Een week later. Kunsel Rinchen Dorjee, voorzitter van ‘Students for a Free Tibet’, staat op dezelfde plek als vorige week: voor de Chinese ambassade in Den Haag. Maar alles voelt anders. De kou snijdt nog steeds door haar jas, de straatstenen liggen er net zo bij, maar waar vorige week de lucht gevuld was met leuzen en Tibetaanse vlaggen, is het nu stil. Spookachtig stil. Toch hoort ze in haar hoofd nog steeds de echo’s van die dag: ‘Vrijheid voor Tibet!’
Ze haalt diep adem en sluit haar ogen. In gedachten gaat ze terug naar het protest. Daar staat ze weer, schouder aan schouder met honderden anderen. Hun stemmen, een levendig geluid van strijd en hoop, vermengen zich in de lucht. Het gevoel van gezamenlijkheid is intens, alsof ze allemaal een stukje geschiedenis samen schrijven.
Nu is ze alleen. Of is dat echt zo? De geur van natte jassen lijkt nog in de lucht te hangen, met een regenlucht en de ijzige kou die zich in hun kleren had vastgezet. De afdrukken van hun voetstappen op het asfalt lijken nog zichtbaar te zijn. Haar lichaam herinnert zich het ritme van de mars en het gezamenlijke doel dat hen bond. De kracht van hun boodschap, de energie die hen voortdreef, dat is nu slechts een herinnering.
Kunsels gedachten dwalen af naar haar verleden. Haar grootmoeder had haar vaak verteld over de invasie van de Chinese troepen in Tibet. ‘Eerst leek het vredig,’ vertelt de activiste, ‘maar al snel begreep mijn familie wat hun werkelijke intenties waren. Tempels werden vernietigd, monniken verdwenen en de Tibetaanse taal werd systematisch uitgeroeid.’ Kunsel had altijd de last van dat verleden gevoeld, maar pas naarmate ze ouder werd, begon ze te begrijpen wat dat voor haar volk betekende.
De mars begint op de Laan van Reagan en Gorbatsjov. Het is een levendig tafereel, met Tibetaanse vlaggen die in de lucht wiegen in de kleuren rood, blauw en geel. Mensen van verschillende leeftijden verzamelen zich: jonge activisten, ouderen met doorleefde gezichten en zelfs Europeanen die hun solidariteit tonen. Kunsel kijkt om zich heen en ziet dat steeds meer mensen zich bij hen aansluiten. Het geluid van de leuzen ‘China, stop de bezetting!’ en ‘Europa, steun Tibet!’ galmt in de lucht. Haar hart klopt sneller, de adrenaline stroomt door haar lijf, maar ergens knaagt een angst: ‘Wat voor impact gaat dit protest nou écht hebben?’
Terwijl de demonstranten zich voortbewegen naar de Chinese ambassade, voelt Kunsel de energie van de groep. De geur van regen vermengt zich met die van het natte asfalt. Ze hoort het tikken van de stokken van oudere demonstranten tegen het trottoir, het zachte geruis van de Tibetaanse vlaggen in de wind, het gekraak van bladeren onder hun voeten. Haar voeten glijden soms weg op de gladde stenen, maar de handen van mensen om haar heen houden haar overeind. Die verbondenheid is krachtig. ‘Samen staan we sterk’ denkt ze. ‘Dit is onze kans om gezien te worden.’
Bij de Chinese ambassade houden de demonstranten halt. Kunsel voelt de spanning in de lucht als een oudere man naar voren stapt — kaal hoofd, diepe rimpels, vastberaden ogen. Hij spreekt over de Dalai Lama en over hoop die nooit verloren mag gaan. ‘De strijd voor Tibet is een strijd voor het leven zelf,’ zegt hij. Kunsel sluit haar ogen en fluistert de zin die haar grootmoeder altijd herhaalde: ‘Onze kracht zit in ons doorzettingsvermogen, niet in onze woede.’ Op dat moment voelt ze zich één met haar roots en met de eeuwenlange strijd van haar volk.
Er volgen nog twee sprekers. Daarna pakken de demonstranten opnieuw de megafoons. ‘Vrijheid voor Tibet!’ en ‘Stop de onderdrukking!’ vullen de straten. De vastberadenheid van de menigte is als een vlam die weer oplaait. Even lijkt de koude lucht rond hen te veranderen in iets warmers — iets dat hoop in zich draagt.
Na het protest keren de demonstranten terug naar het ontmoetingspunt. Het is een stille terugtocht. Sommigen omhelzen elkaar, anderen vegen tranen weg. Kunsel loopt naast een jongere demonstrant en zegt: ‘Dit is niet het einde. Elke stap, elke stem, elke herinnering telt.’ Ze beseft dat de strijd voor een vrij Tibet nog lang niet voorbij is, maar vandaag hebben ze laten zien dat hun stem gehoord mag worden.
Kunsel opent weer haar ogen. Nu, een week later, staat ze weer op dezelfde plek, met voeten op de straten van Den Haag. Naast haar staat Tenzing, een goede vriend en mede-activist. Hij schopt tegen een losse stoeptegel en zucht. ‘Denk je dat het iets heeft veranderd?’ vraagt hij zacht. Kunsel haalt diep adem. Ze voelt de kou haar wangen raken, maar vanbinnen is ze warm. ‘Ik weet het niet zeker,’ zegt ze, ‘maar ik weet dat we niet stil kunnen blijven.’ Tenzing knikt, zijn ogen naar de grond gericht. ‘Ik heb met mensen gesproken na het protest,’ zegt hij. ‘Sommigen waren hoopvol, anderen sceptisch. De Chinese ambassade heeft gereageerd zoals verwacht: ze noemen ons separatisten. Maar dat betekent alleen dat ze ons gehoord hebben.’ Hij kijkt haar aan. ‘Misschien was het toch niet voor niets.’
Ondertussen kijkt Kunsel omhoog naar de grijze hemel. ‘Als ze ons gehoord hebben, betekent het dat we nog steeds bestaan. Dat we nog steeds vechten.’ Ze kijkt om zich heen en stelt zich voor dat de echo van de leuzen nog ergens in de lucht is blijven hangen. ‘Misschien is het slechts een herinnering. Of misschien is het een voorbode van iets groters. De vraag blijft: zal de wereld ooit echt luisteren?’ vervolgt ze. Maar Kunsel weet één ding zeker — ze zal blijven spreken, blijven protesteren, totdat Tibet vrij is.