Door: Doris Steijger
Chris Tazelaar staat voor de kast met oude boeken en laat zijn vingers over de verweerde ruggen glijden. De geur van vergeeld papier en inkt vult zijn neus, een geur die hij als kind al heeft leren waarderen. Elk boek voelt als een tijdcapsule, een fluistering uit een andere eeuw. Zijn fascinatie voor het verleden begint op jonge leeftijd, wanneer hij als eigenwijs jongetje tegen zijn vader zegt: “Ik wil Latijn leren.” Die keuze opent een deur naar een wereld die zijn leven voorgoed verandert.
Op de lagere school vinden ze hem te eigenwijs, te slim voor zijn leeftijd. Het hoofd van de school ziet hem liever als timmerman. “Grappig genoeg heb ik later veel met hout gewerkt,” lacht Chris, terwijl hij kijkt naar de door hem getimmerde kast in de hoek van zijn studeerkamer. “Maar mijn hart ligt bij de oude talen.” Chris heeft zijn zinnen erop gezet: hij gaat naar het gymnasium. Als middelste zoon uit een Haags doorsneegezin gaat hij naar het Sorghvliet gymnasium. Hier maakt hij kennis met de wereld van de klassieken. Wat begint als een intellectuele nieuwsgierigheid, groeit uit tot een levenslange passie.
Op het gymnasium voelt Chris zich als een ontdekkingsreiziger in een nieuw, vreemd land. Hij is een jongen met een scherpe blik en een ontembare honger naar betekenis. Terwijl anderen zich verliezen in sommen en sportvelden, buigt hij zich over Latijnse grammatica en Griekse mythes, alsof hij geheime sleutels in handen heeft gekregen. In de klas valt hij niet op door spontaniteit, maar door zijn stille vasthoudendheid; zijn hoofd gebogen boven vergeelde pagina’s, een twinkeling in zijn ogen van verwondering wanneer een oude zin plotseling tot leven komt. Een twinkeling die hij zeventig jaar later nog steeds heeft.
In zijn laatste jaar aan het gymnasium weet Chris: ik ga naar de universiteit. En wat besluit hij te studeren? Geen klassieke talen, maar geschiedenis. Hij zit nog liever in de geschiedenisles luisterend naar verhalen uit het verleden dan dat hij in de Latijnse les de complexe grammaticale puzzelstukjes naast elkaar legt. Maar: ‘Mille viae ducunt homines per saecula Romam’, ofwel zoals Chris deze zin in het kort vertaalt: ‘Door de eeuwen heen leidden duizenden wegen de mensen naar Rome’. Zo leidt het lot Chris weer naar het klassieke pad van de oudheid. Want wat blijkt: de leraar die hij voor geschiedenis kreeg, kon helemaal niet mooi de verhalen uit de geschiedenis vertellen; het was een saaie en oninspirerende man. Zijn passie voor geschiedenis nam af en zijn passie voor de klassieke talen groeide.
Chris voelt zich als een vis in het water op de universiteit in Leiden. Het is alsof hij thuiskomt in een wereld die al op hem wachtte. De stad ademt geschiedenis, en tussen de eeuwenoude gevels en de hol klinkende trappenhuizen van de universiteit groeit zijn liefde voor taal. Het eerste jaar is zwaar, gevuld met eindeloze grammatica en tentamens die aanvoelen als beproevingen, maar Chris bijt zich erin vast. Terwijl anderen feesten, verdwaalt hij in de bibliotheken. Hij leert sneller dan zijn medestudenten, maar zonder bravoure, juist gedreven door nieuwsgierigheid, niet door competitie. In de stilte van de studiezalen, tussen het krassen van potlood op papier, groeit iets wat hij nog niet durft te benoemen: een levensbestemming.
Na zes jaar stapt Chris met een doctorandustitel in de klassieke talen de deur uit. Hij besluit zijn nieuwe kennis te delen met de jonge generatie. Wanneer Chris terugkeert naar zijn oude gymnasium, nu als leraar, voelt het als vanouds. Hij staat voor de klas met een rust die hij zelf ooit in zijn leraren zocht, zijn stem helder, zijn uitleg geduldig, zijn liefde voor het Latijn en Grieks tastbaar in elk woord. Hij wijst op zinnen van Cicero en Ovidius alsof hij vensters opentrekt naar een andere tijd, en zijn leerlingen – soms met tegenzin, soms met verwondering – volgen hem door die eeuwenoude landschappen. In zijn lokaal hangt geen zweem van nostalgie, maar eerder van ernst en nieuwsgierigheid; een plek waar taal nog leeft, waar ieder woord de mogelijkheid draagt tot nieuwe inzichten.
Maar dan brengt het lot Chris weer naar een andere weg, of eigenlijk een pad omhoog. Op een dag vraagt een vriend hem of hij met zijn talent voor fotografie hem zou willen ondersteunen in zijn reis door Frankrijk, waar hij een artikel schrijft over het verval van de Franse kathedralen. Op zoek naar stenen die ooit geloof droegen en nu langzaam worden teruggewonnen door mos en tijd, doorkruisen ze het Franse landschap. Ze stoppen bij verweerde kathedralen waar het pleisterwerk afbladdert als vergeten gebeden, waar schaduw en stilte het koor vervangen. De vrienden worden gevraagd nog een tweede artikel in Frankrijk te schrijven, deze keer over de Mont Ventoux, een naam die voor velen slechts een berg betekent, maar voor Chris de poort wordt naar een ander leven.
Daar, aan de voet van de berg, komt een naam ter sprake: Petrarca, die in 1337 ook de berg heeft beklommen. Chris fronst. Petrarca? De naam zegt hem op dat moment weinig. Na lang zoeken vindt hij een originele Latijnse tekst van Petrarca in een boekje van de Zwitserse Alpenvereniging. Zodra hij zich verdiept in de brieven van de veertiende-eeuwse dichter en humanist, verandert er iets. De vonk is nog klein, maar is er.
Hij leest de brief opnieuw en opnieuw. De beklimming van de Mont Ventoux door Petrarca, een fysieke tocht vol innerlijke bespiegeling, lijkt als een spiegel voor Chris’ eigen pad. Elk woord in het Latijn is als een rots onder zijn voeten: onstabiel maar essentieel. Hij begint te vertalen, eerst aarzelend, dan met groeiende zekerheid. “Petrarca wil een deugdzaam leven leiden, maar zoekt ook roem. Die tegenstrijdigheid maakt hem zo menselijk.” Chris voelt zich verwant aan die worsteling. Hij begrijpt de tweestrijd tussen het verlangen naar erkenning en het idealisme van de innerlijke wereld. Tussen zichtbaarheid en verdieping. Chris weet op dat moment al: dit is niet de laatste brief die ik vertaal.
Zijn vertalingen worden geen academische oefeningen, maar levende bruggen tussen toen en nu. “Ik maak vertalingen die toegankelijk zijn. Mijn doel is dat mensen Petrarca begrijpen en geboeid raken door zijn werk.” Elke zin is als het leggen van een steen in een oude brug, een brug waarover Petrarca’s stem ons kan bereiken.
1984: Chris zit aan zijn bureau met een scherp geslepen potlood in de hand, zijn schrift voor zich als een nog onbetreden pad. Hij schrijft met de hand, zorgvuldig, woord voor woord, alsof hij niet alleen vertaalt maar herademt wat Petrarca eeuwen geleden op perkament zette. Elke zin herschrijft hij meermaals, schrapt, aarzelt, zoekt opnieuw, want dit is geen haastwerk. Wanneer het manuscript eindelijk af is, tikt hij het uit op zijn typemachine, toets voor toets, de kamer gevuld met het ritmische tikken van toewijding. Het boek krijgt de titel: Petrarca, Het leven in eenzaamheid, Brieven aan zijn broer. Dan beseft hij zich plotseling iets: eigenlijk moet ik dit uit gaan geven. Met zijn manuscript onder de arm stapt hij de uitgeverij ‘Ambo in Waarns’ binnen. Tegen al zijn verwachtingen krijgt hij enkele dagen later te horen: “We hebben het gelezen en geven het graag uit.” Het voelt niet zozeer als een overwinning, maar als een bevestiging: dit pad, hoe eenzaam soms ook, is het juiste.
Maar dan komt de beloning. Zijn boeken worden gelezen. Er verschijnen lovende recensies. Toch knaagt er iets. Een vraag die maar niet verdwijnt: is hij een vertaler of een schrijver? Een academicus of een kunstenaar? De echo van Petrarca’s innerlijke strijd klinkt door in zijn eigen leven. “Er zijn genoeg andere Petrarca-kenners. Sommigen gaan veel dieper dan ik. Ik hou me vooral bezig met de teksten en hun betekenis.” Chris besluit dat dat voor hem voldoende is. Hij hoeft geen groot spreker te zijn, geen publieke figuur. Hij heeft de woorden. En die zijn genoeg. Zes boeken later brengt het lot weer een onverwachte wending op Chris’ pad.
2024: De brief kwam onverwacht, met zijn naam in sierlijke letters en een wapen erboven dat glansde als iets uit een ander tijdperk. Italië, het land van Petrarca, wilde hem eren – niet met een applaus of een artikel, maar met een onderscheiding die klonk als een echo uit de middeleeuwen: Ridder in de Orde van de Ster van Italië. Toen hij het hoorde, zweeg hij even. Niet uit bescheidenheid, maar uit oprechte verwondering. Want wat begon met de vertaling van een vergeten tekst, eindigde hier in de erkenning van een land dat zag wat hij zelf zelden benoemde: de waarde van zijn werk. Geen fanfare, geen groot gebaar, maar een klein medaillon in een doosje en een mooie toespraak van Giorgio Novello, de Italiaanse ambassadeur, over hoe Chris ook na eeuwen werelden heeft kunnen verbinden.
Chris overhandigt zijn meest recente boek aan de ambassadeur. Er is een intellectuele verstandhouding ontstaan tussen de twee, beide Petrarca-kenners. In dit boek, Petrarca, Brieven van een bejaard man, staan de vertalingen van de brieven die Petrarca schreef aan het eind van zijn leven. Het boek voelt als een fluistering uit de schemering van iemands leven – niet alleen van Petrarca, maar ook van Chris zelf. De brieven die hij vertaald heeft, zijn doordrenkt met melancholie, reflectie en de weemoed van een man die terugkijkt op een rijk leven vol streven, twijfel en inzicht. “Je voelt hoe Petrarca moe wordt,” zegt Chris, “hoe het schrijven zwaarder valt, hoe het verlangen naar stilte groeit.” Het vertalen van deze brieven is voor Chris geen werk meer, maar een intiem gesprek, tussen twee bejaarde mannen. Chris besluit dat hij dan wel Petrarca’s laatste brief heeft vertaald, maar nog lang niet is uitverteld. “Hij heeft er wel duizenden geschreven.”
In zijn werkkamer, omringd door boeken, houten objecten en foto’s van zijn vele reizen, pakt Chris opnieuw een tekst. Zoals Petrarca de Mont Ventoux beklimt om zichzelf te begrijpen, zo beklimt Chris, woord voor woord, zijn eigen berg. De berg van het verleden, van betekenis, van menselijke strijd en verlangen naar erkenning. De beklimming is nooit af. De berg verandert van vorm, net als de taal. Chris schrijft door: “Zonder zou ik mij ongelukkig voelen.” Want ergens daarboven, tussen de wolken van het denken en de rotsen van het verleden, fluistert Petrarca nog steeds. En Chris luistert. En vertaalt.