Adrianus van Breemen: Oorlogsheld zonder wapens

Adrianus van Breemen: Oorlogsheld zonder wapens

De uitreiking van de Yad Vashem-onderscheiding in Scheveningen.

Afgelopen november kregen Adrianus en Wilhelmina van Breemen postuum de Yad Vashem-onderscheiding die in ontvangst werd genomen door achterkleindochter Madelon Liefting. Deze onderscheiding looft de staat Israël uit aan niet-Joden die Joden, op welke manier dan ook, hielpen tijdens de Tweede Wereldoorlog. Ze kregen de onderscheiding voor het onderdak bieden aan de Joodse familie Sjouwerman. Dit is hun oorlogsverhaal, vertelt door de ogen van Adrianus.  

25 augustus 1926. De 27-jarige Adrianus maakt zich op voor het tot nu toe grootste moment van zijn leven. Al lang kijkt hij uit naar hét moment dat hij een trouwring om de vinger van zijn grote liefde Wilhelmina de Ooij, die ruim een jaar ouder is, schuift. Het is de zegel op hun liefde. Na het ja-woord volgt een groot feest in Rotterdam: de stad waar het kersverse echtpaar het levenslicht zag en hun toekomst zich nu ontvouwt.

Kort na het huwelijk zetten Adrianus en Wilhelmina een volgende stap in hun gezamenlijke toekomst: de Maasstad wordt ingeruild voor de Kaasstad. Wat begon als een belofte tussen twee mensen groeit in het Noord-Hollandse Alkmaar uit tot een gezin: op 27 november 1927 verwelkomt het echtpaar dochter Johanna. De toekomst lijkt rooskleurig en niets doet vermoeden welk onheil er jaren later zal volgen.

Adrianus en Wilhelmina van Breemen

Bezet

Het is begin 1940 en Hitlers nazi-tirannie drijft als een donkere wolk over het Europese continent. Terwijl Nederland de adem inhoudt en zich opmaakt voor een mogelijke oorlog met zijn oosterburen, neemt Adrianus een besluit dat het leven van zijn gezin voorgoed zal veranderen.

Adrianus, boekbinder en typograaf van beroep, stuit in de krant op een vacature van De Zaanlandsche Stoomdrukkerij. Hij reist af naar het Zaanse voor een sollicitatie en wordt aangenomen. Het gezin Van Breemen pakt hun biezen. Ze laten Alkmaar achter zich en nemen hun intrek in een oud, houten schoolgebouw aan de Jan de Wittestraat in Koog aan de Zaan.

Een maand later, het is dan 10 mei 1940, is de Tweede Wereldoorlog in Nederland een feit. Het Nederlandse leger is niet opgewassen tegen de Duitse overmacht. Wanneer de geboortestad van Adrianus door de Luftwaffe in as wordt gelegd hijst Nederland de witte vlag. De capitulatie is onvermijdelijk én onvoorwaardelijk.

Op 16 mei marcheren de eerste Duitse soldaten door de Zaanstreek. Lange colonnes Wehrmacht-soldaten, gehuld in hun grijsgroene uniformen, banen zich een weg door de streek op doortocht naar het noorden van de provincie. Sommige soldaten houden even stil om een praatje te maken met het publiek dat in groten getale is toegestroomd en gebiologeerd toekijkt naar de nieuwe heersende macht. Op de achtergrond vult dikke rook, afkomstig van de restanten van de Amsterdamse Petroleumhaven de lucht. 

Kinderpuzzel

Adrianus, die zich niet thuis voelt onder de nieuwe vlag die over het land wappert, komt net uit zijn werk als zijn dochter op hem afstormt. ‘Kijk, vader!’, zegt Johanna verguld van trots. Ze laat haar vader een doos kleurpotloden zien die ze heeft gewonnen met een kinderpuzzel. ‘Wat mooi zeg, hoe kom je daaraan?’, vraagt Adrianus met de voor hem kenmerkende brede lach op zijn gezicht. Johanna rent naar haar kamer om het blad te pakken waarin de puzzel staat en geeft het aan haar vader.

Op het moment dat hij beseft dat het een krantje van de NSB is verdwijnt meteen de lach van zijn gezicht. De anders zo lieve en rustige Adrianus ontsteekt in woede. Onder luid gevloek en getier breekt hij alle potloden en smijt ze door de kamer. Geschrokken van zijn eigen reactie kijkt hij zijn dochter aan, waarna hij snel de keuken inloopt. Johanna blijft verbouwereerd achter.

Verzet

Het is halverwege 1941 als Adrianus politieagent Joop Keijzer op straat tegen het lijf loopt. Ze kennen elkaar al langer en na een hartelijke begroeting wordt het gesprek serieuzer van aard. Hoewel de Duitse bezetter in het begin vriendschappelijk met de meeste Nederlanders omging, ze zagen hen immers als een ‘Arisch broedervolk’, was er inmiddels weinig over van de Duitse vriendelijkheid. Dit had alles te maken met de Februaristaking die een paar maanden eerder ook in de Zaanstreek massaal en heftig weerklonk.

Keijzer, die als politieagent zijn loyaliteit aan de bezetters had moeten verklaren, speelt een dubbelrol en is actief binnen het Zaanse verzet. Hij weet wat Adrianus van de Duitsers vindt en vraagt hem voorzichtig of hij ook wat binnen de ondergrondse wil betekenen.

Na dit verzoek thuis met Wilhelmina te hebben overlegd besluit Adrianus toe te stemmen. Echter wil hij geen geweld gebruiken en samen met zijn vrouw begint hij illegale krantjes en voedselbonnen voor Joodse onderduikers rond te brengen, letterlijk doodzondes in de ogen van de bezetters. Ook dochter Johanna helpt mee en maakt schoon in doorgangshuizen voor onderduikers in Zaandijk.

Onderduikers

Het gezin Van Breemen weet onder de Duitse radar te blijven en zet hun verzetsactiviteiten onverminderd door. Inmiddels aangekomen in 1943, de bezetting duurt dan al drie jaar, klopt op een dag Joop Keijzer bij de Van Breemens aan. Adrianus doet open en Keijzer hem vraagt hem met een serieuze blik om mee te gaan voor een blokje om.

Al lopend doet Keijzer Adrianus een verzoek dat de toekomst van het gezin zal veranderen. Hij heeft dringend een onderduiklocatie nodig voor een Joods echtpaar. Na opnieuw overleg met Wilhelmina stemt Adrianus in en in april 1943 verwelkomen ze Elia en Betje Sjouwerman in hun woning. Enkele weken later komen ook de kinderen van het echtpaar, dochter Nora en zoon Sidney, naar de Koogse Jan de Wittestraat. Ze hadden enige tijd bij Joop Keijzer thuis verbleven en waren nu weer herenigd met hun ouders. Met z’n vieren bewonen ze één enkele slaapkamer op de bovenverdieping van huize Van Breemen.

Adrianus weet dat het een gedurfde beslissing is om zijn huis voor onderduik beschikbaar te stellen. Bij ontdekking loopt niet alleen het gezin Sjouwerman gevaar, maar ook zijn eigen gezin. Dat risico, gecombineerd met het constante gevaar van verraad, zou Adrianus uiteindelijk aan den lijve ondervinden.

Buurvrouw Zwaan

Enkele maanden gaan voorbij en het is inmiddels oktober 1943. De altijd oplettende mevrouw Zwaan, de buurvrouw van de Van Breemens, heeft zowel Adrianus als zijn vrouw en dochter hun huis zien verlaten als ze het geluid van een toilet dat doorgetrokken wordt hoort. Ze weet van het anti-Duitse sentiment van haar buren en gaat op onderzoek uit.

Ze loopt naar buiten en ziet net iemand naar boven lopen in het huis van haar buren. ‘Dat moeten Joden zijn’, denkt ze hardop. Ze loopt terug naar binnen en belt Willem Ritman, een familielid en tevens rechercheleider in Velsen. De financiële beloning voor het verraden van de Joden heeft ze al in het achterhoofd.

‘Waar zijn de Joden?!’

Het is 20 oktober 1940 als in het holst van de nacht een groepje mannen zich richting Koog aan de Zaan begeeft. Politieagent Abraham Harrebomee heeft de leiding over de overvalploeg die naast een aantal andere agenten bestaat uit de beruchte Jodenjagers Adriaan Frederik Jager en Ko Langendijk.

Adrianus ligt te slapen naast zijn vrouw als hij wakker schiet door het gerinkel van sneuvelend glas, gevolgd door een hoop geschreeuw. Nog in zijn onderbroek rent hij zijn kamer uit en boven aan de trap kijkt hij Jager en Langendijk recht in de ogen aan. ‘Waar zijn de Joden?!’, schreeuwt Langendijk naar Adrianus. ‘Joden? Er zijn hier helemaal geen Joden, alleen mijn vrouw en kinderen zijn hier’, antwoord Adrianus dan nog rustig.

‘Lieg niet! We weten dat ze hier zijn. Als je niet vertelt waar ze zijn gooien we je van de trap!’, snauwt Langendijk hem toe met een nog hoger stemvolume. Adrianus ziet de ernst van de situatie in en probeert tijd te winnen: ‘Je kan me best van de trap afgooien, maar dan ga jij met mij mee!’. Langendijk loopt gepikeerd verder te trap op en probeert Adrianus opzij te duwen. Adrianus grijpt hem vast in een poging nog meer tijd te winnen en een worsteling volgt. Samen vallen ze hard van de trap.

Onderaan de trap wordt Adrianus door twee agenten onder bedwang gehouden terwijl langs hem meerdere agenten en de Jodenjagers de trap op stuiven. Hij hoort het gehuil en de smeekbedes van zijn vrouw en dochter, maar vanuit de kamer van de familie Sjouwerman blijft het opvallend stil.

Een aantal weken geleden had Adrianus samen met Elias Sjouwerman een houten schot losgehaald waardoor er een soort kleine geheime kamer achter de kamer van de familie was onstaan, en even heeft Adrianus de hoop dat ze niet gevonden zullen worden. Na enkele minuten hoort Adrianus dan toch het woord waarvan hij had gehoopt het nooit te horen. ‘Gevonden!’, schreeuwt Ko Langendijk triomfantelijk.

De familie wordt naar beneden afgevoerd en wanneer ze langs Adrianus komen fluistert Betje hem toe: ‘Sorry, we deden ons best.’ Adrianus wordt hardhandig opgepakt en naar buiten begeleidt. Terwijl hij door twee agenten in een auto wordt gepropt ziet hij dat de familie Sjouwerman met z’n vieren in de bus voor hem worden gestopt. Met piepende banden rijden ze weg. Het is de laatste keer dat hij de familie Sjouwerman zal zien.

Van Vught naar Dachau

Over de tijd na de arrestatie van Adrianus zijn minder details bekend als over de oorlogstijd ervoor. Wel is bekend dat hij enkele dagen op het politiebureau in Velsen is verhoord, voordat hij naar een Amsterdamse gevangenis werd overgeplaatst.

Op 26 november 1943 overgebracht naar Konzentrationslager Herzogenbusch, na de oorlog in de volksmond beter bekend als Kamp Vught. Dit kamp was, in tegenstelling tot doorgangskamp Westerbork, een strafkamp. Hier werden vooral politieke gevangen zoals Adrianus vastgezet en te werk gesteld. Adrianus verbleef hier een half jaar.

Nationaal Monument Kamp Vught. De barak en wachttoren zijn replica’s. Bron: Rick Nieborg

Met de eerste van de in totaal vier transporten uit Kamp Vught werd hij op 24 mei 1944 naar concentratiekamp Dachau in Duitsland overgebracht, waar hij twee dagen na vertrek aankwam. In totaal zijn er met dit transport 650 mannen naar Dachau overgebracht, waaronder veel Zaanse verzetslieden. Tijdens zijn detentie is hij mishandeld, zo had hij schade aan zijn geslachtsdeel en waren zijn nagels uitgetrokken. Ook miste hij enkele tanden. Waar deze mishandelingen hebben plaatsgevonden is niet geheel duidelijk.

Een brief verstuurd door Adrianus uit Dachau.

Toen het einde van de oorlog naderde organiseerden de radeloze Duitsers vaak dodenmarsen vanuit de concentratiekampen. Ook Adrianus heeft gelopen in zo’n dodenmars totdat ze bij een steengroeve aan waren gekomen. Waar dit precies was, is niet geheel duidelijk. Wel is duidelijk dat hij hier werd bevrijd, waarschijnlijk door Amerikaanse troepen.

Terug naar Koog

3 juni 1945. Nazi-Duitsland is verslagen en Adrianus slentert midden in de nacht de Jan de Wittestraat in. Na zijn bevrijding heeft hij enige tijd in een Frans kamp nabij Etrepy verbleven om aan te sterken. Per trein was hij teruggereisd naar Koog aan de Zaan. Zijn periode in Vught en Dachau had hem geen goed gedaan, hij was sterk vermagerd en het vel hing over zijn benen.

Nog gehuld in zijn gestreepte kampuniform loopt hij naar de deur van zijn huis, en na een diepe zucht belt hij aan. Adrianus hoort stappen op de trap en voorzichtig wordt de deur geopend. In de deuropening ziet hij zijn vrouw Wilhelmina staan. Na elkaar enkele seconden zwijgend aan te staren vallen ze in elkaars armen. Adrianus is weer thuis.

Het originele treinkaartje waarmee Adrianus terug naar Nederland reisde.

Pas later horen de Van Breemens door wie ze verraden zijn. Ook horen ze pas later over het lot van de familie Sjouwerman. Nadat ze enige tijd in de strafbarak van doorgangskamp Westerbork hadden verbleven, een standaardrecept voor opgepakte onderduikers, kwamen ze allen om het leven in vernietigingskamp Auschwitz.

Over de auteur

Rick Nieborg

Mijn naam is Rick Nieborg (1999). Ik ben geboren en getogen in Zaandam, onder de rook van Amsterdam. Al vanaf jong houd ik van lezen en schrijven, hetgeen wat ik nu in de praktijk breng bij Upd8 Nieuws. Het liefst schrijf ik over sport, criminaliteit en maatschappelijke onderwerpen. Ik wil altijd het verhaal achter de persoon naar boven halen door mij scherp en objectief te verdiepen.