw. Een multiculturele safe area, onder de protectie van de internationale gemeenschap.’ André, inmiddels afgestudeerd en gefascineerd door de oorlog, mocht dit kantoor gaan opstarten.

Veilige zone?

‘We zijn er. Het bovenste appartement is het jouwe. Kom maar eerst bij van de reis, dan gaan we later naar het kantoor’, zegt de aardige man in gebrekkig Engels. Het appartementencomplex dat midden in Tuzla is gevestigd, lijkt André vanuit de hoogte aan te kijken. Cemente stofdeeltjes vliegen in de rondte, en de geur van sigaretten en houtvuur vullen de lucht. De zijkant van het gebouw zit vol met gaten. Kogels en metaalbrokken hebben het cement weggeslagen. Ook het dak vertoont diverse grote gaten.

Al turend naar zijn nieuwe onderkomen slaat de angst André, net afgestudeerd, ineens om het hart. Wat doet hij hier?! Al tijdens de lange reis naar Bosnië bekroop hem de twijfel over deze nieuwe baan. Toch won zijn nieuwsgierigheid het van de angst. Het was tenslotte ook best stoer: als jongste van de colonne dit kantoor opzetten in een onbekend land. Toch wint nu, kijkend naar zijn nieuwe huis, de angst het van zijn nieuwsgierigheid.

Tot zijn verbazing kijken mensen om hem heen niet op van het geluid van een inslaande granaat. ‘Hoe kan je in vredesnaam wennen aan leven in een oorlog? Hoe slaap je wanneer een kogel naar binnen kan komen?’

Als de avond aanbreekt, kijkt André naar de ramen van zijn kamer, een benauwd gevoel bekruipt hem. Met een deken onder zijn arm loopt hij naar de raamloze badkamer. De verouderde tegels voelen koud aan onder zijn voeten. Maar toch voelt de kille badkamervloer veiliger. Hier kan hij de eerste weken in ieder geval een oog dicht doen.

Met gespannen schouders, nieuwsgierige ogen en korte nachten komt Andre de eerste weken door. Tot zijn verbazing went ook hij aan de oorlog. De gevluchte mensen op straat, de vervallen gebouwen en het gevoel van rouw onder de mensen – langzaam verzacht het, terwijl de dagen verstrijken. Zijn oren herkennen of een inslag gevaarlijk dichtbij is, of niet. En ook is de badkamervloer al een paar dagen leeg. Hij leert te scannen voor schuilplekken en raakt zelfs bevriend met een oudere kunstenaar, die wat Duits spreekt.

Tot die ene lesdag in het bruine kantoortje.

De inslag

Een oorverdovend harde klap vult het kantoor. Paniek slaat toe. ‘On the floor!’, schreeuwt een vrouwenstem door het kantoor. De met plastic beschermde ramen springen en de klap van de impact trilt door in zijn borstkas. Even is het muisstil. Waarna buiten de hysterie losbreekt. Boven de piep in zijn oren, hoort André honderden mensen schreeuwen, kreunen en huilen. Zes paar grote ogen en wit weggetrokken gezichten kijken elkaar aan.

Aan de andere kant van de kamer schieten twee mensen omhoog, ze zijn van de vluchtelingenorganisatie UNHGCR. ‘Er is een inslag geweest op Kapija!’, roept dezelfde vrouwenstem door een walkie-talkie. André zit als aan de grond genageld. Verstijfd van angst blijft hij zitten. ‘Ik moet nu mijn moeder bellen’, is het enige wat hem te binnen schiet. De telefoonlijnen zullen snel bezet zijn en een inslag als deze zal zelfs in Venlo groots nieuws zijn. ‘Mam…’ klinkt zijn trillende stem, ‘…er is hier iets verschrikkelijks gebeurd. Je zal het op het nieuws zien, maar ik ben oké.’ Verder uitleggen doet hij niet, of kan hij niet. Al verraadt zijn zwijgen wat hij niet durft te zeggen.

Hysterische mensen stromen het kantoor binnen, op zoek naar dekking. Onder hen een jonge vrouw, gedragen door twee mannen. Haar been is geraakt door een rondvliegende scherf. Het bloed druipt langs haar openliggende been. Met een klein EHBO-doosje bedekken mensen de wond met spierwit verband.

Buiten het raam

Tijd verstrijkt – meer dan een uur misschien – maar André merkt het niet op. Over het gekraak van de radio hoort hij dat er tien, wellicht twintig doden zijn gevallen. Hij spreekt zichzelf toe, en probeert moed te vinden om de ravage buiten onder ogen te komen. Met ingehouden adem werpt hij een blik naar buiten.

Hij kijkt recht het plein op. Zijn ogen glijden rusteloos over het tafereel. Langzaam neemt hij het in zich op. In één oogopslag is het duidelijk dat het om veel meer doden gaat dan de krakende radio stem vertelde. Het plein is bedekt in een zee van wit. Minstens veertig lakens met rode vlekken bedekken de doden, elk van hen een stille getuige van het verlies van de volgende generatie. Het plein lijkt op een slagveld, overal liggen delen van wat ooit mensen waren: een voet, een arm, maar vooral veel bloed. De geur van cement, ijzer, urine en braaksel sijpelt door de gebroken ramen het kantoor binnen, de stank dringt diep in zijn longen.

Verslagen laat André zich weer zakken op de grond. Het is nog erger dan hij na de helse klap had verwacht. De zonsondergang nadert, en hij weet dat hij naar huis moet. Er is hier niks wat hij kan doen. Toch lukt het hem niet om het kantoor te verlaten, het plein te zien en naar huis te lopen. De schrik is verlammend. Met gevaar voor eigen leven, komt een Servische collega André halen. Ze haasten zich, hoofden omlaag, uit het kantoor.

Na de klap

Vermoeid wordt André wakker. De pijn steekt heviger dan de avond ervoor. Wellicht komt het door zijn rakia doordronken bloed. Of door de veel te korte nacht. Maar de realiteit van de gebeurtenissen komt hard binnen. Tot drie uur ‘s nachts keek hij verdoofd naar voorbij flitsende beelden van lichaamsdelen. En ook nu wordt er op tv niets aan de verbeelding overgelaten, door de verwarde journalisten. Terwijl een groot aantal slachtoffers in kritieke toestand ligt, komen de laatste cijfers binnen. 71 mensen hebben het niet overleefd. Zelfs Andre’s inschatting was te laag. Onder hen kind van twee, twee mensen van 45, maar de meesten tussen de 18 en 25 jaar oud.

De hulpeloosheid die André gister voelde maakt vandaag plaats voor woede en daadkracht. Dit is waarom hij hier is, in actie komen en hulp organiseren. Met zijn tas in de hand loopt hij rusteloos richting het kantoor. Op straat loopt hij langs huilende mensen, die elkaar proberen te troosten.

Vlak voor het kantoor wordt André tegengehouden door een agent. Kapija en de wijde omgeving zijn afgezet: het is een plaats-delict. Niemand mag erdoor. In het kantoor van een collega opent André zijn laptop. Met snelle vingers typt hij een artikel, bedoeld voor een wereldwijd publiek: ‘Eye-witness report of the Tuzla massacre’. Zijn neerslachtigheid en onrecht vullen het papier, terwijl hij schrijft: ‘The atmosphere in Tuzla is one of dejection. But even more so, of helplessness. The international community is obviously neither able nor willing to protect Bosnian civilians. The UN-declared “Safe Areas” are not safe at all.’ 

Eén in de dood

Een paar dagen later worden de slachtoffers gezamenlijk begraven. Als uiting van protest tegen de aanval op hun broederschap, delen de slachtoffers samen, ongeacht hun achtergrond, hun laatste rustplaats. Moslims, christenen, Serviërs en Bosniërs liggen zij aan zij. Ze leefden samen, dansten samen en nu rusten ze samen.​ Alweer verbaast André zich over de broederschap in Tuzla, waar hij nu onderdeel van is. Op Kapija staat nu een gedicht van de Bosnische dichter Mak Dizdar:​

Here we don’t live just to live​

Here we don’t live just to die​

Here we die​

So that we can live​

De mortiergranaat, een explosief zo dik als een dikke lantarenpaal, laat een krater achter in Tuzla en haar inwoners. En, onherroepelijk, in André. Voor hem is het moment bepalend; zijn persoonlijke band met de oorlog en zijn verlangen naar gerechtigheid veranderen voorgoed.​ Hij blijft in Tuzla om te blijven helpen. Hij ontmoet de toekomstige moeder van zijn kinderen, en krijgt een baan in het Joegoslavië tribunaal. Om de verantwoordelijken voor de oorlog op te pakken.

Het tribunaal wordt het boegbeeld van gerechtigheid, een van de succesvolste tribunalen ooit. In zijn kantoor in Den Haag kijkt André, 6 jaar na de inslag, door het bewijsmateriaal van de volgende zaak. Tientallen bestanden vullen zijn scherm. Stuk voor stuk bewijzen ze de gruwelijkheden, gepleegd in de oorlog. Zo ook de inslag op Kapija. Eén artikel valt hem op. Zijn ogen lezen verbaasd: ‘Eye-witness report of the Tuzla massacre’, door André Lommen.

Gerechtigheid

Jaren later tekenen de afkeer voor vuurwerk en een kort lontje zijn persoonlijkheid nog. Al weet hij niet of dat door de inslag komt, of omdat hij ‘gewoon zo is’, vertelt hij met een lach. Hij kijkt terug: ‘Ik heb mij er heel lang onrustig bij gevoeld. De inslag kon ik nooit afsluiten. Deels zal dat ook nooit kunnen, omdat de eindverantwoordelijke, Novak Djukic, als een van de weinigen zijn straf ontlopen is. Maar langzaam maar zeker pakten we de misdadigers op. Met mijn artikel als een van de bewijsstukken!’ Eens per jaar, op de dag van de inslag, staat hij stil bij die avond. Waterige ogen en een overslaande stem verraden dat hij dit moeilijk vindt om te doen. Toch vertelt hij na een zucht berust: ‘De dag dat we de laatste persoon die aangeklaagd was ook opgepakt hadden, viel er een last van mijn schouders.’ Zijn gezicht en schouders verzachten, alsof hij het moment herleeft. ‘Hopelijk hebben we meer slachtoffers en nabestaanden dat gevoel van rust kunnen geven.’

Over de auteur

Yara Lommen

Hi! Ik ben Yara, 20 jaar oud. Ik woon nu in het gezellige Utrecht, maar ben een Rotterdammer in hart en nieren. Ik ben geïnteresseerd in politiek, maatschappelijke kwesties en evenementen. Maar ik schrijf over van alles en nog wat. Ik hoop mij later te kunnen verdiepen in internationale politiek, maar houd voor nu mijn ogen open voor alles wat ik tegen kom.